Overleveringswet (OLW)


Hoofdstuk II

Overlevering door Nederland

Afdeling 1

Voorwaarden voor overlevering

Artikel 5 Overlevering geschiedt uitsluitend aan uitvaardigende justitiële autoriteiten van andere lidstaten van de Europese Unie en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Artikel 6 1 Overlevering van een Nederlander kan worden toegestaan voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank kan, voor het geval dat de Nederlander ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, de voorwaarde stellen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland mag ondergaan. De rechtbank beoordeelt daarbij in het bijzonder of het ondergaan van de straf in Nederland zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de Nederlander.
2 De officier van justitie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van elke overlevering onder garantie van teruglevering als bedoeld in het eerste lid.
3 Het eerste lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling die tijdens het verhoor door de rechtbank aantoont dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. Eventuele bewijsstukken dienen tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank te worden overlegd.

Artikel 6a 1 Overlevering van een Nederlander ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis aan hem opgelegde vrijheidsstraf kan worden geweigerd, indien de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. In geval van een weigering van de overlevering, beveelt de rechtbank, gelijktijdig met de weigering, de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
2 Bij de beoordeling van een verzoek tot overlevering als bedoeld in het eerste lid beoordeelt de rechtbank:
a. of er gronden als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, onderdelen c tot en met i, en artikel 2:14, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties zijn waarop de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geweigerd kan worden;
b. of de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de Nederlander;
c. of de ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is, en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert;
d. of het derde of vierde lid aanleiding geeft tot een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf, en zo ja, welke aanpassing.
3 Indien de opgelegde vrijheidsstraf een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de opgelegde vrijheidsstraf tot dat strafmaximum verlaagd.
4 Indien de aard van de opgelegde vrijheidsstraf onverenigbaar is met het Nederlands recht, wordt de vrijheidsstraf gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlands recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsstraf.
5 De aanpassing op grond van het derde of vierde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsstraf in.
6 Onze Minister kan de rechtbank of de officier van justitie desgevraagd adviseren over de overname van de straf.
7 De officier van justitie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van het bevel tot tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
8 Onze Minister draagt er zorg voor dat de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig de regels van het Nederlands recht en met overeenkomstige toepassing van artikel 2:15, tweede lid, met dien verstande dat onder detentie wordt verstaan vrijheidsbeneming op grond van deze wet en van artikel 2:18 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties, met inachtneming van het bevel van de rechtbank als bedoeld in het eerste lid, ten uitvoer wordt gelegd.
9 Het eerste tot en met het achtste lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling die tijdens het verhoor door de rechtbank aantoont dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Eventuele bewijsstukken dienen tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank te worden overlegd.

Artikel 7 1 Overlevering kan worden toegestaan ten behoeve van:
a. een door autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat of het Europees Openbaar Ministerie bedoeld in artikel 1 van Verordening EOM, ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit schuldig heeft gemaakt aan:
1º. een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat benoemd strafbaar feit dat tevens op de in bijlage 1 bij deze wet behorende lijst staat vermeld, waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld; of
2º. een ander feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is en waarop naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld;
b. de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan wegens een feit als onder 1° bedoeld of wegens een ander feit dat zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar is.
2 Overlevering kan, behoudens het derde lid, worden geweigerd indien sprake is van:
a. een ander feit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, maar dat niet strafbaar is naar Nederlands recht, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan; of
b. de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat te ondergaan wegens een ander feit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, maar dat niet strafbaar is naar Nederlands recht, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.
3 Ter zake van retributies en belastingen, douane en deviezen mag de overlevering niet worden geweigerd op grond van het feit dat Nederland niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douane en deviezen kent als de uitvaardigende lidstaat.
4 De in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, bedoelde lijst kan, wanneer de Raad van de Europese Unie besluit tot uitbreiding of wijziging van de daarop vermelde strafbare feiten, bij algemene maatregel van bestuur worden herzien. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
5 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt onder een naar Nederlands recht strafbaar feit mede verstaan een feit waardoor inbreuk is gemaakt op de rechtsorde van de verzoekende staat, terwijl krachtens de Nederlandse wet eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is.
6 Indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op verscheidene afzonderlijke feiten die hetzij naar het recht van zowel de uitvaardigende als de uitvoerende lidstaat strafbaar zijn, hetzij uitsluitend naar het recht van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn, maar waarvan één of meer van die feiten niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, of onderdeel b, kan de overlevering ook voor deze feiten worden toegestaan, gelijktijdig met de overlevering voor het feit dat wel voldoet of de feiten die wel voldoen aan die voorwaarde.
7 Artikel 51a van de Uitleveringswet is van overeenkomstige toepassing op overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Artikel 8 Met vrijheidsstraffen van langere duur dan twaalf maanden worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld: levenslange vrijheidsstraffen en vrijheidsstraffen van onbepaalde duur.

