Overleveringswet (OLW)


Hoofdstuk II

Overlevering door Nederland

Afdeling 1

Voorwaarden voor overlevering

Artikel 5 Overlevering geschiedt uitsluitend aan uitvaardigende justitiële autoriteiten van andere lidstaten van de Europese Unie en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Artikel 6 1 Overlevering van een Nederlander kan worden toegestaan voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
2 De officier van justitie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van elke overlevering onder garantie van teruglevering als bedoeld in het eerste lid.
3 Het eerste lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling die tijdens het verhoor door de rechtbank aantoont dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. Eventuele bewijsstukken dienen tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank te worden overlegd.

Artikel 6a 1 Overlevering van een Nederlander ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis aan hem opgelegde vrijheidsstraf kan worden geweigerd, indien de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. In geval van een weigering van de overlevering, beveelt de rechtbank, gelijktijdig met de weigering, de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
2 Bij de beoordeling van een verzoek tot overlevering als bedoeld in het eerste lid beoordeelt de rechtbank:
a. of er gronden als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, onderdelen c tot en met i, en artikel 2:14, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties zijn waarop de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geweigerd kan worden;
b. of de ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is, en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert;
c. of het derde of vierde lid aanleiding geeft tot een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf, en zo ja, welke aanpassing.
3 Indien de opgelegde vrijheidsstraf een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de opgelegde vrijheidsstraf tot dat strafmaximum verlaagd.
4 Indien de aard van de opgelegde vrijheidsstraf onverenigbaar is met het Nederlands recht, wordt de vrijheidsstraf gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlands recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsstraf.
5 De aanpassing op grond van het derde of vierde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsstraf in.
6 Onze Minister kan de rechtbank of de officier van justitie desgevraagd adviseren over de overname van de straf.
7 De officier van justitie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van het bevel tot tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
8 Onze Minister draagt er zorg voor dat de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig de regels van het Nederlands recht en met overeenkomstige toepassing van de artikelen 2:15, tweede lid, en 2:18 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties, met inachtneming van het bevel van de rechtbank als bedoeld in het eerste lid, ten uitvoer wordt gelegd.
9 Het eerste tot en met het achtste lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling die tijdens het verhoor door de rechtbank aantoont dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Eventuele bewijsstukken dienen tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank te worden overlegd.

Artikel 7 1 Overlevering kan worden toegestaan ten behoeve van:
a. een door autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat of het Europees Openbaar Ministerie bedoeld in artikel 1 van Verordening EOM, ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit schuldig heeft gemaakt aan:
1º. een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat benoemd strafbaar feit dat tevens op de in bijlage 1 bij deze wet behorende lijst staat vermeld, waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld; of
2º. een ander feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld;
b. de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan wegens een feit als onder 1° of 2° bedoeld.
2 De in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, bedoelde lijst kan, wanneer de Raad van de Europese Unie besluit tot uitbreiding of wijziging van de daarop vermelde strafbare feiten, bij algemene maatregel van bestuur worden herzien. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt onder een naar Nederlands recht strafbaar feit mede verstaan een feit waardoor inbreuk is gemaakt op de rechtsorde van de verzoekende staat, terwijl krachtens de Nederlandse wet eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is.
4 Indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke feiten die alle naar het recht van de uitvaardigende en de uitvoerende lidstaat strafbaar zijn en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf is gesteld, maar waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, of onderdeel b, kan de overlevering eveneens voor de laatste feiten worden toegestaan.
5 Artikel 51a van de Uitleveringswet is van overeenkomstige toepassing op overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Artikel 8 Met vrijheidsstraffen van langere duur dan twaalf maanden worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld: levenslange vrijheidsstraffen en vrijheidsstraffen van onbepaalde duur.

Artikel 9 1 Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan:
a. tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is;
b. hij in Nederland is vervolgd maar hernieuwde vervolging is uitgesloten op grond van artikel 255, eerste of tweede lid, of artikel 255a, eerste of tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dan wel in Nederland het recht tot strafvordering is vervallen omdat hij aan voorwaarden heeft voldaan die door de officier van justitie voor aanvang van de terechtzitting ter voorkoming van de strafvervolging zijn gesteld;
c. hij naar het recht van een andere lidstaat niet meer kan worden vervolgd, ten gevolge van een in die lidstaat ter zake van hetzelfde feit genomen onherroepelijke beslissing;
d. te zijnen aanzien een overeenkomstig het tweede lid, onder a, onherroepelijke beslissing door een rechter van een derde land is genomen;
e. hij bij rechterlijk gewijsde van een rechter in een derde land is veroordeeld, in gevallen als bedoeld in het tweede lid, onder b, sub 1 tot en met 4;
f. naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
2 De overlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan:
a. hij bij gewijsde van de Nederlandse rechter is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging, dan wel te zijnen aanzien een overeenkomstige onherroepelijke beslissing door een rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie is genomen;
b. hij bij rechterlijke gewijsde van de Nederlandse rechter dan wel van een rechter in een andere lidstaat van de Europese Unie is veroordeeld, in gevallen waarin:
1°. de opgelegde straf of maatregel reeds is ondergaan;
2°. de opgelegde straf of maatregel niet meer voor tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging vatbaar is;
3°. de veroordeling een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel inhoudt;
4°. de opgelegde straf of maatregel in Nederland wordt ondergaan.
3 Onderdeel a van het eerste lid lijdt uitzondering in gevallen waarin Onze Minister na advies van het openbaar ministerie en voorafgaand aan de beslissing tot overlevering opdracht heeft gegeven de vervolging te staken.
4 Onderdeel b van het eerste lid lijdt uitzondering in gevallen waarin de vervolging in Nederland is gestaakt, hetzij omdat de Nederlandse strafwet op grond van een van de artikelen 2 tot en met 8d van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing bleek te zijn, hetzij omdat aan berechting in het buitenland de voorkeur werd gegeven.

