Titel II
Van surseance van betaling
Eerste afdelingVan de verlening van surseance van betaling en haar gevolgen
Artikel 214 1 De schuldenaar die voorziet, dat hij met het betalen van zijn opeisbare schulden niet zal kunnen voortgaan, kan surseance van betaling aanvragen.2 Hij zal zich daartoe, onder overlegging van een door behoorlijke bescheiden gestaafde staat als bedoeld in artikel 96, bij verzoekschrift, door hemzelf en zijn advocaat ondertekend, wenden tot de rechtbank, aangewezen in artikel 2. Het verzoekschrift bevat zodanige gegevens dat de rechter kan beoordelen of hem rechtsmacht toekomt op grond van de verordening, genoemd in artikel 5, derde lid.
3 Bij het verzoekschrift kan een ontwerp van een akkoord worden gevoegd.
4 Surseance van betaling wordt niet verleend aan een natuurlijke persoon die geen zelfstandig beroep of bedrijf uitoefent, noch aan een bank als bedoeld in artikel 212g, eerste lid, onderdeel a, noch aan een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 212oo, tweede zin, noch aan een verzekeraar als bedoeld in artikel 213, noch aan een centrale tegenpartij als bedoeld in artikel 213ll, onderdeel b.
Artikel 215 1 Het verzoekschrift met bijbehorende stukken wordt ter griffie van de rechtbank neergelegd, ter kosteloze inzage van een ieder. Indien de schuldenaar een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar met een vergunning als bedoeld in artikel 2:26a, 2:27 of 2:54a van de Wet op het financieel toezicht is stelt de griffier van de rechtbank De Nederlandsche Bank N.V. terstond in kennis van de neerlegging.
2 De rechtbank zal dadelijk de gevraagde surseance voorlopig verlenen en een of meer bewindvoerders benoemen, ten einde met de schuldenaar het beheer over diens zaken te voeren. Bovendien beveelt de rechtbank, dat de bekende schuldeisers, benevens de schuldenaar, en indien de schuldenaar een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar met een vergunning als bedoeld in artikel 2:26a, 2:27 of 2:54a van de Wet op het financieel toezicht is, De Nederlandsche Bank N.V., tegen een door de rechtbank op korte termijn bepaalde dag, door de griffier bij brieven worden opgeroepen, ten einde, alvorens beslist wordt omtrent het definitief verlenen van de gevraagde surseance, op het verzoekschrift te worden gehoord. Behalve de dag worden uur en plaats der bijeenkomst daarbij vermeld, alsmede of een ontwerp van akkoord bij het verzoekschrift is gevoegd. Artikel 6, eerste lid, derde zin, en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3 Als een verzoek tot verlening van surseance en een verzoek tot aanwijzing van een herstructureringsdeskundige als bedoeld in artikel 371 gelijktijdig aanhangig zijn, komt eerst het laatste in behandeling en vindt in afwijking van het tweede lid geen voorlopige verlening van surseance plaats.
4 De behandeling van het verzoek en de voorlopige verlening van surseance van betaling worden in ieder geval geschorst totdat de rechtbank heeft beslist op het verzoek tot aanwijzing van de herstructureringsdeskundige. Wijst de rechtbank het verzoek toe, dan kondigt zij daarbij tevens overeenkomstig artikel 376 een afkoelingsperiode af en blijft de schorsing tijdens die periode van kracht.
5 De rechtbank benoemt op grond van het tweede lid een bewindvoerder die adequaat is opgeleid en over de voor zijn taken vereiste deskundigheid beschikt. Bij de benoeming:
a. houdt de rechtbank rekening met de specifieke kenmerken van de zaak, waaronder eventuele grensoverschrijdende elementen, en de ervaring en deskundigheid van de bewindvoerder; en
b. hanteert de rechtbank een procedure en voorwaarden die duidelijk, transparant en rechtvaardig zijn.
Artikel 215a 1 Elke schuldeiser heeft tegen de voorlopige verlening van surseance recht van verzet gedurende acht dagen na de dag waarop de surseance voorlopig is verleend op grond van het ontbreken van internationale bevoegdheid bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de verordening, genoemd in artikel 5, derde lid.
2 De rechter, die een voorlopige verlening van surseance intrekt, stelt tevens het bedrag vast van de kosten van de surseance van betaling en van het salaris van de bewindvoerder. Hij brengt dit bedrag ten laste van de schuldenaar. Artikel 250, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. Een bevelschrift van tenuitvoerlegging zal daarvan worden uitgegeven ten behoeve van de bewindvoerder.
Artikel 216 De griffier doet van de indiening van het verzoek, van de voorlopige verlening van surseance en het tijdstip daarvan tot op de minuut nauwkeurig, van de naam van de rechter-commissaris, van de namen en woonplaatsen der benoemde bewindvoerders en van de overeenkomstig het tweede lid van het voorgaande artikel bepaalde dag onmiddellijk aankondiging in de Staatscourant. Indien bij het verzoekschrift een ontwerp van akkoord is gevoegd, wordt daarvan in de aankondiging melding gemaakt.
Artikel 217 De surseance wordt geacht te zijn ingegaan bij de aanvang van de dag, waarop zij voorlopig is verleend.
Artikel 218 1 Ten bepaalden dage hoort de rechtbank in raadkamer de schuldenaar, de rechter-commissaris, de bewindvoerders en de in persoon bij schriftelijk gemachtigde of bij advocaat opgekomen schuldeisers. Iedere schuldeiser is bevoegd om, zelfs zonder opgeroepen te zijn, op te komen.
2 De rechtbank kan de schuldenaar definitief surseance verlenen, tenzij zich daartegen verklaren hetzij houders van meer dan één vierde van het bedrag der ter vergadering vertegenwoordigde, in artikel 233 bedoelde, schuldvorderingen, hetzij meer dan één derde der houders van zodanige vorderingen.
3 Over de toelating tot de stemming beslist, bij verschil, de rechtbank.
4 Surseance kan nimmer definitief worden verleend, indien er gegronde vrees bestaat, dat de schuldenaar zal trachten de schuldeisers tijdens de surseance te benadelen of het vooruitzicht niet bestaat, dat hij na verloop van tijd zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen.
5 De rechtbank, het verzoek afwijzende, kan bij dezelfde beschikking de schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft de voorlopig verleende surseance gehandhaafd tot de beschikking der rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan.
6 Indien een aanvrage tot faillietverklaring, niet zijnde een verzoek als bedoeld in artikel 213ar, en een verzoek tot surseance gelijktijdig aanhangig zijn, komt eerst het verzoek tot surseance in behandeling. Indien een aanvrage tot faillietverklaring als bedoeld in artikel 213ar en een verzoek tot surseance gelijktijdig aanhangig zijn, komt eerst de aanvrage tot faillietverklaring in behandeling.
7 De beschikking op het verzoek is met redenen omkleed en wordt uitgesproken ter openbare zitting.
8 In afwijking van het vijfde lid stelt de rechtbank De Nederlandsche Bank N.V. in staat te worden gehoord alvorens een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 213abis, eerste lid, in staat van faillissement te verklaren.
Artikel 219 1 Gedurende acht dagen na de dag der uitspraak heeft, in geval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de surseance verleend is, iedere schuldeiser, die zich niet vóór het verlenen daarvan heeft verklaard, recht van hoger beroep.
