Uitvoeringswet EG-bewijsverordening (Uw EG-bwv)


§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1 In deze wet wordt verstaan onder:
a. verordening: de verordening (EU) Nr. 2020/1783 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (bewijsverkrijging) (herschikking) (PbEU L 405/1);
b. verzoekend gerecht: een verzoekend gerecht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de verordening;
c. aangezocht gerecht: een aangezocht gerecht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de verordening;
d. centraal orgaan: het centrale orgaan, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening.

Artikel 2 1 Als gerechten die bevoegd zijn om als aangezocht gerecht handelingen tot het verkrijgen van bewijs te verrichten overeenkomstig artikel 2, eerste lid en artikel 3, van de verordening worden voor Nederland aangewezen de rechtbanken.
2 Het verzoek om een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten wordt gedaan aan de rechtbank binnen wier gebied de uitvoering van het verzoek moet geschieden. In het geval van een getuigenverhoor of deskundigenonderzoek wordt het verzoek gedaan aan de rechtbank binnen wier gebied de getuigen of deskundigen, of het grootste aantal van hen, woonachtig zijn of verblijven. Indien de uitvoering van het verzoek in verschillende rechtsgebieden dient plaats te vinden, is elk van de rechtbanken van deze rechtsgebieden bevoegd het verzoek in zijn geheel uit te voeren. In zaken die tot de bijzondere competentie van een rechtbank behoren, wordt het verzoek aan die rechtbank gedaan.
3 Het verzoek om een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten kan worden verwezen naar de kantonrechter. De kantonrechter is aan deze verwijzing gebonden.
4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het tweede lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 3 1 Als centraal orgaan wordt voor Nederland aangewezen de rechtbank Den Haag. Het centraal orgaan beslist over verzoeken ingediend op grond van artikel 19 van de verordening.
2 Bij regeling van Onze Minister voor Rechtsbescherming kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het centraal orgaan zijn taken, bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid, van de verordening, uitvoert.

Artikel 3a Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de verzending als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening.

§ 2

Verzoeken uit een andere lidstaat aan een gerecht of centraal orgaan in Nederland

Artikel 4 Verzoeken en kennisgevingen uit een andere lidstaat uit hoofde van de verordening aan een aangezocht gerecht of het centraal orgaan kunnen worden gesteld in de Engelse taal.

Artikel 5 Het aangezochte gerecht kan, indien dit voor een goede uitvoering van het verzoek nodig wordt geoordeeld, de stukken door een beëdigd vertaler in het Nederlands doen vertalen.

Artikel 6 Vervallen

Artikel 7 In geval van doorzending van een verzoek om een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten ingevolge artikel 9, tweede lid, van de verordening, is het gerecht waaraan het verzoek wordt doorgezonden aan deze doorzending gebonden.

Artikel 8 1 Het aangezochte gerecht kan aan de deelname van partijen en hun vertegenwoordigers ingevolge artikel 13, derde lid, van de verordening en de deelname van vertegenwoordigers van het gerecht ingevolge artikel 14, vierde lid, van de verordening voorwaarden stellen uit het oogpunt van een goede procesorde. In het bijzonder kan het aangezochte gerecht bepalen dat partijen, hun vertegenwoordigers dan wel vertegenwoordigers van het verzoekende gerecht de bewijsverkrijging bijwonen door middel van een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding.
2 Het centraal orgaan kan aan de rechtstreekse verrichting van een handeling tot het verkrijgen van bewijs ingevolge artikel 19, vierde lid, van de verordening voorwaarden stellen uit het oogpunt van een goede procesorde.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste en tweede lid bedoelde voorwaarden.
4 Indien een gerecht als bedoeld in artikel 19, vierde lid, tweede zin, aan de rechtstreekse bewijsverkrijging deelneemt om te garanderen dat dit artikel correct wordt toegepast en de voorwaarden in acht worden genomen, maakt het deelnemende gerecht na afloop van de bewijsverkrijging een proces-verbaal van bevindingen op. In dit proces-verbaal wordt verslag gedaan van het verloop van de bewijsverkrijging en de naleving van de gestelde voorwaarden. Het deelnemende gerecht verzendt dit proces-verbaal na afloop van de bewijsverkrijging aan het centraal orgaan.

Artikel 9 1 Het aangezochte gerecht kan bepalen welke der partijen zorg draagt voor de oproeping uit hoofde van een verzoek om een bewijshandeling te verrichten op grond van artikel 12 van de verordening.
2 Oproepingen uit hoofde van een verzoek om een bewijshandeling te verrichten op grond van artikel 12 van de verordening die niet door één der partijen worden verricht geschieden door de griffier van het aangezochte gerecht.