Artikel 10 Overlevering wordt niet toegestaan indien de opgeëiste persoon ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt.

Artikel 11 1 Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
2 Indien er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten, dient de rechtbank de beslissing over de overlevering aan te houden.
3 De uitvaardigende autoriteit wordt onder opgave van redenen van die aanhouding in kennis gesteld en de rechtbank gaat gedurende de aanhouding na of er wijziging in de omstandigheden optreedt.
4 Indien na toepassing van het derde lid niet binnen een redelijke termijn het reële gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending kan worden uitgesloten, doet de rechtbank uitspraak als bedoeld in artikel 22, zesde lid.

Artikel 12 Overlevering kan worden geweigerd indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld dat overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
a. de verdachte tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt; of
b. de verdachte op de hoogte was van het voorgenomen proces en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd; of
c. de verdachte nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:
1°. uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de beslissing niet betwist; of
2°. niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
d. de beslissing niet in persoon aan de verdachte is betekend, maar:
1°. hem na zijn overlevering onverwijld in persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing en
2°. hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.

Artikel 12a 1 In de gevallen als bedoeld in artikel 12, onderdeel d, kan de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en die nog niet officieel van de tegen hem ingestelde strafprocedure in kennis is gesteld, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om een afschrift van het vonnis dat ten grondslag ligt aan het Europees aanhoudingsbevel, verzoeken.
2 Nadat de officier van justitie een afschrift van het vonnis van de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ontvangen, verstrekt hij dit onverwijld aan de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd.
3 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid en het tijdstip van verstrekking van het afschrift van het vonnis kan geen afbreuk doen aan de behandeling van het Europees aanhoudingsbevel binnen de in artikel 22 gestelde termijnen.

Artikel 13 1 Overlevering kan worden geweigerd indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op een strafbaar feit dat:
a. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
b. buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd.
2 Vervallen.

Artikel 14 1 Overlevering wordt niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet zal worden vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd, tenzij:
a. de opgeëiste persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij is overgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;
b. de feiten niet zijn bedreigd met een vrijheidsstraf;
c. de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van enige maatregel die de vrijheid beperkt;
d. het gaat om de tenuitvoerlegging van een andere dan een vrijheidsstraf, met inbegrip van een vervangende straf waaronder vervangende hechtenis;
e. de opgeëiste persoon na zijn overlevering uitdrukkelijk met een vervolging heeft ingestemd; of
f. daartoe voorafgaand toestemming aan de rechtbank wordt gevraagd en deze is verkregen.
2 Overlevering wordt voorts niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan, tenzij:
a. de opgeëiste persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij is overgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;
b. de opgeëiste persoon na zijn overlevering daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd; of
c. daartoe voorafgaand toestemming wordt gevraagd aan de rechtbank en deze is verkregen.
3 De officier van justitie vordert uiterlijk op de derde dag na ontvangst van een verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit om de in het eerste lid onder f, of het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming, schriftelijk dat de rechtbank het verzoek in behandeling zal nemen. De officier van justitie legt daartoe het verzoek met bijbehorende vertaling aan de rechtbank over. De rechtbank geeft de in het eerste lid, onder f, of het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming ten aanzien van feiten waarvoor krachtens deze wet overlevering had kunnen worden toegestaan. De beslissing op een vordering wordt in elk geval binnen zevenentwintig dagen na de ontvangst ervan genomen. De officier van justitie brengt de beslissing van de rechtbank onverwijld ter kennis van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
4 Overlevering wordt voorts niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van een derde staat, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan, tenzij daartoe voorafgaand toestemming wordt verzocht aan Onze Minister en deze is verkregen.

Afdeling 2

Procedure voor overlevering

§ A

Voorlopige aanhouding

Artikel 15 Op basis van een signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, kan de voorlopige aanhouding worden bevolen van een zich in Nederland bevindende opgeëiste persoon.