2 Het hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een verzoek ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling.
3 Indien het hoger beroep door een schuldeiser is ingesteld, geeft deze uiterlijk op de vierde dag volgende op die, waarop hij zijn verzoek heeft gedaan, aan de advocaat, die het verzoek tot surseance heeft ingediend, bij deurwaardersexploot kennis van het hoger beroep en van de tijd voor de behandeling bepaald. Deze kennisgeving geldt voor oproeping van de schuldenaar.
4 De griffier van het gerechtshof doet van het hoger beroep en van de tijd, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de Staatscourant. Tevens geeft hij van het ingestelde hoger beroep aan de griffier der rechtbank kennis, neemt van deze de in artikel 214 bedoelde stukken over en legt die op zijn griffie voor een ieder ter kosteloze inzage.
Artikel 220 1 Bij de behandeling van het hoger beroep wordt het verzoek niet opnieuw in stemming gebracht, maar ieder schuldeiser is bevoegd in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij advocaat aan de bestrijding of verdediging van de uitspraak, waartegen het beroep gericht is, deel te nemen.
2 De behandeling heeft plaats in raadkamer; het arrest wordt uitgesproken ter openbare zitting.
Artikel 221 1 Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kan, ingeval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de surseance is verleend, iedere schuldeiser, die zich niet vóór het verlenen daarvan heeft verklaard, gedurende acht dagen na de dag der uitspraak, in cassatie komen.
2 Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling.
3 De griffier van de Hoge Raad doet van het beroep in cassatie en van de tijd, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de Staatscourant. Tevens geeft hij van het ingestelde beroep kennis aan de griffier van het gerechtshof, neemt van deze de in artikel 214 bedoelde stukken over en legt die op zijn griffie voor een ieder ter kosteloze inzage.
4 De bepalingen van het derde lid van artikel 219 en van het tweede lid van artikel 220 vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 222 1 De beschikking, waarbij de surseance definitief wordt toegestaan, is bij voorraad uitvoerbaar, niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening.
2 Zij wordt aangekondigd op de wijze, in artikel 216 voorgeschreven.
Artikel 222a 1 Bij elke rechtbank wordt door de griffier een openbaar register aangehouden, waarin hij voor iedere surseance van betaling afzonderlijk, achtereenvolgens, met vermelding van de dagtekening, inschrijft:
1°. een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij voorlopig of definitief surseance van betaling is verleend, waarbij deze is verlengd of waarbij de surseance van betaling is ingetrokken;
2°. de benoeming van een rechter-commissaris;
3°. de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;
4°. de ontbinding van het akkoord;
5°. de vereisten vermeld in artikel 24, tweede lid, van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening;
6°. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen stukken.
2 Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.
3 De griffier is verplicht aan ieder kosteloze inzage van het register en tegen betaling een uittreksel daaruit te verstrekken.
4 De griffier geeft de in het eerste lid genoemde gegevens door aan Onze Minister van Justitie of een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander orgaan ten behoeve van het in artikel 222b genoemde centrale register.
Artikel 222b 1 Door onze Minister van Justitie of, indien ingevolge artikel 222a, vierde lid, een ander orgaan is aangewezen, door dat orgaan, wordt een centraal register gehouden, waarin de in artikel 222a, eerste lid, genoemde gegevens worden ingeschreven.
2 Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.
3 Een ieder heeft kosteloos inzage in het register en kan tegen betaling een uittreksel daaruit verkrijgen.
Artikel 223 1 Bij het definitief verlenen der surseance bepaalt de rechtbank haar duur ten hoogste op anderhalf jaar. Indien de surseance is geëindigd door het verloop van de termijn waarvoor zij is verleend, doen de bewindvoerders daarvan aankondiging in de Staatscourant.
2 Vóór het einde der surseance kan door de schuldenaar eenmaal of meermalen haar verlenging voor ten hoogste anderhalf jaar worden gevraagd. Het verzoek wordt behandeld op dezelfde wijze als een verzoek tot verlening van surseance. Zolang bij afloop der surseance op een verzoek tot verlenging nog niet is beschikt, blijft de surseance gehandhaafd. De door de rechtbank gewezen beschikking wordt bekendgemaakt op de wijze als in het eerste lid is bepaald.
Artikel 223a 1 Bij het voorlopig verlenen van de surseance benoemt de rechtbank een of meer van haar leden tot rechter-commissaris, teneinde de bewindvoerders op hun verzoek van advies te dienen en toezicht te houden op de vervulling door de bewindvoerders van de door hen ingevolge deze titel te verrichten taken.
2 Benoemt de rechtbank meerdere rechters-commissarissen, dan zijn zij zowel afzonderlijk als tezamen bevoegd om de in deze wet genoemde bevoegdheden uit te oefenen.
Artikel 223b 1 Op verzoek van de bewindvoerders is de rechter-commissaris bevoegd ter opheldering van alle omstandigheden, de surseance betreffende, getuigen te horen of een onderzoek van deskundigen te bevelen. De getuigen worden bij exploot opgeroepen namens de rechter-commissaris. Artikel 177 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
2 Bij niet-verschijning of weigering om de eed of getuigenis af te leggen, zijn de artikelen 171, 172, 173, eerste lid, eerste volzin, tweede en derde lid, 174 en 175 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toepasselijk.
3 De echtgenoot of gewezen echtgenoot van de schuldenaar of degene met wie de schuldenaar een geregistreerd partnerschap is of was aangegaan, de kinderen en verdere afkomelingen en de ouders en grootouders van de schuldenaar kunnen zich van het geven van getuigenis verschonen.
Artikel 224 1 Indien meer dan één bewindvoerder is benoemd, wordt voor de geldigheid hunner handelingen toestemming der meerderheid of bij staking van stemmen een beslissing van de rechter-commissaris vereist. Het tweede lid van artikel 70 vindt overeenkomstige toepassing.
2 De rechtbank kan te allen tijde een bewindvoerder, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, ontslaan en door een ander vervangen of hem één of meer bewindvoerders toevoegen, een en ander op verzoek van hemzelf, van de andere bewindvoerders, van één of meer schuldeisers of van de schuldenaar, op voordracht van de rechter-commissaris, dan wel ambtshalve.
Artikel 225 1 Bij het voorlopig verlenen der surseance kan de rechtbank zodanige bepalingen maken, als zij ter beveiliging van de belangen der schuldeisers nodig oordeelt.
2 Zij kan dit ook gedurende de surseance doen op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerders of van één of meer schuldeisers dan wel ambtshalve.
Artikel 226 1 Bij het voorlopig verlenen der surseance kan de rechtbank één of meer deskundigen benoemen teneinde binnen een door haar te bepalen termijn, die zo nodig kan worden verlengd, een onderzoek naar de staat van de boedel in te stellen en een beredeneerd verslag van hun bevinding uit te brengen. Het laatste lid van artikel 225 vindt overeenkomstige toepassing.
2 Het verslag van de deskundigen bevat een met redenen omkleed oordeel over de betrouwbaarheid van de door de schuldenaar overgelegde staat en bescheiden, en over de vraag of er vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen. Het verslag geeft zo mogelijk de maatregelen aan, welke tot die bevrediging kunnen leiden.
