Overleveringswet (OLW)


Hoofdstuk II

Overlevering door Nederland

Afdeling 2

Procedure voor overlevering

§ B

Aanhouding

Artikel 20 1 Een Europees aanhoudingsbevel wordt, zo het niet aan de officier van justitie is toegezonden, onverwijld aan hem doorgezonden.
2 Een Europees aanhoudingsbevel kan slechts in behandeling worden genomen, indien het voldoet aan de vereisten omschreven in artikel 2.
3 Indien een Europees aanhoudingsbevel naar het oordeel van de officier van justitie niet voldoet aan de eisen omschreven in artikel 2 biedt hij de uitvaardigende justitiële autoriteit de gelegenheid tot completering of verbetering.
4 Indien naar het oordeel van de officier van justitie, dan wel naar het oordeel van de rechtbank naast het Europees aanhoudingsbevel aanvullende gegevens noodzakelijk zijn, met name in verband met de artikelen 7 tot en met 9 en 11 tot en met 13, stelt de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid tot completering of verbetering, rekening houdend met de in artikel 22 genoemde termijnen.

Artikel 21 1 De opgeëiste persoon wordt op basis van een Europees aanhoudingsbevel dat voldoet aan de vereisten omschreven in artikel 2 zonder verdere formaliteiten aangehouden. Artikel 17, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 Het eerste lid blijft buiten toepassing zolang de opgeëiste persoon in Nederland een voorrecht of immuniteit geniet van strafvervolging of van de tenuitvoerlegging van straffen. De uitvaardigende justitiële autoriteit wordt over het bestaan en de aard van het voorrecht of de immuniteit onverwijld in kennis gesteld, met het verzoek om bericht zodra het voorrecht of de immuniteit is opgeheven.
3 Indien de opgeëiste persoon reeds overeenkomstig artikel 17 voorlopig werd aangehouden, zet de rechtbank, op vordering van de officier van justitie, de voorlopige aanhouding om in een aanhouding als bedoeld in het eerste lid, te rekenen vanaf de dag dat het aanhoudingsbevel door de officier van justitie overeenkomstig artikel 20, tweede lid, in behandeling is genomen. De opgeëiste persoon kan over die omzetting worden gehoord en wordt in ieder geval ervan in kennis gesteld dat de aanhouding voortduurt tot het tijdstip waarop de rechtbank over zijn gevangenhouding beslist.
4 De opgeëiste persoon die overeenkomstig het eerste lid werd aangehouden, wordt binnen vierentwintig uren na zijn aanhouding geleid voor de officier van justitie, of bij diens afwezigheid, voor de hulpofficier van justitie in het arrondissement waar hij werd aangehouden.
5 Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan de officier van justitie of hulpofficier van justitie, bedoeld in het vierde lid, bevelen dat deze persoon gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
6 Indien de opgeëiste persoon buiten het arrondissement Amsterdam is aangehouden en in verzekering is gesteld, wordt hij binnen de termijn van inverzekeringstelling overgedragen aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.
7 Het zesde lid kan buiten toepassing blijven indien de opgeëiste persoon op grond van artikel 39, tweede lid, tegenover de rechtbank in het rechtsgebied waar hij is aangehouden heeft verklaard, in te stemmen met zijn onmiddellijke overlevering, de rechtbank heeft beslist dat de opgeëiste persoon ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit en de feitelijke overlevering binnen de termijn van de inverzekeringstelling kan plaatsvinden.
8 Na de opgeëiste persoon te hebben gehoord, kan de rechtbank, op vordering van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam bevelen dat deze in verzekering gesteld zal blijven tot het tijdstip waarop de rechtbank over zijn gevangenhouding beslist. Bij zijn verhoor kan de opgeëiste persoon zich door zijn raadsman doen bijstaan.
9 Het bevel tot inverzekeringstelling of de omgezette aanhouding, bedoeld in het derde lid, kan te allen tijde zowel door de rechtbank als door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, worden opgeheven.
10 Indien de opgeëiste persoon minderjarig is en de identiteit en verblijfplaats van de ouders of voogd bekend zijn en deze binnen een afzienbare termijn daartoe in de gelegenheid zijn, kan de minderjarige zich tijdens een verhoor als bedoeld in het vierde lid laten vergezellen door de ouders, voogd of een vertrouwenspersoon.