Artikel 16 Een vreemdeling die op grond van artikel 54, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is aangehouden, kan op bevel van de officier of hulpofficier van justitie in het arrondissement waar hij werd aangehouden worden opgehouden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat te zijnen aanzien onverwijld een signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, zal worden gedaan dan wel een Europees aanhoudingsbevel zal worden ontvangen. Artikel 56a, eerste tot en met derde lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 1 Elke officier van justitie of hulpofficier van justitie is bevoegd de voorlopige aanhouding van een opgeëiste persoon overeenkomstig artikel 15 te bevelen.
2 Kan het optreden van de officier van justitie of de hulpofficier, bedoeld in het eerste lid, niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de opgeëiste persoon aan te houden onder de verplichting zorg te dragen dat hij zo spoedig mogelijk wordt voorgeleid voor de officier van justitie of de hulpofficier van justitie.
3 Nadat de opgeëiste persoon is aangehouden, wordt hem onverwijld schriftelijk mededeling gedaan van:
a. het recht een afschrift van het Europees aanhoudingsbevel te ontvangen, bedoeld in artikel 23, derde lid;
b. het recht op bijstand van een raadsman, bedoeld in artikel 43a, en de mogelijkheid te verzoeken om aanwijzing van een advocaat in de uitvaardigende lidstaat, bedoeld in artikel 21a;
c. het recht op vertolking, bedoeld in artikel 30, en het recht op vertaling, bedoeld in artikel 23, derde lid, vierde en vijfde volzin;
d. het recht om gehoord te worden, bedoeld in artikel 24;
e. de in artikel 27c, derde lid, onder g en h, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde rechten.
Aan de opgeëiste persoon die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan. De artikelen 27e, 488ab en 488b van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
4 Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan elke officier van justitie of hulpofficier bevelen dat hij gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de voorlopige aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. De termijn van inverzekeringstelling kan door de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam éénmaal met drie dagen worden verlengd. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
5 Indien de opgeëiste persoon buiten het arrondissement Amsterdam is aangehouden en in verzekering is gesteld, wordt hij binnen de termijnen van het vierde lid overgedragen aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam.
6 Het vijfde lid kan buiten toepassing blijven indien de opgeëiste persoon tegenover de rechtbank in het rechtsgebied waar hij is aangehouden heeft verklaard, in te stemmen met zijn onmiddellijke overlevering, de rechtbank heeft beslist dat de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit en de feitelijke overlevering kan plaatsvinden binnen de termijnen van het vierde lid.
7 De opgeëiste persoon kan te allen tijde door de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam in vrijheid worden gesteld.

Artikel 18 1 De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam, de bewaring van de opgeëiste persoon bevelen.
2 Alvorens een bevel ingevolge het eerste lid te geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de opgeëiste persoon. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.

Artikel 19 Een opgeëiste persoon wiens bewaring overeenkomstig artikel 18 is bevolen, wordt – behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde – in vrijheid gesteld:
a. zodra zulks door de rechtbank, de rechter-commissaris of de officier van justitie, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, wordt gelast;
b. zodra de bewaring twintig dagen heeft geduurd en het Europees aanhoudingsbevel nog niet is ontvangen.

§ B

Aanhouding

Artikel 20 1 Een Europees aanhoudingsbevel wordt, zo het niet aan de officier van justitie is toegezonden, onverwijld aan hem doorgezonden.
2 Een Europees aanhoudingsbevel kan slechts in behandeling worden genomen, indien het voldoet aan de vereisten omschreven in artikel 2.
3 Indien een Europees aanhoudingsbevel naar het oordeel van de officier van justitie niet voldoet aan de eisen omschreven in artikel 2 biedt hij de uitvaardigende justitiële autoriteit de gelegenheid tot completering of verbetering.
4 Indien naar het oordeel van de officier van justitie naast het Europees aanhoudingsbevel aanvullende gegevens noodzakelijk zijn, met name in verband met de artikelen 7 tot en met 9 en 11 tot en met 13, stelt hij de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid tot completering of verbetering, rekening houdend met de in artikel 22 genoemde termijnen.

Artikel 21 1 De opgeëiste persoon kan op basis van een Europees aanhoudingsbevel dat voldoet aan de vereisten omschreven in artikel 2, zonder verdere formaliteiten worden aangehouden. Artikel 17, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 Het eerste lid blijft buiten toepassing zolang de opgeëiste persoon in Nederland immuniteit geniet van strafvervolging en van de tenuitvoerlegging van straffen. De uitvaardigende justitiële autoriteit wordt over het bestaan en de aard van de immuniteit onverwijld in kennis gesteld, met het verzoek om bericht zodra de immuniteit is opgeheven.
3 Indien de opgeëiste persoon reeds overeenkomstig artikel 17 voorlopig werd aangehouden, wordt de voorlopige aanhouding omgezet in een aanhouding als bedoeld in het eerste lid, te rekenen vanaf de dag dat het aanhoudingsbevel door de officier van justitie overeenkomstig artikel 20, tweede lid, in behandeling is genomen. De opgeëiste persoon wordt van die omzetting in kennis gesteld, onder vermelding dat de aanhouding voortduurt tot het tijdstip waarop de rechtbank over zijn gevangenhouding beslist.
4 De opgeëiste persoon die overeenkomstig het eerste lid werd aangehouden, wordt binnen vierentwintig uren na zijn aanhouding geleid voor de officier van justitie, of bij diens afwezigheid, voor de hulpofficier van justitie in het arrondissement waar hij werd aangehouden.
5 Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan de officier van justitie of hulpofficier van justitie, bedoeld in het vierde lid, bevelen dat deze persoon gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
6 Indien de opgeëiste persoon buiten het arrondissement Amsterdam is aangehouden en in verzekering is gesteld, wordt hij binnen de termijn van inverzekeringstelling overgedragen aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.
7 Het zesde lid kan buiten toepassing blijven indien de opgeëiste persoon tegenover de rechtbank in het rechtsgebied waar hij is aangehouden heeft verklaard, in te stemmen met zijn onmiddellijke overlevering, de rechtbank heeft beslist dat de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit en de feitelijke overlevering binnen de termijn van de inverzekeringstelling kan plaatsvinden.
8 Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam bevelen dat deze in verzekering gesteld zal blijven tot het tijdstip waarop de rechtbank over zijn gevangenhouding beslist. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
9 Het bevel tot inverzekeringstelling kan te allen tijde zowel door de rechtbank als door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, worden opgeheven.
10 Indien de opgeëiste persoon minderjarig is en de identiteit en verblijfplaats van de ouders of voogd bekend zijn en deze binnen een afzienbare termijn daartoe in de gelegenheid zijn, kan de minderjarige zich tijdens een verhoor als bedoeld in het vierde lid laten vergezellen door de ouders, voogd of een vertrouwenspersoon.