3 De deskundigen leggen hun verslag neder ter griffie van de rechtbank, ter kosteloze inzage van een ieder. De neerlegging geschiedt kosteloos.
4 Het laatste lid van artikel 224 vindt ten aanzien van de deskundigen overeenkomstige toepassing.
Artikel 227 1 De bewindvoerders brengen, telkens na verloop van drie maanden, een verslag uit over de toestand van de boedel. Met dit verslag wordt gehandeld, gelijk in het derde lid van artikel 226 is voorgeschreven.
2 De termijn, bedoeld in het vorige lid, kan door de rechter-commissaris worden verlengd.
Artikel 228 1 Gedurende de surseance is de schuldenaar onbevoegd enige daad van beheer of beschikking betreffende de boedel te verrichten zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders. Indien de schuldenaar in strijd daarmede gehandeld heeft, zijn de bewindvoerders bevoegd alles te doen, wat vereist wordt, om de boedel te dier zake schadeloos te houden.
2 Voor verbintenissen van de schuldenaar, zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders na de aanvang der surseance ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk, dan voorzover deze tengevolge daarvan is gebaat.
Artikel 229 1 Indien de schuldenaar in enige gemeenschap gehuwd is of in enige gemeenschap een geregistreerd partnerschap is aangegaan, worden onder de boedel de baten en lasten van die gemeenschap begrepen.
2 Artikel 61 vindt overeenkomstige toepassing.
Artikel 230 1 Gedurende de surseance kan de schuldenaar niet tot betaling zijner in artikel 233 bedoelde schulden worden genoodzaakt en blijven alle tot verhaal van die schulden aangevangen executies geschorst.
2 De gelegde beslagen vervallen en de schuldenaar, die zich in gijzeling bevindt, wordt daaruit ontslagen, zodra de uitspraak, houdende definitieve verlening der surseance of homologatie van het akkoord, in kracht van gewijsde is gegaan, beide tenzij de rechtbank op verzoek van de bewindvoerders reeds een vroeger tijdstip daarvoor heeft bepaald. De inschrijving van een desbetreffende, op verzoek van de bewindvoerders af te geven verklaring van de rechter-commissaris, machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling.
3 Het in de voorgaande leden bepaalde vindt geen toepassing ten aanzien van executies en beslagen ten behoeve van vorderingen waaraan voorrang is verbonden, voorzover het de goederen betreft, waarop de voorrang rust.
4 Ter zake van schulden waarvoor het eerste lid geldt, is artikel 36 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 231 1 De surseance stuit de loop niet van reeds aanhangige rechtsvorderingen, noch belet het instellen van nieuwe.
2 Indien niettemin de rechtsgedingen blotelijk betreffen de vordering van betaling ener schuld, door de schuldenaar erkend, en de eiser geen belang heeft om vonnis te verkrijgen, teneinde rechten tegen derden te doen gelden, kan de rechter, na van de erkenning der schuld akte te hebben verleend, het uitspreken van het vonnis opschorten tot na het einde der surseance.
3 De schuldenaar kan, voor zoveel betreft rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de boedel behorende ten onderwerp hebben, noch eisende, noch verwerende in rechte optreden, zonder medewerking der bewindvoerders.
Artikel 231a Artikel 231 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot rechtsvorderingen betreffende een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren door de opening van een in Nederland op grond van artikel 19 van de verordening, genoemd in artikel 5, derde lid, te erkennen insolventieprocedure.
Artikel 232 De surseance werkt niet ten aanzien van:
1°. vorderingen waaraan voorrang is verbonden, behoudens voorzover zij niet verhaald kunnen worden op de goederen waarop de voorrang rust;
2°. vorderingen wegens kosten van levensonderhoud of van verzorging of opvoeding, verschuldigd krachtens de wet en vastgesteld bij overeenkomst of rechterlijke uitspraak, behoudens voorzover het gaat om vóór de aanvang der surseance vervallen termijnen, waarvan de rechtbank het bedrag heeft vastgesteld, waarvoor de surseance werkt;
3°. termijnen van huurkoop en van scheepshuurkoop.
Artikel 233 De betaling van alle andere schulden, bestaande vóór de aanvang der surseance, kan, zolang de surseance duurt, niet anders plaats hebben dan aan alle schuldeisers gezamenlijk, in evenredigheid hunner vorderingen.
Artikel 234 1 Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de boedel is, kan zijn schuld met zijn vordering op de boedel verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de aanvang van de surseance of voortvloeien uit een handeling vóór de aanvang van de surseance met de schuldenaar verricht.
2 De vordering op de schuldenaar wordt zo nodig berekend naar de regels in de artikelen 261 en 262 gesteld.
3 Van de zijde van de boedel kan geen beroep worden gedaan op artikel 136 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 235 1 Niettemin is degene die een schuld aan de boedel of een vordering op de boedel vóór de aanvang van de surseance van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
2 Na de aanvang van de surseance overgenomen vorderingen of schulden kunnen niet worden verrekend.
3 De artikelen 55 en 56 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 236 1 Indien een wederkerige overeenkomst bij de aanvang van de surseance zowel door de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de schuldenaar en de bewindvoerder zich niet binnen een hun daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaren de overeenkomst gestand te doen, verliezen zij het recht hunnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.
2 Indien de schuldenaar en de bewindvoerder zich wel tot nakoming van de overeenkomst bereid verklaren, zijn zij verplicht desverlangd voor deze nakoming zekerheid te stellen.
3 De vorige leden zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarbij de schuldenaar slechts verbintenissen op zich heeft genomen tot door hem persoonlijk te verrichten handelingen.
Artikel 236a Voor vorderingen die de wederpartij uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór de aanvang van de surseance met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de aanvang van de surseance op deze verkregen vordering, kan zij opkomen op de voet, in artikel 233 bepaald.
Artikel 237 Indien in het geval van artikel 236 de levering van waren, die ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalde termijn, en dit tijdstip invalt of die termijn verstrijkt na de aanvang der surseance, wordt de overeenkomst door de voorlopige verlening van surseance ontbonden en kan de wederpartij van de schuldenaar zonder meer voor schadevergoeding opkomen op de voet, in artikel 233 bepaald. Lijdt de boedel door de ontbinding schade dan is de wederpartij verplicht deze te vergoeden.
Artikel 237a 1 Zodra de surseance een aanvang heeft genomen, kan zowel de schuldenaar, die huurkoper is, als de verkoper de huurkoop dan wel scheepshuurkoop ontbonden verklaren.
2 Deze ontbinding heeft dezelfde gevolgen als ontbinding der overeenkomst wegens het niet nakomen door de koper van zijn verplichtingen.
3 De verkoper kan voor het hem verschuldigde bedrag opkomen op de voet als in artikel 233 bepaald.
Artikel 237b 1 Een wederpartij is niet bevoegd de nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor de eerste levensbehoeften of voor het voortzetten van de door de schuldenaar gedreven onderneming, jegens de schuldenaar op te schorten wegens het door de schuldenaar niet nakomen van een vóór de surseance ontstane verbintenis tot betaling van een geldsom.
2 Een tekortkoming door de schuldenaar in de nakoming van een verbintenis als in het eerste lid bedoeld, die plaatsvond vóór de verlening van de surseance, levert geen grond op voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.
