Overleveringswet (OLW)


Hoofdstuk II

Overlevering door Nederland

Afdeling 2

Procedure voor overlevering

§ A

Voorlopige aanhouding

Artikel 15 1 Op basis van een signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, kan de voorlopige aanhouding worden bevolen van een zich in Nederland bevindende opgeëiste persoon.
2 Artikel 21, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 Een vreemdeling die op grond van artikel 54, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is aangehouden, kan op bevel van de officier of hulpofficier van justitie in het arrondissement waar hij werd aangehouden worden opgehouden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat te zijnen aanzien onverwijld een signalering als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, zal worden gedaan dan wel een Europees aanhoudingsbevel zal worden ontvangen. Artikel 56a, eerste tot en met derde lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 1 Elke officier van justitie of hulpofficier van justitie is bevoegd de voorlopige aanhouding van een opgeëiste persoon overeenkomstig artikel 15 te bevelen.
2 Kan het optreden van de officier van justitie of de hulpofficier, bedoeld in het eerste lid, niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de opgeëiste persoon aan te houden onder de verplichting zorg te dragen dat hij zo spoedig mogelijk wordt voorgeleid voor de officier van justitie of de hulpofficier van justitie.
3 Nadat de opgeëiste persoon is aangehouden, wordt hem onverwijld schriftelijk mededeling gedaan van:
a. het recht een afschrift van het Europees aanhoudingsbevel te ontvangen, bedoeld in artikel 23, derde lid;
b. het recht op bijstand van een raadsman, bedoeld in artikel 43a, en de mogelijkheid te verzoeken om aanwijzing van een advocaat in de uitvaardigende lidstaat, bedoeld in artikel 21a;
c. het recht op vertolking, bedoeld in artikel 30, en het recht op vertaling, bedoeld in artikel 23, derde lid, vierde en vijfde volzin;
d. het recht om gehoord te worden, bedoeld in artikel 24;
e. de in artikel 27c, derde lid, onder g en h, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde rechten.
Aan de opgeëiste persoon die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan. De artikelen 27e, 488ab en 488b van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
4 Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan elke officier van justitie of hulpofficier bevelen dat hij gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de voorlopige aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. De termijn van inverzekeringstelling kan door de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam éénmaal met drie dagen worden verlengd. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
5 Indien de opgeëiste persoon buiten het arrondissement Amsterdam is aangehouden en in verzekering is gesteld, wordt hij binnen de termijnen van het vierde lid overgedragen aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam.
6 Het vijfde lid kan buiten toepassing blijven indien de opgeëiste persoon op grond van artikel 39, tweede lid, tegenover de rechtbank in het rechtsgebied waar hij is aangehouden heeft verklaard, in te stemmen met zijn onmiddellijke overlevering, de rechtbank heeft beslist dat de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit en de feitelijke overlevering kan plaatsvinden binnen de termijnen van het vierde lid.
7 De opgeëiste persoon kan te allen tijde door de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam in vrijheid worden gesteld.

Artikel 18 1 De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam, de bewaring van de opgeëiste persoon bevelen.
2 Alvorens een bevel ingevolge het eerste lid te geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de opgeëiste persoon. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.

Artikel 19 Een opgeëiste persoon wiens bewaring overeenkomstig artikel 18 is bevolen, wordt – behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde – in vrijheid gesteld:
a. zodra zulks door de rechtbank, de rechter-commissaris of de officier van justitie, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, wordt gelast;
b. zodra de bewaring twintig dagen heeft geduurd en het Europees aanhoudingsbevel nog niet is ontvangen.