Artikel 9 1 Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan:
a. tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is;
b. in Nederland is besloten om af te zien van vervolging wegens het strafbaar feit waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd of om de vervolging voor dit feit niet voort te zetten;
c. hij naar het recht van een andere lidstaat niet meer kan worden vervolgd, ten gevolge van een in die lidstaat ter zake van hetzelfde feit genomen onherroepelijke beslissing;
d. te zijnen aanzien een overeenkomstig het tweede lid, onder a, onherroepelijke beslissing door een rechter van een derde land is genomen;
e. hij bij rechterlijk gewijsde van een rechter in een derde land is veroordeeld, in gevallen als bedoeld in het tweede lid, onder b, sub 1 tot en met 4;
f. naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
2 De overlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan:
a. hij bij gewijsde van de Nederlandse rechter is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging, dan wel te zijnen aanzien een overeenkomstige onherroepelijke beslissing door een rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie is genomen;
b. hij bij rechterlijke gewijsde van de Nederlandse rechter dan wel van een rechter in een andere lidstaat van de Europese Unie is veroordeeld, in gevallen waarin:
1°. de opgelegde straf of maatregel reeds is ondergaan;
2°. de opgelegde straf of maatregel niet meer voor tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging vatbaar is;
3°. de veroordeling een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel inhoudt;
4°. de opgelegde straf of maatregel in Nederland wordt ondergaan;
c. hij in Nederland is vervolgd, maar hernieuwde vervolging is uitgesloten op grond van artikel 255 of artikel 255a van het Wetboek van Strafvordering, dan wel in Nederland het recht tot strafvordering is vervallen omdat hij aan voorwaarden heeft voldaan die door de officier van justitie voor aanvang van de terechtzitting ter voorkoming van de strafvervolging zijn gesteld, dan wel te zijnen aanzien een overeenkomstige beslissing is genomen in een andere lidstaat waarbij sprake is van een onherroepelijke berechting voor dezelfde feiten.
3 Onderdeel a van het eerste lid lijdt uitzondering in gevallen waarin Onze Minister na advies van het openbaar ministerie en voorafgaand aan de beslissing tot overlevering opdracht heeft gegeven de vervolging te staken.
4 Onderdeel c van het tweede lid lijdt uitzondering in gevallen waarin de vervolging in Nederland is gestaakt, hetzij omdat de Nederlandse strafwet op grond van een van de artikelen 2 tot en met 8d van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing bleek te zijn, hetzij omdat aan berechting in het buitenland de voorkeur werd gegeven.

Artikel 10 Overlevering wordt niet toegestaan indien de opgeëiste persoon ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt.

Artikel 11 1 Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
2 Indien er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten, dient de rechtbank de beslissing over de overlevering aan te houden.
3 De uitvaardigende autoriteit wordt onder opgave van redenen van die aanhouding in kennis gesteld en de rechtbank gaat gedurende de aanhouding na of er wijziging in de omstandigheden optreedt.
4 Indien na toepassing van het derde lid niet binnen een redelijke termijn het reële gevaar van de in het eerste lid bedoelde schending kan worden uitgesloten, doet de rechtbank uitspraak als bedoeld in artikel 28, derde lid.