3 Een beroep door de wederpartij op een beding dat verlening van de surseance, de aanvraag van de surseance of het leggen van beslag grond oplevert voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, dan wel dat die overeenkomst daardoor van rechtswege zal zijn ontbonden, is slechts toegelaten met goedvinden van de schuldenaar en de bewindvoerder.
Artikel 238 1 Zodra de surseance een aanvang heeft genomen, kan de schuldenaar, die huurder is, met inachtneming van het bij artikel 228 bepaalde, de huur tussentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn de huurpenningen vooruit betaald, dan kan de huur niet eerder worden opgezegd dan tegen de dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt.
2 Van de aanvang der surseance af is de huurprijs boedelschuld.
3 Indien de schuldenaar pachter is, vindt het bovenstaande overeenkomstige toepassing.
Artikel 239 1 Zodra de surseance een aanvang heeft genomen, kan de schuldenaar, met inachtneming van het bij artikel 228 bepaalde, aan werknemers in zijn dienst, de arbeidsovereenkomst opzeggen, met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande echter, dat in elk geval de arbeidsovereenkomst kan worden geëindigd door opzegging met een termijn van zes weken of, indien de termijn, omschreven in artikel 672 lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek langer is dan zes weken, met inachtneming van die termijn.
2 Zodra de surseance een aanvang heeft genomen, behoeft bij opzegging der arbeidsovereenkomst door werknemers in dienst van de schuldenaar het bepaalde in artikel 672 lid 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet in acht te worden genomen.
3 Van de aanvang der surseance af zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschuld.
4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op agentuurovereenkomsten.
Artikel 240 1 Voldoening nadat de surseance voorlopig is verleend doch vóór de bekendmaking daarvan, aan de schuldenaar gedaan, ter vervulling van verbintenissen jegens deze vóórdien ontstaan, bevrijdt hem, die haar deed, tegenover de boedel, zolang zijn bekendheid met de voorlopige verlening van de surseance niet bewezen wordt.
2 Voldoening, als in het vorig lid bedoeld, nà de bekendmaking aan de schuldenaar gedaan, bevrijdt tegenover de boedel alleen dan, wanneer hij, die haar deed, bewijst, dat de voorlopige verlening van de surseance te zijner woonplaats langs de weg der wettelijke aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van bewindvoerders om aan te tonen, dat zij hem toch bekend was.
3 In elk geval bevrijdt voldoening aan de schuldenaar hem, die haar deed, tegenover de boedel, voorzover hetgeen door hem voldaan werd ten bate van de boedel is gekomen.
Artikel 241 De surseance werkt niet ten voordele van de borgen en andere medeschuldenaren.
Artikel 241a 1 De rechtbank kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking een afkoelingsperiode afkondigen, waarin elke bevoegdheid van derden, met uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot de opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, voor een periode van ten hoogste twee maanden, niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechter-commissaris. De rechtbank kan deze periode eenmaal verlengen met een periode van ten hoogste twee maanden.
2 De rechtbank kan haar beschikking beperken tot bepaalde derden en daaraan voorwaarden verbinden. De rechter-commissaris kan voorwaarden verbinden aan een door hem gegeven machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.
3 Indien een derde ter zake van zijn bevoegdheid een redelijke termijn aan de curator stelt, wordt deze termijn geschorst tijdens de afkoelingsperiode.
4 De afkoelingsperiode kan ook op verlangen van de schuldenaar worden afgekondigd door de rechter die de surseance verleent. De afkoelingsperiode die wordt afgekondigd met de verlening van de surseance wordt geacht te zijn ingegaan bij de aanvang van de dag waarop de surseance voorlopig is verleend.
Artikel 241b 1 Ingeval de schuldenaar overeenkomstig artikel 239, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam of op het vruchtgebruik van een zodanige vordering, blijft de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode bevoegd de mededeling, bedoeld in artikel 239, derde lid, van dat Boek, te doen en betalingen in ontvangst te nemen.
2 Artikel 490b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de pandhouder het volledige bedrag bij de bewaarder stort.
Artikel 241c 1 Tijdens de afkoelingsperiode kan de ontvanger die een beslag heeft gelegd als bedoeld in artikel 22, derde lid, Invorderingswet 1990, niet tot uitwinning overgaan, tenzij de rechter-commissaris anders beslist.
2 Een beslag als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 dat tijdens de afkoelingsperiode wordt gelegd op een zaak die zich op de bodem van de schuldenaar bevindt en die niet aan hem toebehoort, kan niet worden tegengeworpen aan de eigenaar van de zaak of, als daarop een pandrecht van een ander rust, aan die ander, indien deze voordat het beslag was gelegd bij deurwaardersexploot aanspraak heeft gemaakt op afgifte van de zaak.
Artikel 241d Van de goederen als bedoeld in artikel 241a, eerste lid, zijn uitgezonderd de goederen die uit hoofde van een financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn verpand.
Artikel 241e 1 In afwijking van artikel 217 werkt het verlenen van surseance aan een schuldenaar uit hoofde van een financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet terug tot aan het begin van de dag waarop zij voorlopig is verleend, ten aanzien van een door de schuldenaar voor het tijdstip van het verlenen van surseance gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst of een overdracht, vestiging van een pandrecht of een opdracht tot verrekening op grond daarvan.
2 De artikelen 217, 228, tweede lid, 234, eerste lid, 235, tweede lid, van deze wet, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een door een schuldenaar na het tijdstip van het verlenen van surseance gesloten financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, een overdracht of vestiging van een pandrecht op grond van een financiëlezekerheidsovereenkomst, alsmede elke rechtshandeling op grond van een financiëlezekerheidsovereenkomst vanwege verbintenissen van de schuldenaar die na het tijdstip van het verlenen van surseance zijn ontstaan, mits de betreffende rechtshandeling plaatsvindt op de dag van het verlenen van surseance en de wederpartij kan aantonen dat deze ten tijde van de rechtshandeling het verlenen van surseance niet kende of behoorde te kennen.
Artikel 242 1 Nadat de surseance is verleend, kan zij, op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerders, van één of meer der schuldeisers of ook ambtshalve door de rechtbank worden ingetrokken:
1°. indien de schuldenaar zich, gedurende de loop der surseance, aan kwade trouw in het beheer van de boedel schuldig maakt;
2°. indien hij zijn schuldeisers tracht te benadelen;
3°. indien hij handelt in strijd met artikel 228, eerste lid;
4°. indien hij nalaat te doen, wat in de bepalingen, door de rechtbank bij het verlenen der surseance of later gesteld, aan hem is opgelegd of wat naar het oordeel der bewindvoerders door hem in het belang des boedels moet worden gedaan;
5°. indien, hangende de surseance, de staat des boedels zodanig blijkt te zijn, dat handhaving der surseance niet langer wenselijk is of het vooruitzicht, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen, blijkt niet te bestaan.
2 In de gevallen, vermeld onder 1° en 5°, zijn de bewindvoerders verplicht de intrekking te vragen.
3 De verzoeker, de schuldenaar en de bewindvoerders worden gehoord of behoorlijk opgeroepen. De oproeping geschiedt door de griffier tegen een door de rechtbank te bepalen dag. De beschikking is met redenen omkleed.