§ Ba

Advocaat in uitvaardigende lidstaat

Artikel 21a De opgeëiste persoon die is aangehouden, kan verzoeken een advocaat in de uitvaardigende lidstaat aan te wijzen met het oog op het, door het verstrekken van informatie en advies, verlenen van bijstand aan zijn raadsman in Nederland ten behoeve van de procedure voor overlevering in Nederland. De officier van justitie stelt na ontvangst van het verzoek de uitvaardigende justitiële autoriteit terstond van het verzoek in kennis; de termijnen voor de behandeling van het Europees aanhoudingsbevel gelden onverkort.

§ C

Beslissing over de overlevering

Artikel 22 1 De uitspraak, houdende de beslissing over de overlevering dient door de rechtbank te worden gedaan uiterlijk zestig dagen na de aanhouding van de opgeëiste persoon, bedoeld in artikel 21.
2 Indien de overlevering mede afhankelijk is van de instemming van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of van een derde staat, begint de in het eerste lid genoemde termijn te lopen vanaf de dag dat de vereiste instemming is ontvangen.
3 In specifieke gevallen en onder opgave van redenen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan de rechtbank de termijn van zestig dagen met maximaal dertig dagen verlengen.
4 Indien de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden binnen de in het derde lid bedoelde termijn nog geen uitspraak heeft kunnen doen, omdat zij in afwachting is van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over prejudiciële vragen die relevant is voor haar beslissing, kan de rechtbank de termijn met telkens maximaal zestig dagen verlengen, totdat het Hof arrest heeft gewezen en de rechtbank uitspraak doet.
5 Indien de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden binnen de in het derde lid bedoelde termijn nog geen uitspraak heeft kunnen doen, omdat zij onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in het artikel 11, eerste lid, kan de rechtbank de termijn met telkens maximaal dertig dagen verlengen, totdat het onderzoek is afgerond en de rechtbank uitspraak doet.
6 Indien de rechtbank in uitzonderlijke omstandigheden zijn beslissing heeft aangehouden krachtens artikel 11, tweede lid, kan de rechtbank daarna de termijn met telkens maximaal zestig dagen verlengen, totdat de rechtbank uitspraak doet.
7 In geval van verlenging van de termijn als bedoeld in het vierde tot en met het zesde lid stelt de officier van justitie Eurojust en de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onverwijld in kennis, onder opgave van de redenen voor de vertraging.

Artikel 23 1 Indien de officier van justitie reeds aanstonds van oordeel is dat de overlevering niet kan worden toegestaan op grond van het voorliggende Europees aanhoudingsbevel, stelt hij de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis.
2 In alle andere gevallen vordert hij uiterlijk op de derde dag na de ontvangst van het Europees aanhoudingsbevel schriftelijk, dat de rechtbank het aanhoudingsbevel in behandeling zal nemen. Hij legt daartoe het Europees aanhoudingsbevel met bijbehorende vertaling en, in voorkomend geval, van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontvangen aanvullende informatie aan de rechtbank over. In voorkomend geval vermeldt hij daarbij dat ten aanzien van de opgeëiste persoon een concurrerend uitleveringsverzoek ter fine van strafvervolging is ontvangen en dat het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd nadat de uitvaardigende justitiële autoriteit overeenkomstig artikel 2, derde lid, in de gelegenheid is gesteld om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als die welke aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen.
3 Een afschrift van de krachtens het tweede lid vereiste vordering, met als bijlage een kopie van het Europees aanhoudingsbevel, de bijbehorende vertaling en, in voorkomend geval, de aanvullende informatie wordt aan de opgeëiste persoon betekend. De eerste volzin geldt eveneens in het geval dat de officier van justitie naar aanleiding van een naderhand ontvangen ander Europees aanhoudingsbevel zijn vordering heeft aangevuld of gewijzigd. Van de ontvangst van aanvullende stukken, die in het dossier worden gevoegd, wordt de opgeëiste persoon mededeling gedaan. Indien de opgeëiste persoon de taal waarin het Europees aanhoudingsbevel is gesteld of die van de bijbehorende vertaling niet of onvoldoende beheerst, wordt hem een schriftelijke vertaling van ten minste de relevante onderdelen van het Europees aanhoudingsbevel in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt. Als relevante onderdelen worden aangemerkt de lidstaat waarin het bevel is uitgevaardigd, het besluit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt en de duur van de nog uit te zitten straf dan wel een beknopte omschrijving van het strafbare feit dat ten grondslag ligt aan het bevel.
4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien de officier naar aanleiding van een naderhand ontvangen uitleveringsverzoek zijn vordering heeft aangevuld of gewijzigd.
5 Indien tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging gaande is voor het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, zendt de officier van justitie eveneens een afschrift van zijn vordering ter kennisneming aan de officier van justitie die met de vervolging is belast, met het verzoek hem onverwijld te informeren of de vervolging kan worden gestaakt.
6 Indien tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging gaande is voor een ander feit dan aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, zendt de officier van justitie eveneens een afschrift van zijn vordering ter kennisneming aan de officier van justitie die met de vervolging is belast, met het verzoek hem onverwijld te informeren over de stand van zaken met betrekking tot die vervolging.