Artikel 10 De kosten van de uitvoering van een verzoek om een bewijshandeling te verrichten komen ten laste van de Staat, behoudens de kosten van de oproeping waarvan ingevolge artikel 22, tweede lid, van de verordening door het verzoekende gerecht terugbetaling plaatsvindt en de kosten die ingevolge artikel 9, eerste lid, voor rekening van partijen komen.

Artikel 11 Een afwijzende beslissing op grond van artikel 12, derde of vierde lid, artikel 16, tweede lid, en artikel 19, zevende lid, van de verordening wordt beschouwd als een beschikking waartegen voor partijen in de hoofdprocedure hoger beroep openstaat overeenkomstig de vierde afdeling van titel 7 van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat het hoger beroep de werking niet schorst, tenzij de rechter anders heeft bepaald, en dient te worden ingesteld binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de dag van de beslissing.

§ 3

Verzoeken aan een gerecht, het centrale orgaan of de bevoegde autoriteit in een andere lidstaat

Artikel 12 1 Een verzoekend gerecht kan een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of een andere persoon aanwijzen op de voet van artikel 14, tweede lid, van de verordening om, bij voorkeur door middel van een tweezijdige beeld- en geluidverbinding, aanwezig te zijn bij of deel te nemen aan de verrichting van de handeling tot het verkrijgen van bewijs in een andere lidstaat zoals bedoeld in afdeling 3 van de verordening.
2 De rechtstreekse bewijsverkrijging in een andere lidstaat op grond van artikel 19 van de verordening wordt verricht door:
a. de enkelvoudige of meervoudige kamer die de zaak behandelt;
b. één van de rechterlijk ambtenaren uit voornoemde meervoudige kamer als rechter-commissaris; of
c. een andere persoon op de voet van artikel 19, derde lid, van de verordening die door de behandelend rechter is benoemd op grond van artikel 194 Rv.
3 Ten aanzien van de kosten van de in de voorgaande leden bedoelde andere persoon zijn de artikelen 195 en 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12a Het verzoekende gerecht kan bepalen welke der partijen zorg draagt voor en de kosten betaalt van een door een beëdigd vertaler vervaardigde vertaling van de stukken in een door de lidstaat van het aangezochte gerecht aanvaarde taal.

Artikel 13 1 Omtrent de vergoedingen en kosten waarvan door het aangezochte gerecht op de voet van artikel 22, tweede lid, van de verordening aan het verzoekend gerecht terugbetaling wordt verzocht, wordt door de rechter overeenkomstig de artikelen 237 en artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitspraak gedaan, voorzover deze artikelen daarvoor een vergoeding plegen in te sluiten.
2 De griffier betaalt de in artikel 22, tweede lid, van de verordening bedoelde kosten en vergoedingen terug aan het aangezochte gerecht en brengt deze, voorzover zij in een veroordeling in de proceskosten plegen te worden begrepen, in rekening bij de eiser of verzoeker, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de verweerder, de eiser en verweerder gezamenlijk, een of meer andere belanghebbenden of dezen met de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. Met betrekking tot de terugbetaling van de vergoeding voor deskundigen zijn de derde tot en met vijfde volzin van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. In de in deze zinnen bedoelde gevallen zijn de artikelen 199, derde lid, en 244, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
3 Een deposito of voorschot van de kosten betreffende een deskundige als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de verordening, wordt door de eiser of verzoeker ter griffie gedeponeerd, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de verweerder, de eiser en verweerder gezamenlijk, een of meer belanghebbenden of dezen en de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. De griffier voldoet het deposito of voorschot na ontvangst hiervan aan het aangezochte gerecht. In het geval het voorschot na verrichting van de bewijshandeling door de deskundige niet toereikend blijkt, worden de overige kosten in rekening gebracht bij degene die het voorschot heeft gestort of gedeponeerd. De tweede en derde volzin van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 1 De processen-verbaal van de uitvoering van een bewijsverrichting door een aangezocht gerecht hebben gelijke kracht als die van de Nederlandse rechter.
2 Andere stukken betreffende de uitvoering van een bewijsverrichting door het aangezochte gerecht hebben gelijke kracht als Nederlandse stukken met betrekking tot eenzelfde bewijsverrichting.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 15 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het gebruik van communicatietechnologie zoals bedoeld in artikel 12, vierde lid en artikel 20 van de verordening en artikel 8, eerste lid en 12 van deze wet.

Artikel 16 Wijzigt het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 17 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 18 Deze wet wordt aangehaald als: Uitvoeringswet Bewijsverkrijgingsverordening.