Overleveringswet (OLW)


Hoofdstuk II

Overlevering door Nederland

Afdeling 2

Procedure voor overlevering

§ F

Recht op rechtsbijstand

Artikel 43a 1 De opgeëiste persoon heeft in de procedure voor overlevering door Nederland het recht zich door een raadsman te doen bijstaan. De artikelen 28, 28a, 28c, tweede lid, 29a, eerste lid, 37, 38, 43 tot en met 45 en 124 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2 Indien de opgeëiste persoon krachtens deze wet wordt aangehouden, stelt de hulpofficier van justitie het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. De artikelen 28b, eerste lid, tweede volzin, en 39 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3 Indien de raadsman niet binnen twee uur na de in het tweede lid bedoelde kennisgeving beschikbaar is, kan de officier van justitie of – met toestemming van de officier van justitie – de hulpofficier van justitie, wanneer de opgeëiste persoon alsnog afstand doet van zijn recht op rechtsbijstand in verband met het horen, beslissen dat wordt begonnen met het horen van de opgeëiste persoon in verband met de beslissing over de inverzekeringstelling, bedoeld in de artikelen 17, vierde lid, en 21, vijfde lid.
4 De opgeëiste persoon voor wie ingevolge het tweede lid een raadsman beschikbaar is, wordt de gelegenheid verschaft om voorafgaand aan zijn verhoor in verband met de in het derde lid bedoelde beslissing gedurende ten hoogste een half uur met hem een onderhoud te hebben.
5 Indien een persoon die geen raadsman heeft overeenkomstig deze wet zijn vrijheid wordt benomen – anders dan uit kracht van een Europees aanhoudingsbevel of een Nederlands bevel tot aanhouding of voorlopige aanhouding, dan wel tot inverzekeringstelling of tot verlenging van de termijn daarvan – wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, na mededeling van de vrijheidsbeneming door het openbaar ministerie, een raadsman aan.