Artikel 24 1 Dadelijk na de ontvangst van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vordering bepaalt de voorzitter van de rechtbank, rekening houdend met de termijnen, genoemd in artikel 22, het tijdstip waarop de opgeëiste persoon door de rechtbank zal worden gehoord. Hij kan daarbij diens medebrenging bevelen.
2 De griffier van de rechtbank doet onverwijld aan de officier van justitie en aan de opgeëiste persoon mededeling van het voor het verhoor bepaalde tijdstip. Die mededeling – alsmede, zo een bevel tot medebrenging is gegeven, een afschrift van dat bevel – wordt aan de opgeëiste persoon betekend.
3 In geval de opgeëiste persoon geen raadsman heeft, geeft de voorzitter aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman.
4 Indien de opgeëiste persoon minderjarig is, wordt de raad voor de kinderbescherming van de tijd en plaats van het verhoor op de hoogte gesteld. Indien de identiteit en verblijfplaats van de ouders of voogd bekend zijn, worden de ouders of voogd eveneens van de tijd en plaats van het verhoor op de hoogte gesteld.

Artikel 25 1 Het verhoor van de opgeëiste persoon geschiedt in het openbaar, tenzij deze een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt of de rechtbank om gewichtige, in het proces-verbaal der zitting te vermelden redenen sluiting der deuren beveelt.
2 Het verhoor heeft plaats in tegenwoordigheid van de officier van justitie.
3 Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
4 Is de opgeëiste persoon niet verschenen en acht de rechtbank zijn aanwezigheid bij het verhoor wenselijk, dan gelast de rechtbank, rekening houdend met de termijnen genoemd in artikel 22, tegen een door haar te bepalen tijdstip diens dagvaarding, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging.
5 Indien de opgeëiste persoon minderjarig is, worden verschenen ouders of voogd en de verschenen vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming in de gelegenheid gesteld de minderjarige bij te staan.

Artikel 26 1 De rechtbank onderzoekt de identiteit van de opgeëiste persoon op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, alsmede de ontvankelijkheid van het Europees aanhoudingsbevel en de mogelijkheid van overlevering. De rechtbank is tevens bevoegd de identiteit van de opgeëiste persoon vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, van dat wetboek, indien over zijn identiteit twijfel bestaat. Artikel 29c, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.
2 De officier van justitie geeft ter zitting van de rechtbank zijn opvatting over de verzochte overlevering en legt een schriftelijke samenvatting, waarin, in voorkomend geval, de beslissing tot staking van de vervolging is vermeld, aan de rechtbank over. De opgeëiste persoon en diens raadsman worden eveneens in de gelegenheid gesteld tot het maken van ter zake dienende opmerkingen omtrent het Europees aanhoudingsbevel en de in verband daarmede te nemen beslissingen.
3 In geval van samenloop van Europese aanhoudingsbevelen vermeldt de officier van justitie eveneens aan welk van de Europese aanhoudingsbevelen – voor zover de overlevering op basis daarvan kan worden toegestaan – voorrang zal worden gegeven, daarbij rekening houdend met het belang van een goede rechtsbedeling en voorts in het bijzonder met:
a. de meerdere of mindere ernst van de verschillende feiten waarvoor de overlevering is gevraagd;
b. de plaats of plaatsen waar de feiten zijn begaan;
c. de data van de onderscheiden Europese aanhoudingsbevelen;
d. het doel van de overlevering;
e. de mate waarin de nationaliteit van de opgeëiste persoon een belemmering zal vormen voor verderlevering;
f. de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon, nadat hij naar het grondgebied van een van de betrokken lidstaten is verwijderd, vervolgens door de justitiële autoriteiten van die lidstaat ter beschikking wordt gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit van een andere lidstaat.
4 Beweert de opgeëiste persoon niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, dan dient hij dat tijdens het verhoor aan te tonen en onderzoekt de rechtbank die bewering.
5 Indien de rechtbank zulks met het oog op het door haar krachtens het eerste lid in te stellen onderzoek noodzakelijk acht, gelast zij, rekening houdend met de termijnen, genoemd in artikel 22, – zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging – tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping van getuigen of deskundigen.

Artikel 27 1 Op vordering van de officier van justitie kan de rechtbank ter zitting de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevelen.
2 Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, beslist de rechtbank ambtshalve omtrent de gevangenhouding van de opgeëiste persoon, zo deze in bewaring of in verzekering is gesteld.
3 In geval van verlenging van de termijn als bedoeld in artikel 22, vierde tot en met zesde lid, beslist de rechtbank ten minste bij elke verlenging ambtshalve omtrent de verlenging van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon.
4 In geval van weigering van de overlevering als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, kan de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevelen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.