Artikel 12 Overlevering kan worden geweigerd indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld dat overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
a. de verdachte tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt; of
b. de verdachte op de hoogte was van het voorgenomen proces en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd; of
c. de verdachte nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:
1°. uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de beslissing niet betwist; of
2°. niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
d. de beslissing niet in persoon aan de verdachte is betekend, maar:
1°. hem na zijn overlevering onverwijld in persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing en
2°. hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.

Artikel 12a 1 In de gevallen als bedoeld in artikel 12, onderdeel d, kan de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en die nog niet officieel van de tegen hem ingestelde strafprocedure in kennis is gesteld, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om een afschrift van het vonnis dat ten grondslag ligt aan het Europees aanhoudingsbevel, verzoeken.
2 Nadat de officier van justitie een afschrift van het vonnis van de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ontvangen, verstrekt hij dit onverwijld aan de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd.
3 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid en het tijdstip van verstrekking van het afschrift van het vonnis kan geen afbreuk doen aan de behandeling van het Europees aanhoudingsbevel binnen de in artikel 22 gestelde termijnen.

Artikel 13 1 Overlevering kan worden geweigerd indien het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft op een strafbaar feit dat:
a. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
b. buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd.
2 Vervallen.

Artikel 14 1 Overlevering wordt niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet zal worden vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd, tenzij:
a. de opgeëiste persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij is overgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;
b. de feiten niet zijn bedreigd met een vrijheidsstraf;
c. de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van enige maatregel die de vrijheid beperkt;
d. het gaat om de tenuitvoerlegging van een andere dan een vrijheidsstraf, met inbegrip van een vervangende straf waaronder vervangende hechtenis;
e. de opgeëiste persoon overeenkomstig artikel 39 heeft ingestemd met zijn onmiddellijke overlevering en daarbij op hetzelfde tijdstip afstand heeft gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel;
f. de opgeëiste persoon na zijn overlevering uitdrukkelijk met een vervolging heeft ingestemd; of
g. daartoe voorafgaand toestemming aan de rechtbank wordt gevraagd en deze is verkregen.
2 Overlevering wordt voorts niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan, tenzij:
a. de opgeëiste persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij is overgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;
b. de opgeëiste persoon na zijn overlevering daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd;
c. de opgeëiste persoon, overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, e, f, of g, niet de bescherming van het specialiteitsbeginsel geniet; of
d. daartoe voorafgaand toestemming wordt gevraagd aan de rechtbank en deze is verkregen.
3 De officier van justitie vordert uiterlijk op de derde dag na ontvangst van een verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit om de in het eerste lid onder f, of het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming, schriftelijk dat de rechtbank het verzoek in behandeling zal nemen. De officier van justitie legt daartoe het verzoek met bijbehorende vertaling aan de rechtbank over. Voorafgaand aan de beslissing op een verzoek om toestemming heeft de opgeëiste persoon de gelegenheid te worden gehoord. De rechtbank treedt zo nodig in overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit om overeen te komen of het verhoor door de rechtbank, dan wel de uitvaardigende justitiële autoriteit plaatsvindt, en al hetgeen overigens voor dit verhoor noodzakelijk is. De rechtbank geeft de in het eerste lid, onder f, of het tweede lid, onder c, bedoelde toestemming ten aanzien van feiten waarvoor krachtens deze wet overlevering had kunnen worden toegestaan. De beslissing op een vordering wordt in elk geval binnen zevenentwintig dagen na de ontvangst ervan genomen. De officier van justitie brengt de beslissing van de rechtbank onverwijld ter kennis van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
4 Overlevering wordt voorts niet toegestaan dan onder het algemene beding, dat de opgeëiste persoon niet ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van een derde staat, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overlevering zijn begaan, tenzij daartoe voorafgaand toestemming wordt verzocht aan Onze Minister en deze is verkregen.