4 Indien op grond van dit artikel de surseance wordt ingetrokken, kan bij dezelfde beschikking de faillietverklaring van de schuldenaar worden uitgesproken. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft de surseance gehandhaafd tot de beschikking der rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan.
5 In afwijking van het vierde lid stelt de rechtbank De Nederlandsche Bank N.V. in staat te worden gehoord alvorens de faillietverklaring uit te spreken van een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 213abis, eerste lid.
Artikel 243 1 Gedurende acht dagen na de dag der beschikking heeft, in geval van intrekking der surseance, de schuldenaar, en, ingeval de intrekking der surseance geweigerd is, hij, die het verzoek tot intrekking heeft gedaan, recht van hoger beroep tegen de beschikking der rechtbank.
2 Het hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een verzoek ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak moet kennis nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening terstond kennis aan die van de rechtbank.
3 De voorzitter van het gerechtshof bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling van het verzoek. De griffier roept ten spoedigste hen, die het verzoek tot intrekking hebben gedaan, de schuldenaar en de bewindvoerders schriftelijk tegen de bepaalde dag op.
4 De beschikking van het gerechtshof wordt door de griffier terstond medegedeeld aan die van de rechtbank.
Artikel 244 1 Gedurende acht dagen na de beschikking van het gerechtshof kan de daarbij in het ongelijk gestelde partij in cassatie komen.
2 Het beroep in cassatie wordt ingesteld door indiening van een verzoek ter griffie van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad geeft van die indiening terstond kennis aan die van de rechtbank.
3 De voorzitter van de Hoge Raad bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling van het verzoek. De griffier roept ten spoedigste de partijen schriftelijk tegen de bepaalde dag op. De beschikking van de Hoge Raad wordt door de griffier terstond medegedeeld aan die van de rechtbank.
Artikel 245 Zodra een beschikking, waarbij de surseance is ingetrokken, in kracht van gewijsde is gegaan, wordt zij aangekondigd, gelijk is voorgeschreven in artikel 216.
Artikel 246 1 Indien de rechtbank van oordeel is, dat de behandeling van het verzoek tot intrekking van de surseance niet zal zijn beëindigd vóór de dag, waarop de schuldeisers of, indien van toepassing, De Nederlandsche Bank N.V. krachtens artikel 215, tweede lid, worden gehoord, gelast zij, dat de griffier de schuldeisers schriftelijk zal mededelen, dat dit verhoor op die dag niet zal worden gehouden.
2 Zo nodig bepaalt zij later de dag waarop dit verhoor alsnog zal plaats vinden; de schuldeisers of, indien van toepassing, De Nederlandsche Bank N.V. worden door de griffier schriftelijk opgeroepen.
Artikel 247 1 De schuldenaar is steeds bevoegd aan de rechtbank de intrekking van de surseance te verzoeken, op grond dat de toestand des boedels hem weer in staat stelt zijn betalingen te hervatten. De bewindvoerders en, indien het een definitief verleende surseance betreft, de schuldeisers worden gehoord of behoorlijk opgeroepen.
2 Deze oproeping geschiedt schriftelijk door de griffier tegen een door de rechtbank te bepalen dag.
Artikel 247a 1 Uiterlijk op de achtste dag voorafgaande aan de dag bepaald overeenkomstig artikel 215, tweede lid, doch in ieder geval niet later dan twee maanden na de dag waarop de surseance voorlopig is verleend, kan de rechtbank op verzoek van de schuldenaar, zijnde een natuurlijke persoon, de hem voorlopig verleende surseance intrekken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III.
2 De schuldenaar zal zich daartoe met een verzoek als bedoeld in artikel 284 wenden tot de rechtbank die de surseance voorlopig heeft verleend.
3 Alvorens te beslissen kan de rechtbank de schuldenaar, de rechter-commissaris en de bewindvoerder oproepen om te worden gehoord.
4 Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.
5 Bij toewijzing van het verzoek, spreekt de rechtbank de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit.
6 Van de intrekking van de voorlopig verleende surseance wordt door de griffier kennis gegeven in de aankondiging die is voorgeschreven in artikel 293. In die aankondiging wordt tevens mededeling gedaan dat het verhoor van de schuldeisers, bepaald overeenkomstig artikel 215, tweede lid, niet zal worden gehouden. Indien op de voet van artikel 255 of 264 reeds een tijdstip was bepaald voor de raadpleging en stemming over een akkoord, wordt in die aankondiging mededeling gedaan dat die raadpleging en stemming niet zullen plaatsvinden.
Artikel 247b 1 Tegen het vonnis, houdende uitspraak tot de intrekking van de voorlopig verleende surseance en tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, kunnen noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden rechtsmiddelen worden ingesteld.
2 Indien het verzoek tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, heeft de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een verzoek ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
3 De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoek. De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoek ter zitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.
4 De schuldenaar kan van de uitspraak van het gerechtshof gedurende acht dagen na die van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld door indiening van een verzoek ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier van de Hoge Raad geeft van het beroep in cassatie en van de uitspraak van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
5 Zolang niet op het verzoek bedoeld in artikel 247a, tweede lid, is beslist en, indien de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, hangende het hoger beroep of de cassatie, kan de surseance van betaling niet definitief worden verleend en kan geen raadpleging over een akkoord plaatshebben.
Artikel 247c 1 Indien de surseance van betaling wordt ingetrokken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, gelden de volgende regelen:
a. de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling oefent de bevoegdheid uit, in artikel 228, eerste lid, tweede volzin, aan de bewindvoerder in de surseance toegekend;
b. boedelschulden, gedurende de toepassing van de surseance ontstaan, gelden ook in de toepassing van de schuldsaneringsregeling als boedelschulden;
c. in de surseance ingediende vorderingen gelden als ingediend in de schuldsaneringsregeling.
2 Artikel 249, eerste lid, onder 1° en 4°, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 247d In het geval van een verzoek tot omzetting als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de verordening, genoemd in artikel 5, derde lid, zijn, wanneer het de omzetting in een faillissement betreft, de artikelen 242, derde lid, en 243 tot en met 246 dan wel, wanneer het de omzetting in een toepassing van de schuldsaneringsregeling betreft, de artikelen 247a, derde tot en met vijfde lid, 247b, eerste lid, en 247c van overeenkomstige toepassing.
Artikel 248 1 Gedurende een surseance kan faillietverklaring behoudens de mogelijkheid van artikel 213ar niet rauwelijks worden verzocht.
2 Indien ingevolge een der bepalingen van deze titel een faillietverklaring uitgesproken wordt, vindt artikel 14 overeenkomstige toepassing; wordt ingevolge die bepalingen een faillissement vernietigd, dan vinden de artikelen 13 en 15 overeenkomstige toepassing.
Artikel 249 1 Indien de faillietverklaring wordt uitgesproken ingevolge een der bepalingen van deze titel of wel binnen één maand na het einde der surseance, gelden de volgende regelen:
1°. het tijdstip, waarop de termijnen vermeld in de artikelen 43 en 45 van deze wet en in de artikelen 138, zesde lid, en 248, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aanvangen, wordt berekend van de aanvang der surseance af;
2°. de curator oefent de bevoegdheid uit, in het eerste lid van artikel 228 aan de bewindvoerders toegekend;
3°. handelingen, door de schuldenaar met medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders verricht, worden beschouwd als handelingen van de curator en boedelschulden, gedurende de surseance ontstaan, zullen ook in het faillissement als boedelschulden gelden;
4°. de boedel is niet aansprakelijk voor verbintenissen van de schuldenaar, zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders gedurende de surseance ontstaan, dan voorzover deze ten gevolge daarvan gebaat is.