Artikel 28 1 Uiterlijk veertien dagen na de sluiting van het onderzoek ter zitting doet de rechtbank uitspraak over de overlevering. De uitspraak wordt met redenen omkleed.
2 Bevindt de rechtbank, hetzij dat het Europees aanhoudingsbevel niet voldoet aan de vereisten van artikel 2, hetzij dat de overlevering niet kan worden toegestaan, hetzij dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor zijn overlevering is gevraagd, dan weigert zij bij haar uitspraak de overlevering.
3 In andere dan de in het tweede lid voorziene gevallen staat de rechtbank bij haar uitspraak overlevering toe, tenzij zij van oordeel is dat met toepassing van artikel 11, eerste lid, geen gevolg dient te worden gegeven aan het Europees aanhoudingsbevel dan wel ingevolge artikel 13 de overlevering dient te worden geweigerd.
4 Indien uitvaardigende justitiële autoriteiten van twee of meer lidstaten de overlevering van dezelfde persoon hebben gevraagd, bevestigt de rechtbank het oordeel van de officier van justitie aan welk van de Europese aanhoudingsbevelen – voor zover de overlevering op basis daarvan kan worden toegestaan – voorrang dient te worden gegeven, tenzij naar het oordeel van de rechtbank de officier van justitie met inachtneming van de daarvoor gestelde criteria niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
5 In een uitspraak als bedoeld in dit artikel worden de toepasselijke wetsbepalingen, alsmede – in voorkomend geval – het feit of de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan en de letterlijke tekst van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit afgegeven garanties, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en in artikel 12 vermeld.
6 Wordt de overlevering toegestaan niettegenstaande een bewering van de persoon overeenkomstig artikel 26, vierde lid, dan vermeldt de uitspraak hetgeen de rechtbank te dien aanzien heeft bevonden.

Artikel 29 1 De uitspraak van de rechtbank is dadelijk uitvoerbaar, tenzij er ten aanzien van de opgeëiste persoon een concurrerend uitleveringsverzoek of overleveringsverzoek van het Internationaal Strafhof of van een ander internationaal tribunaal is ontvangen, dat in behandeling is genomen.
2 Tegen de uitspraak van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open, anders dan beroep in cassatie in het belang der wet, bedoeld in artikel 456 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 30 1 De artikelen 21 tot en met 25, 260, eerste lid, 268, 269, vijfde lid, 271, 272, 273, derde lid, 274 tot en met 277, 279, 281, 286, 288, vierde lid, 289, eerste en derde lid, 290 tot en met 301, 318 tot en met 322, 324 tot en met 327, 328 tot en met 331, 345, eerste lid, 346, 357, 362, 363 en 365, eerste tot en met vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2 De in het eerste lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voor zover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.

Artikel 31 1 De uitspraak van de rechtbank wordt aan de opgeëiste persoon die bij de voorlezing daarvan niet tegenwoordig is geweest, betekend. Daarbij wordt hem meegedeeld dat hij tegen de uitspraak geen rechtsmiddel kan instellen.
2 Indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd nadat de uitvaardigende justitiële autoriteit overeenkomstig artikel 2, derde lid, in de gelegenheid is gesteld om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als die welke aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen, wordt door de officier van justitie aan de opgeëiste persoon meegedeeld dat Onze Minister, indien het verzoek tot uitlevering ontvankelijk en voor inwilliging vatbaar is, het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van de Uitleveringswet buiten toepassing zal laten en aan de uitspraak van de rechtbank voorrang zal geven.
3 Indien, buiten de in het tweede lid bedoelde gevallen, ten aanzien van de opgeëiste persoon een concurrerend uitleveringsverzoek of overleveringsverzoek van het Internationaal Strafhof of een ander internationaal tribunaal in behandeling is genomen, wordt de opgeëiste persoon eveneens meegedeeld dat Onze Minister, met inachtneming van artikel 35 van de Uitleveringswet respectievelijk artikel 31 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof of andere toepasselijke wetgeving, zal beslissen of aan de uitspraak van de rechtbank gevolg wordt gegeven, dan wel of betrokkene wordt uitgeleverd respectievelijk wordt overgeleverd aan het Internationaal Strafhof of aan een ander internationaal tribunaal.
4 De griffier van de rechtbank zendt uiterlijk drie dagen na de uitspraak het Europees aanhoudingsbevel met de daarbij behorende stukken terug aan de officier van justitie.
5 In de gevallen bedoeld in het tweede en derde lid zendt de griffier van de rechtbank tevens een afschrift van het Europees aanhoudingsbevel met de daarbij behorende stukken aan Onze Minister.

Artikel 32 De officier van justitie brengt de uitspraak van de rechtbank onverwijld ter kennis van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Indien de overlevering is toegestaan, vermeldt hij hetzij de termijn waarbinnen de overlevering dient plaats te vinden, hetzij het bestaan van een concurrerend uitleveringsverzoek of een overleveringsverzoek van het Internationaal Strafhof of een ander internationaal tribunaal.

§ D

Voortgezette vrijheidsbeneming en feitelijke overlevering

Artikel 33 Een krachtens artikel 27 bevolen vrijheidsbeneming wordt – behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde – beëindigd zodra:
a. zulks door de rechtbank of door de officier van justitie, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, wordt gelast;
b. zij sedert de dag van de uitspraak tien dagen heeft geduurd, tenzij de rechtbank, op vordering van de officier van justitie, de vrijheidsbeneming inmiddels heeft verlengd.

