Overleveringswet (OLW)


Hoofdstuk II

Overlevering door Nederland

Afdeling 2

Procedure voor overlevering

§ D

Voortgezette vrijheidsbeneming en feitelijke overlevering

Artikel 33 Een krachtens artikel 27 bevolen vrijheidsbeneming wordt – behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde – beëindigd zodra:
a. zulks door de rechtbank of door de officier van justitie, ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, wordt gelast;
b. zij sedert de dag van de uitspraak tien dagen heeft geduurd, tenzij de rechtbank, op vordering van de officier van justitie, de vrijheidsbeneming inmiddels heeft verlengd overeenkomstig artikel 34.

Artikel 34 1 De voortgezette vrijheidsbeneming kan telkens worden verlengd met ten hoogste dertig dagen indien:
a. ook de uitlevering is gevraagd of de overlevering door het Internationaal Strafhof of een ander internationaal tribunaal, en Onze Minister nog niet op die verzoeken heeft beslist;
b. de overlevering wel is toegestaan, maar de feitelijke overlevering niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen plaatshebben en voor zover artikel 35, tweede of derde lid, of artikel 36, eerste lid, daartoe noodzaakt.
2 De opgeëiste persoon wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering tot verlenging te worden gehoord.

Artikel 35 1 Zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, wordt de opgeëiste persoon feitelijk overgeleverd. De officier van justitie bepaalt, na overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit, de tijd en plaats.
2 De rechtbank kan op vordering van de officier van justitie de in het eerste lid gestelde termijn telkens met ten hoogste dertig dagen verlengen, indien dit noodzakelijk is doordat als gevolg van omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat de feitelijke overlevering niet binnen die termijn kan plaatsvinden. De officier van justitie dient de vordering in, nadat deze met de uitvaardigende justitiële autoriteit een nieuwe datum is overeengekomen die valt binnen de te verlengen termijn. De feitelijke overlevering vindt in dat geval uiterlijk tien dagen na de vastgestelde datum plaats.
3 De rechtbank kan, ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, de in het eerste lid bedoelde termijn tijdelijk opschorten, indien door ernstige humanitaire redenen de feitelijke overlevering bij wijze van uitzondering niet binnen die termijn kan plaatsvinden. Van ernstige humanitaire redenen is in ieder geval sprake indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de feitelijke overlevering het leven of de gezondheid van de opgeëiste persoon in gevaar zou brengen. Indien de rechtbank beslist dat de in het eerste lid gestelde termijn tijdelijk wordt opgeschort, stelt de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onverwijld in kennis. Zodra deze redenen naar het oordeel van de officier van justitie of van de opgeëiste persoon niet langer bestaan, vordert de officier van justitie dat de rechtbank die termijn met maximaal dertig dagen verlengt, nadat hij de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onverwijld in kennis heeft gesteld en in onderling overleg met die autoriteit een nieuwe datum is overeengekomen die valt binnen de te verlengen termijn. De feitelijke overlevering vindt in dat geval uiterlijk tien dagen na de vastgestelde datum plaats.
4 De vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon wordt beëindigd na het verstrijken van de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen. De invrijheidstelling gebeurt niet dan nadat de rechtbank op vordering van de officier van justitie één of meer van de volgende vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft kunnen stellen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van vlucht:
a. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
b. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;
c. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;
d. andere vrijheidsbeperkende voorwaarden die strekken ter voorkoming van vlucht.
5 De rechtbank stelt de opgeëiste persoon in de gelegenheid te worden gehoord over de vrijheidsbeperkende voorwaarden. Aan deze voorwaarden kan elektronisch toezicht worden verbonden.
6 De officier van justitie stelt de uitvaardigende justitiële autoriteit onverwijld in kennis van een invrijheidstelling als bedoeld in het vierde lid en van daarbij gestelde voorwaarden.

Artikel 36 1 De beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering kan door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
2 In gevallen als voorzien in het eerste lid kan de rechtbank, na advies van het openbaar ministerie, bepalen dat en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon ten behoeve van diens vervolging of de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf reeds aanstonds voorlopig ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden gesteld.
3 Tot de door de rechtbank te stellen voorwaarden behoort in geval van:
a. een lopende strafvervolging als bedoeld in het eerste lid in elk geval dat het recht op aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de voortzetting van de strafvervolging in Nederland zal worden gerespecteerd en dat hij de hem in Nederland opgelegde straf in Nederland zal ondergaan.
b. een door een Nederlandse rechter tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis als bedoeld in het eerste lid in elk geval de garantie dat de opgeëiste persoon na de berechting terugkomt naar Nederland voor de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de hem in Nederland opgelegde straf.
4 In geval van toepassing van het tweede lid bericht de officier van justitie dat de opgeëiste persoon voorlopig ter beschikking zal worden gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit, met wie hij ook de daaraan verbonden voorwaarden schriftelijk overeenkomt.
5 Ondergaat de opgeëiste persoon, te wiens aanzien het vierde lid wordt toegepast, een vrijheidsstraf, dan komt de tijd gedurende welke hij in het buitenland ter beschikking van de uitvaardigende justitiële autoriteit is, in mindering op zijn straftijd.
6 Is de opgeëiste persoon, te wiens aanzien het derde lid is toegepast, op het moment dat hij naar Nederland wordt teruggebracht met het oog op zijn aanwezigheid bij de behandeling van zijn strafzaak, in de uitvaardigende lidstaat veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dan kan hij gedurende zijn verblijf hier te lande op bevel van de officier van justitie in verzekering worden gesteld. De artikelen 61 en 64, eerste lid, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
7 De inverzekeringstelling kan worden opgeheven zodra de officier van justitie bericht ontvangt dat de gronden voor de detentie in het buitenland niet langer bestaan.

Artikel 37 1 Indien zulks voor de toepassing van artikel 35, eerste lid, tenzij de vrijheidsbeneming op grond van artikel 35, vierde lid, is beëindigd, of van artikel 36, tweede lid, noodzakelijk is, wordt de opgeëiste persoon op bevel van de officier van justitie aangehouden voor ten hoogste drie dagen. Indien de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van drie dagen heeft kunnen plaatsvinden, kan het bevel tot aanhouding door de officier van justitie eenmaal voor ten hoogste drie dagen worden verlengd.
2 Na verlenging van de in het eerste lid bedoelde termijn door de officier van justitie, kan deze uitsluitend op vordering van de officier van justitie door de rechtbank voor ten hoogste tien dagen worden verlengd.
3 Een verlenging als bedoeld in het tweede lid kan alleen geschieden wanneer de feitelijke overlevering door omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat of door ernstige humanitaire redenen niet binnen de termijn van zes dagen, ingevolge het eerste lid, heeft kunnen plaatshebben.

Artikel 38 Bij de feitelijke overlevering deelt de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit of, in voorkomend geval, aan de bevoegde centrale autoriteit de duur van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon met het oog op zijn overlevering, mee.