Artikel 26 1 De rechtbank onderzoekt de identiteit van de opgeëiste persoon op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, alsmede de ontvankelijkheid van het Europees aanhoudingsbevel en de mogelijkheid van overlevering. De rechtbank is tevens bevoegd de identiteit van de opgeëiste persoon vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, van dat wetboek, indien over zijn identiteit twijfel bestaat. Artikel 29c, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.
2 De officier van justitie geeft ter zitting van de rechtbank zijn opvatting over de verzochte overlevering en legt een schriftelijke samenvatting, waarin, in voorkomend geval, de beslissing tot staking van de vervolging is vermeld, aan de rechtbank over. De opgeëiste persoon en diens raadsman worden eveneens in de gelegenheid gesteld tot het maken van ter zake dienende opmerkingen omtrent het Europees aanhoudingsbevel en de in verband daarmede te nemen beslissingen.
3 In geval van samenloop van Europese aanhoudingsbevelen vermeldt de officier van justitie eveneens aan welk van de Europese aanhoudingsbevelen – voor zover de overlevering op basis daarvan kan worden toegestaan – voorrang zal worden gegeven, daarbij rekening houdend met het belang van een goede rechtsbedeling en voorts in het bijzonder met:
a. de meerdere of mindere ernst van de verschillende feiten waarvoor de overlevering is gevraagd;
b. de plaats of plaatsen waar de feiten zijn begaan;
c. de data van de onderscheiden Europese aanhoudingsbevelen;
d. het doel van de overlevering;
e. de mate waarin de nationaliteit van de opgeëiste persoon een belemmering zal vormen voor verderlevering;
f. de mogelijkheid dat de opgeëiste persoon, nadat hij naar het grondgebied van een van de betrokken lidstaten is verwijderd, vervolgens door de justitiële autoriteiten van die lidstaat ter beschikking wordt gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit van een andere lidstaat.
4 Beweert de opgeëiste persoon niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, dan dient hij dat tijdens het verhoor aan te tonen en onderzoekt de rechtbank die bewering.
5 Indien de rechtbank zulks met het oog op het door haar krachtens het eerste lid in te stellen onderzoek noodzakelijk acht, gelast zij, rekening houdend met de termijnen, genoemd in artikel 22, – zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging – tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping van getuigen of deskundigen.
Wijzigingen
Datum | Betreft | Bekendmaking | Kamerdossier | Memorie van toelichting |
---|---|---|---|---|
01-03-2017 | wijziging | Stb 2016 476 (pdf) | 34159 | MvT (web) MvT (pdf) |
01-10-2010 | wijziging | Stb 2009 317 (pdf) | 31436 | MvT (web) MvT (pdf) |
12-05-2004 | nieuwe-regeling | Stb 2004 195 (pdf) | 29042 | MvT (web) MvT (pdf) |