2 Is opnieuw surseance verzocht, binnen een maand na afloop van een vroeger verleende, dan geldt hetgeen in het eerste lid is bepaald mede voor het tijdvak der eerstvolgende surseance.
Artikel 249a Indien de faillietverklaring van een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, van een financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 van die wet heeft, of van een persoon die een vergunning heeft ingevolge artikel 3:4, eerste lid van die wet, wordt uitgesproken ingevolge een bepaling van deze titel of binnen een maand na het einde van een surseance van betaling die aan een dergelijke onderneming is verleend, wordt de uitvoering van de vangnetregeling die werd uitgevoerd tijdens de surseance van betaling voortgezet tijdens het faillissement op de voet van afdeling 3.5.6 van die wet.
Artikel 250 1 Het loon van de deskundigen, benoemd ingevolge de bepaling van artikel 226, en van de bewindvoerders wordt bepaald door de rechtbank en bij voorrang voldaan.
2 Dit laatste is ook van toepassing op hun verschotten en op die, door de griffier ten gevolge van de bepalingen van deze titel gedaan.
3 De rechtbank stelt het loon van de bewindvoerder vast aan de hand van uitgangspunten waarin het belang van een efficiënte behandeling van de surseance tot uitdrukking komt. Overweegt de rechtbank om af te wijken van een voorstel van de bewindvoerder tot vaststelling van zijn loon of stemt de rechter-commissaris niet met een dergelijk voorstel in, dan beslist de rechtbank niet over het loon van de bewindvoerder dan nadat zij de bewindvoerder op een door haar nader te bepalen wijze en binnen een door haar te bepalen termijn in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.
Artikel 250a Vervallen
Artikel 251 De bepalingen van internationaal recht van de artikelen 203-205 vinden bij surseance overeenkomstige toepassing.
Tweede afdeling
Van het akkoord
Artikel 252 De schuldenaar is bevoegd bij of na het verzoek tot surseance aan hen, die vorderingen hebben, ten aanzien waarvan de surseance werkt, een akkoord aan te bieden.Artikel 253 1 Het ontwerp van akkoord wordt, indien het niet ingevolge artikel 215 ter griffie van de rechtbank berust, aldaar neergelegd ter kosteloze inzage van een ieder.
2 Een afschrift moet zodra mogelijk aan de bewindvoerders en de deskundigen worden toegezonden.
Artikel 254 Het ontwerp van akkoord vervalt, indien, voordat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde is gegaan, een rechterlijke beslissing houdende beëindiging der surseance in kracht van gewijsde gaat.
Artikel 255 1 Indien het ontwerp van akkoord tegelijk met het verzoekschrift tot verlening van surseance ter griffie is nedergelegd, kan de rechtbank, de rechter-commissaris en bewindvoerders gehoord, gelasten, dat de in artikel 218 bedoelde behandeling van het verzoek niet zal plaats hebben, in welk geval zij tevens zal vaststellen:
1°. de dag, waarop uiterlijk de schuldvorderingen, ten aanzien waarvan de surseance werkt, bij de bewindvoerders moeten worden ingediend;
2°. dag en uur, waarop over het aangeboden akkoord ten overstaan van de rechter-commissaris zal worden geraadpleegd en beslist.
2 Tussen de dagen, onder 1°. en 2°. vermeld, moeten ten minste veertien dagen verlopen.
3 Indien de rechtbank van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of het ontwerp van akkoord niet tegelijk met het verzoekschrift tot het verlenen van surseance ter griffie is nedergelegd, zal de rechtbank, de rechter-commissaris en bewindvoerders gehoord, de dagen en uren, in het eerste lid bedoeld, vaststellen zodra de beschikking, waarbij de surseance definitief is verleend, kracht van gewijsde heeft verkregen of, indien het ontwerp van akkoord eerst daarna ter griffie is nedergelegd, dadelijk na die nederlegging.
Artikel 256 1 De bewindvoerders doen dadelijk zowel van de in het vorige artikel bedoelde beschikking als van de neerlegging ter griffie van het ontwerp van akkoord – tenzij deze reeds ingevolge artikel 216 is bekend gemaakt – aankondiging in de Staatscourant.
2 Zij geven tevens van een en ander schriftelijk kennis aan alle bekende schuldeisers. Daarbij wordt op het bepaalde bij artikel 257, tweede lid, gewezen.
3 De schuldeisers kunnen verschijnen in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij advocaat.
4 De bewindvoerders kunnen vorderen, dat de schuldenaar hun een door hen te bepalen bedrag ter bestrijding van de kosten dezer aankondigingen en kennisgevingen vooraf ter hand stelt.
Artikel 257 1 De indiening der schuldvorderingen geschiedt bij de bewindvoerders door de overlegging ener rekening of andere schriftelijke verklaring, aangevende de aard en het bedrag der vordering, vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan.
2 Vorderingen, ten aanzien waarvan de surseance niet werkt, komen voor indiening niet in aanmerking. Heeft nochtans indiening plaats gehad, dan werkt de surseance ook ten aanzien van die vorderingen en gaat een aan de vordering verbonden voorrecht, retentierecht, pandrecht of hypotheek verloren. Een en ander geldt niet voor zover de vordering vóór de aanvang der stemming wordt teruggenomen.
3 De schuldeisers zijn bevoegd van de bewindvoerders een ontvangbewijs te vorderen.
Artikel 257a Artikel 110a is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 258 De bewindvoerders toetsen de ingezonden rekeningen aan de administratie en opgaven van de schuldenaar, treden, als zij tegen de toelating ener vordering bezwaar hebben, met de schuldeiser in overleg, en zijn bevoegd van deze overlegging van ontbrekende stukken alsook raadpleging van zijn administratie en van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.
Artikel 259 De bewindvoerders brengen de bij hen ingediende vorderingen op een lijst, vermeldende de namen en woonplaatsen der schuldeisers, het bedrag en de omschrijving der vorderingen, alsmede of en in hoever de bewindvoerders die vorderingen erkennen of betwisten.
Artikel 260 1 Een rentedragende vordering wordt op de lijst gebracht met bijrekening der rente tot de aanvang der surseance.
2 De artikelen 129, 133-135 en 136, eerste en tweede lid, vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 261 1 Een vordering onder een opschortende voorwaarde kan op de lijst gebracht worden voor haar waarde bij de aanvang der surseance.
2 Indien de bewindvoerders en de schuldeisers het niet eens kunnen worden over deze waardebepaling, wordt zodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.
Artikel 262 1 Een vordering, waarvan het tijdstip der opeisbaarheid onzeker is, of welke recht geeft op periodieke uitkeringen, wordt op de lijst gebracht voor haar waarde bij de aanvang der surseance.
2 Alle schuldvorderingen, vervallende binnen één jaar na de aanvang der surseance, worden behandeld, alsof zij op dat tijdstip opeisbaar waren. Alle later dan één jaar daarna vervallende schuldvorderingen worden op de lijst gebracht voor de waarde, die zij hebben na verloop van een jaar na dat tijdstip.