Artikel 34 1 Verlenging van de vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 33, onderdeel b, kan voor ten hoogste tien dagen geschieden.
2 In afwijking van het eerste lid kan de vrijheidsbeneming telkens worden verlengd met ten hoogste dertig dagen indien:
a. ook de uitlevering is gevraagd of de overlevering door het Internationaal Strafhof of een ander internationaal tribunaal, en Onze Minister nog niet op die verzoeken heeft beslist;
b. de overlevering wel is toegestaan, maar de feitelijke overlevering niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen plaatshebben.
3 De opgeëiste persoon wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering tot verlenging te worden gehoord.

Artikel 35 1 Zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, wordt de opgeëiste persoon feitelijk overgeleverd. De officier van justitie bepaalt, na overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit, de tijd en plaats.
2 Indien door bijzondere omstandigheden de feitelijke overlevering niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn kan plaatsvinden, wordt in onderling overleg een nieuwe datum bepaald. De feitelijke overlevering vindt alsdan uiterlijk tien dagen na de vastgestelde datum plaats.
3 Feitelijke overlevering kan bij wijze van uitzondering achterwege blijven zolang er ernstige humanitaire redenen bestaan die aan de feitelijke overlevering in de weg staan, in het bijzonder zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon niet verantwoord is om te reizen. De uitvaardigende justitiële autoriteit wordt onverwijld hiervan in kennis gesteld. De officier van justitie bepaalt, na overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit, de tijd en plaats waarop de feitelijke overlevering alsnog kan plaatsvinden. De feitelijke overlevering vindt alsdan uiterlijk tien dagen na de vastgestelde datum plaats.
4 De vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon wordt beëindigd na het verstrijken van de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen.

Artikel 36 1 De beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
2 In gevallen als voorzien in het eerste lid kan Onze Minister, na advies van het openbaar ministerie, bepalen dat en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon ten behoeve van diens berechting of de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf reeds aanstonds voorlopig ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden gesteld.
3 Tot de door Onze Minister te stellen voorwaarden behoort in geval van:
a. een lopende strafvervolging als bedoeld in het eerste lid in elk geval dat het recht op aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de voortzetting van de strafvervolging in Nederland zal worden gerespecteerd en dat hij de hem in Nederland opgelegde straf in Nederland zal ondergaan.
b. een door een Nederlandse rechter tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis als bedoeld in het eerste lid in elk geval de garantie dat de opgeëiste persoon na de berechting terugkomt naar Nederland voor de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de hem in Nederland opgelegde straf.
4 In geval van toepassing van het tweede lid bericht de officier van justitie dat de opgeëiste persoon voorlopig ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit, met wie hij ook de daaraan verbonden voorwaarden schriftelijk overeenkomt.
5 Ondergaat de opgeëiste persoon, te wiens aanzien het vierde lid wordt toegepast, een vrijheidsstraf, dan komt de tijd gedurende welke hij in het buitenland ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit is, in mindering op zijn straftijd.
6 Is de opgeëiste persoon, te wiens aanzien het derde lid is toegepast, op het moment dat hij naar Nederland wordt teruggebracht met het oog op zijn aanwezigheid bij de behandeling van zijn strafzaak, in de uitvaardigende lidstaat veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan kan hij gedurende zijn verblijf hier te lande op bevel van de officier van justitie in verzekering worden gesteld. De artikelen 61 en 64, eerste lid, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
7 De inverzekeringstelling kan worden opgeheven zodra de officier van justitie bericht ontvangt dat de gronden voor de detentie in het buitenland niet langer bestaan.

Artikel 37 1 Indien zulks voor de toepassing van artikel 35, eerste of tweede lid, noodzakelijk is, wordt de opgeëiste persoon op bevel van de officier van justitie aangehouden voor ten hoogste drie dagen. Indien de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van drie dagen heeft kunnen plaatsvinden, kan het bevel tot aanhouding door de officier van justitie eenmaal voor ten hoogste drie dagen worden verlengd.
2 Na verlenging van de in het eerste lid bedoelde termijn door de officier van justitie, kan deze uitsluitend op vordering van de officier van justitie door de rechtbank voor ten hoogste tien dagen worden verlengd.
3 Een verlenging als bedoeld in het tweede lid kan alleen geschieden wanneer de feitelijke overlevering door bijzondere omstandigheden niet binnen de termijn van zes dagen, ingevolge het eerste lid, heeft kunnen plaatshebben.

Artikel 38 Bij de feitelijke overlevering deelt de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit of, in voorkomend geval, aan de bevoegde centrale autoriteit de duur van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon met het oog op zijn overlevering, mee.

§ E

Verkorte procedure

Artikel 39 1 De opgeëiste persoon die overeenkomstig artikel 4, eerste of tweede lid, is gesignaleerd ter fine van aanhouding met het oog op zijn overlevering of ten aanzien van wie een Europees aanhoudingsbevel is ontvangen, kan, uiterlijk op de dag voorafgaande aan die welke overeenkomstig artikel 24 is bepaald voor zijn verhoor door de rechtbank, verklaren dat hij instemt met zijn onmiddellijke overlevering.
2 Een verklaring overeenkomstig het eerste lid kan tijdens de termijn van inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 17, vierde lid, eerste volzin, of artikel 21, vijfde lid, worden afgelegd voor elke rechtbank. Nadien kan de verklaring uitsluitend worden afgelegd ten overstaan van de rechtbank. De afgelegde verklaring kan niet worden herroepen.
3 De rechtbank is bevoegd de identiteit van de opgeëiste persoon vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Artikel 29c, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.
4 De opgeëiste persoon kan zich bij het afleggen van de verklaring doen bijstaan door een raadsman. Hierop wordt, zo hij zonder raadsman verschijnt, zijn aandacht gevestigd de rechtbank.
5 Voordat hij de verklaring aflegt, wordt de opgeëiste persoon op de mogelijke gevolgen daarvan gewezen. Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt.
6 De rechtbank waarvoor de verklaring is afgelegd, zendt het proces-verbaal daarvan onverwijld aan de officier van justitie.

