Uitvoeringswet EG-bewijsverordening (Uw EG-bwv)


§ 3

Verzoeken aan een gerecht, het centrale orgaan of de bevoegde autoriteit in een andere lidstaat

Artikel 12 1 Een verzoekend gerecht kan een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of een andere persoon aanwijzen op de voet van artikel 14, tweede lid, van de verordening om, bij voorkeur door middel van een tweezijdige beeld- en geluidverbinding, aanwezig te zijn bij of deel te nemen aan de verrichting van de handeling tot het verkrijgen van bewijs in een andere lidstaat zoals bedoeld in afdeling 3 van de verordening.
2 De rechtstreekse bewijsverkrijging in een andere lidstaat op grond van artikel 19 van de verordening wordt verricht door:
a. de enkelvoudige of meervoudige kamer die de zaak behandelt;
b. één van de rechterlijk ambtenaren uit voornoemde meervoudige kamer als rechter-commissaris; of
c. een andere persoon op de voet van artikel 19, derde lid, van de verordening die door de behandelend rechter is benoemd op grond van artikel 194 Rv.
3 Ten aanzien van de kosten van de in de voorgaande leden bedoelde andere persoon zijn de artikelen 195 en 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12a Het verzoekende gerecht kan bepalen welke der partijen zorg draagt voor en de kosten betaalt van een door een beëdigd vertaler vervaardigde vertaling van de stukken in een door de lidstaat van het aangezochte gerecht aanvaarde taal.

Artikel 13 1 Omtrent de vergoedingen en kosten waarvan door het aangezochte gerecht op de voet van artikel 22, tweede lid, van de verordening aan het verzoekend gerecht terugbetaling wordt verzocht, wordt door de rechter overeenkomstig de artikelen 237 en artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitspraak gedaan, voorzover deze artikelen daarvoor een vergoeding plegen in te sluiten.
2 De griffier betaalt de in artikel 22, tweede lid, van de verordening bedoelde kosten en vergoedingen terug aan het aangezochte gerecht en brengt deze, voorzover zij in een veroordeling in de proceskosten plegen te worden begrepen, in rekening bij de eiser of verzoeker, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de verweerder, de eiser en verweerder gezamenlijk, een of meer andere belanghebbenden of dezen met de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. Met betrekking tot de terugbetaling van de vergoeding voor deskundigen zijn de derde tot en met vijfde volzin van artikel 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. In de in deze zinnen bedoelde gevallen zijn de artikelen 199, derde lid, en 244, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
3 Een deposito of voorschot van de kosten betreffende een deskundige als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de verordening, wordt door de eiser of verzoeker ter griffie gedeponeerd, tenzij de rechter daartoe in verband met de omstandigheden van het geding de verweerder, de eiser en verweerder gezamenlijk, een of meer belanghebbenden of dezen en de verzoeker gezamenlijk heeft aangewezen. De griffier voldoet het deposito of voorschot na ontvangst hiervan aan het aangezochte gerecht. In het geval het voorschot na verrichting van de bewijshandeling door de deskundige niet toereikend blijkt, worden de overige kosten in rekening gebracht bij degene die het voorschot heeft gestort of gedeponeerd. De tweede en derde volzin van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 1 De processen-verbaal van de uitvoering van een bewijsverrichting door een aangezocht gerecht hebben gelijke kracht als die van de Nederlandse rechter.
2 Andere stukken betreffende de uitvoering van een bewijsverrichting door het aangezochte gerecht hebben gelijke kracht als Nederlandse stukken met betrekking tot eenzelfde bewijsverrichting.