3 Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op de bedongen rentevoet.
Artikel 263 1 Van de in artikel 259 bedoelde lijst wordt een afschrift door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank neergelegd, om aldaar gedurende de zeven dagen voorafgaande aan de vergadering, in artikel 255 bedoeld, kosteloos ter inzage te liggen voor een ieder.
2 De neerlegging geschiedt kosteloos.
Artikel 264 1 De rechter-commissaris kan, op verzoek van de bewindvoerders of ambtshalve, de raadpleging en stemming over het akkoord tot een latere dag uitstellen.
2 Artikel 256 vindt alsdan overeenkomstige toepassing.
Artikel 265 1 Ter vergadering brengen zowel de bewindvoerders als de deskundigen, zo die er zijn, schriftelijk verslag uit over het aangeboden akkoord. Artikel 144 vindt overeenkomstige toepassing.
2 Vorderingen, na afloop van de in artikel 255, 1°., genoemde termijn, doch uiterlijk twee dagen vóór de dag, waarop de vergadering zal worden gehouden, bij de bewindvoerders ingediend, worden op daartoe ter vergadering gedaan verzoek op de lijst geplaatst, indien noch de bewindvoerders, noch een der aanwezige schuldeisers daartegen bezwaar maken.
3 Vorderingen, daarna ingediend, worden niet op de lijst geplaatst.
4 De bepalingen van de twee voorgaande leden zijn niet toepasselijk, indien de schuldeiser buiten het Rijk in Europa woont en daardoor verhinderd was zich eerder aan te melden.
5 Ingeval van bezwaar, als in het tweede lid bedoeld, of van geschil over het al of niet aanwezig zijn der verhindering, in het vierde lid bedoeld, beslist de rechter-commissaris, na de vergadering te hebben geraadpleegd.
Artikel 266 1 De bewindvoerders zijn bevoegd ter vergadering op elke door hen gedane erkenning of betwisting terug te komen.
2 Zowel de schuldenaar als ieder verschenen schuldeiser kan een door de bewindvoerders geheel of gedeeltelijk erkende vordering betwisten.
3 Betwistingen of erkenningen, op de vergadering gedaan, worden op de lijst aangetekend.
Artikel 267 De rechter-commissaris bepaalt of en tot welk bedrag de schuldeisers, wier vorderingen betwist zijn, tot de stemming zullen worden toegelaten.
Artikel 268 1 Tot het aannemen van het akkoord wordt vereist de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering verschenen erkende en toegelaten schuldeisers, die tezamen ten minste de helft van het bedrag van de erkende en toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen. Geen toestemming is vereist van een erkende of toegelaten schuldeiser, voorzover zijn schuldvordering is gegrond op een verbeurde dwangsom.
2 Artikel 147 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 268a In afwijking van artikel 268 kan de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder bij gemotiveerde beschikking een aangeboden akkoord vaststellen als ware het aangenomen, indien:
a. drie vierde van de ter vergadering verschenen erkende en toegelaten schuldeisers voor het akkoord hebben gestemd; en
b. de verwerping van het akkoord het gevolg is van het tegenstemmen van een of meer schuldeisers die, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder het percentage dat die schuldeisers, zou de boedel worden vereffend, naar verwachting aan betaling op hun vordering zullen ontvangen, in redelijkheid niet tot dit stemgedrag hebben kunnen komen.
Artikel 269 1 Het proces-verbaal van het verhandelde vermeldt de inhoud van het akkoord, de namen der verschenen stemgerechtigde schuldeisers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, de uitslag der stemming en al wat verder is voorgevallen. De door de bewindvoerders opgemaakte lijst van schuldeisers, zoals zij tijdens de raadpleging is aangevuld of gewijzigd, wordt, door de rechter-commissaris en de griffier gewaarmerkt, aan het proces-verbaal gehecht.
2 Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloos inzage van het proces-verbaal verkrijgen.
Artikel 269a Indien het akkoord verworpen is verklaard, stelt de rechter-commissaris de rechtbank onverwijld in kennis van deze verwerping door toezending van het ontwerp van akkoord en het in artikel 269 bedoelde proces-verbaal. Zowel de schuldeisers, die vóór gestemd hebben, als de schuldenaar kunnen gedurende acht dagen na afloop der vergadering aan de rechtbank verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt dat het akkoord door de rechter-commissaris ten onrechte als verworpen is beschouwd.
Artikel 269b 1 Indien het akkoord is aangenomen of vastgesteld, bepaalt de rechter-commissaris vóór het sluiten der vergadering de zitting, waarop de rechtbank de homologatie zal behandelen.
2 Bij toepassing van artikel 269a geschiedt de bepaling van de zitting door de rechtbank in haar beschikking. Van deze beschikking geven de bewindvoerders schriftelijk kennis aan de schuldeisers.
3 De zitting zal gehouden worden ten minste acht en ten hoogste veertien dagen na de stemming over het akkoord of, bij toepassing van artikel 269a, na de beschikking der rechtbank.
4 Gedurende die tijd kunnen de schuldeisers aan de rechter-commissaris schriftelijk de redenen opgeven, waarom zij weigering der homologatie wenselijk achten.
Artikel 270 Vervallen
Artikel 271 1 Indien het akkoord is aangenomen, wordt op de bepaalde dag ter openbare zitting door de rechter-commissaris een schriftelijk rapport uitgebracht en kunnen zowel de bewindvoerders als elke schuldeiser de gronden uiteenzetten, waarop zij de homologatie wensen of haar bestrijden. Artikel 152, tweede lid, vindt overeenkomstige toepassing.
2 De rechtbank kan bepalen, dat de behandeling der homologatie op een latere, terstond door haar vast te stellen, dag zal plaats vinden.
Artikel 272 1 De rechtbank geeft zo spoedig mogelijk haar met redenen omklede beschikking.
2 Zij zal de homologatie weigeren:
1°. indien de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som te boven gaan;
2°. indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;
3°. indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer schuldeisers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt;
4°. indien het loon en de verschotten van de deskundigen en de bewindvoerders niet in handen van de bewindvoerders zijn gestort of daarvoor zekerheid is gesteld.
3 Zij kan ook op andere gronden en ook ambtshalve de homologatie weigeren.
4 De rechtbank, de homologatie weigerende, kan bij dezelfde beschikking de schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surseance zodra de beschikking, waarbij de homologatie geweigerd is, in kracht van gewijsde is gegaan. Van deze beëindiging doen de bewindvoerders aankondiging op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
5 In afwijking van het vierde lid stelt de rechtbank De Nederlandsche Bank N.V. in staat te worden gehoord alvorens een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 213abis, eerste lid, in staat van faillissement te verklaren.
6 De artikelen 154-156 en 160 vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 273 Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle schuldeisers te wier aanzien de surseance werkt.
Artikel 274 Het in kracht van gewijsde gegane vonnis van homologatie levert, in verband met het in artikel 269 bedoelde proces-verbaal, ten behoeve der door de schuldenaar niet betwiste vorderingen een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op tegen de schuldenaar en de tot het akkoord als borgen toegetreden personen.
Artikel 275 Zolang niet over het aangeboden akkoord uiteindelijk is beslist, eindigt de surseance niet door verloop van de termijn, waarvoor zij is verleend.