Artikel 40 1 Uiterlijk tien dagen nadat een verklaring overeenkomstig artikel 39 is afgelegd, beslist de rechtbank of de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit van wie de signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, of het Europees aanhoudingsbevel is uitgegaan.
2 Het eerste lid blijft buiten toepassing:
a. indien voor het feit of de feiten, in verband waarmede de signalering is gedaan of het Europees aanhoudingsbevel is afgegeven, ingevolge een der artikelen 6a, eerste lid, en 9 tot en met 11 geen overlevering wordt toegestaan;
b. indien blijkt dat tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafrechtelijke vervolging gaande is of dat tegen hem door een Nederlandse rechter een nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar strafvonnis is gewezen.
3 In de beslissing, bedoeld in het eerste lid, worden het feit of de feiten waarvoor de opgeëiste persoon ter beschikking wordt gesteld, de bedingen waaronder de overlevering wordt toegestaan, bedoeld in artikel 14, en, in voorkomend geval, de garantie tot teruglevering, bedoeld in artikel 6, eerste lid, vermeld.
4 Van elke beslissing, genomen krachtens het eerste lid van dit artikel, geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan de opgeëiste persoon en de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Artikel 41 1 Indien de rechtbank overeenkomstig artikel 40 heeft beslist dat de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit van de andere lidstaat, blijft artikel 23, tweede lid, buiten toepassing.
2 Is de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vordering reeds bij de rechtbank ingediend, dan wordt deze onverwijld ingetrokken. De griffier van de rechtbank stelt alsdan het Europees aanhoudingsbevel, met de daarbij behorende stukken, weer in handen van de officier van justitie.
3 Van het intrekken van de vordering geeft de officier van justitie kennis aan de opgeëiste persoon.

Artikel 42 1 Na de dag waarop hij de in artikel 39 bedoelde verklaring heeft afgelegd, kan de opgeëiste persoon nog slechts gedurende ten hoogste twintig dagen in bewaring of in verzekering gesteld blijven.
2 Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de rechtbank heeft beslist dat aan de verklaring geen gevolg zal worden gegeven en het Europees aanhoudingsbevel, overeenkomstig artikel 23, tweede lid, aan de rechtbank is overgelegd.
3 De in het eerste lid van dit artikel gestelde termijn kan, op vordering van de officier van justitie, door de rechtbank telkens met ten hoogste dertig dagen worden verlengd uitsluitend wanneer de feitelijke overlevering door bijzondere omstandigheden niet binnen de termijn van twintig dagen, bedoeld in het eerste lid, heeft kunnen plaatsvinden.

Artikel 43 1 In geval van toepassing van artikel 40, eerste lid, bepaalt de officier van justitie, na overleg met de bevoegde buitenlandse autoriteiten, onverwijld de tijd en de plaats waarop de feitelijke overlevering zal geschieden.
2 De officier van justitie kan, zo nodig, met het oog op de feitelijke overlevering krachtens deze paragraaf, de aanhouding van de opgeëiste persoon bevelen voor ten hoogste drie dagen. Indien de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van drie dagen heeft kunnen plaatsvinden, kan het bevel tot aanhouding door de officier van justitie eenmaal voor ten hoogste drie dagen worden verlengd. Artikel 37, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ F

Recht op rechtsbijstand

Artikel 43a 1 De opgeëiste persoon heeft in de procedure voor overlevering door Nederland het recht zich door een raadsman te doen bijstaan. De artikelen 28, 28a, 28c, tweede lid, 29a, eerste lid, 37, 38, 43 tot en met 45 en 124 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2 Indien de opgeëiste persoon krachtens deze wet wordt aangehouden, stelt de hulpofficier van justitie het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. De artikelen 28b, eerste lid, tweede volzin, en 39 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3 Indien de raadsman niet binnen twee uur na de in het tweede lid bedoelde kennisgeving beschikbaar is, kan officier van justitie of – met toestemming van de officier van justitie – de hulpofficier van justitie beginnen met het horen van de opgeëiste persoon in verband met de beslissing over de inverzekeringstelling, bedoeld in de artikelen 17, vierde lid, en 21, vijfde lid.
4 De opgeëiste persoon voor wie ingevolge het tweede lid een raadsman beschikbaar is, wordt de gelegenheid verschaft om voorafgaand aan zijn verhoor in verband met de in het derde lid bedoelde beslissing gedurende ten hoogste een half uur met hem een onderhoud te hebben.
5 Indien een persoon die geen raadsman heeft overeenkomstig deze wet zijn vrijheid wordt benomen – anders dan uit kracht van een Europees aanhoudingsbevel of een Nederlands bevel tot aanhouding of voorlopige aanhouding, dan wel tot inverzekeringstelling of tot verlenging van de termijn daarvan – wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, na mededeling van de vrijheidsbeneming door het openbaar ministerie, een raadsman aan.