Artikel 276 De surseance neemt een einde zodra de homologatie in kracht van gewijsde is gegaan. Van deze beëindiging doen de bewindvoerders aankondiging op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
Artikel 277 De rechtbank kan, wanneer het akkoord niet wordt aangenomen, de schuldenaar bij vonnis in staat van faillissement verklaren. De rechtbank stelt de Nederlandsche Bank N.V. in staat te worden gehoord alvorens een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 213abis, eerste lid, in staat van faillissement te verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surseance zodra de termijn, in artikel 269a bedoeld, ongebruikt verstreken is of verbetering van het proces-verbaal geweigerd is. Van deze beëindiging doen de bewindvoerders aankondiging op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
Artikel 278 1 Indien de rechtbank de schuldenaar in staat van faillissement heeft verklaard, heeft deze recht van hoger beroep tegen de faillietverklaring gedurende acht dagen na de dag waarop de termijn van artikel 269a ongebruikt verstreken is of verbetering van het proces-verbaal geweigerd is.
2 Het hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een verzoek ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur van de behandeling.
3 De griffier doet van het hoger beroep en van dag en uur, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de Staatscourant. Elke schuldeiser is bevoegd bij de behandeling op te komen.
Artikel 279 1 Tot het instellen van het beroep in cassatie is, indien het gerechtshof de faillietverklaring handhaaft, de schuldenaar en, indien het gerechtshof de faillietverklaring vernietigt, elke in hoger beroep opgekomen schuldeiser bevoegd.
2 Het beroep in cassatie wordt binnen dezelfde termijn en op dezelfde wijze als het hoger beroep ingesteld en behandeld, met dien verstande, dat de aankondiging in de Staatscourant wordt vervangen door een exploot, binnen vier dagen na de aantekening van het beroep uit te brengen aan de wederpartij.
Artikel 280 1 Ten aanzien van de ontbinding van het akkoord vinden de artikelen 165 en 166 overeenkomstige toepassing.
2 Bij het vonnis, waarbij de ontbinding van het akkoord wordt uitgesproken, wordt de schuldenaar tevens in staat van faillissement verklaard.
3 In afwijking van het tweede lid stelt de rechtbank De Nederlandsche Bank N.V. in staat te worden gehoord alvorens een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 213abis, eerste lid, in staat van faillissement te verklaren.
Artikel 281 1 In een faillissement, uitgesproken krachtens de artikelen 272, 277 of 280 kan een akkoord niet worden aangeboden.
2 De bepalingen van deze afdeling zijn van overeenkomstige toepassing in het geval dat een akkoord wordt aangeboden op de voet van artikel 47, eerste lid, van de verordening, genoemd in artikel 5, derde lid.
Tweede afdeling A
Bijzondere bepalingen
Artikel 281a 1 Indien er meer dan 10 000 schuldeisers zijn, behoeven op de staat, welke de schuldenaar krachtens artikel 214 bij zijn verzoek moet overleggen, de namen en woonplaatsen der schuldeisers, alsmede het bedrag der vorderingen van ieder hunner, niet te worden vermeld, doch kan worden volstaan met vermelding van de verschillende groepen van crediteuren, al naar gelang van de aard hunner vorderingen, en van het globale aantal en het globale bedrag van de gezamenlijke vorderingen van iedere groep.2 Indien het aantal schuldeisers niet meer dan 10 000, doch wel meer dan 5000 bedraagt, kan de rechtbank toestaan dat de schuldenaar een staat overeenkomstig het vorige lid overlegt.
Artikel 281b 1 Indien blijkt dat het aantal schuldeisers meer dan 5000 bedraagt, kan de rechtbank op verzoek van de bewindvoerders de voorzieningen treffen, omschreven in de artikelen 281c-281f.
2 De voorzieningen krachtens de artikelen 281d en e kunnen slechts gezamenlijk worden getroffen.
Artikel 281c De rechtbank kan bepalen dat de oproepingen van de schuldeisers, bedoeld in de artikelen 215, tweede lid, 256, tweede lid, en 264, tweede lid, niet bij brieven dan wel schriftelijk, doch door aankondigingen in de Staatscourant dan wel in een of meer door de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen zullen plaatsvinden. In dat geval bepaalt de rechtbank tevens op welke datum uiterlijk deze aankondigingen moeten geschieden en welke punten in de aankondigingen moeten worden opgenomen.
Artikel 281d De rechtbank kan bepalen, dat bepaalde soorten van vorderingen of vorderingen beneden een bepaald bedrag - dat echter niet hoger zal mogen zijn dan € 450 - niet op de lijst bedoeld in artikel 259, zullen behoeven te worden geplaatst.
Artikel 281e 1 De rechtbank kan een commissie van vertegenwoordiging benoemen, bestaande uit ten minste 9 leden. Bij de samenstelling van de commissie wordt er op gelet, dat daarin personen zitting hebben die geacht kunnen worden de belangrijkste groepen van de schuldeisers te vertegenwoordigen.
2 Bij de stemmingen, bedoeld in de artikelen 218 en 268, hebben alleen de leden van de commissie stemrecht.
3 Surseance kan niet definitief worden verleend, indien zich daartegen verklaren meer dan een vierde van de ter vergadering, waarin daarover moet worden beslist, verschenen leden der commissie.
4 Tot het aannemen van een akkoord wordt vereist de toestemming van drie vierde van de ter vergadering, waarin daarover moet worden beslist, verschenen leden der commissie. Indien ter vergadering niet ten minste twee derde van de leden verschenen is, wordt de stemming over het akkoord tot een latere dag uitgesteld. Een nadere oproeping van de schuldeisers is niet vereist, doch de leden der commissie zullen door de bewindvoerders schriftelijk tot de volgende vergadering worden opgeroepen. In deze vergadering wordt de stemming gehouden onafhankelijk van het aantal verschenen leden der commissie.
5 Voor de toepassing van de artikelen 269, eerste lid, eerste zin, en 272, en voor de overeenkomstige toepassing van artikel 154 wordt telkens in plaats van "schuldeisers" gelezen "leden der commissie" en voor de toepassing van artikel 271 in plaats van "elke schuldeiser": elke schuldeiser en elk lid der commissie.
Artikel 281f Indien te voorzien is dat er meer dan één uitkering aan de schuldeisers zal moeten geschieden, kan de rechtbank bij de homologatie van het akkoord bepalen, dat bij de eerste uitkering aan de schuldeisers een of meer papieren aan toonder zullen worden ter hand gesteld en dat betaling van de volgende uitkeringen uitsluitend door middel van aanbieding van zodanig papier zal kunnen worden gevorderd.
Tweede afdeling B
Van de verlening van surseance van betaling aan een beleggingsonderneming en een financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling heeft of een andere instelling
Artikel 281g De artikelen 212a, onderdelen b tot en met f, en 212b tot en met 212f zijn van overeenkomstige toepassing op de verlening van surseance van betaling aan:a. een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
b. een financiële instelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft;
c. een centrale tegenpartij, indien deze in het kader van deelname aan het systeem op grond van een overboekingsopdracht effectentegoeden verkrijgt;
d. een overheidsinstantie of onderneming met overheidsgarantie;
e. een beleggingsonderneming met zetel in een staat die niet een lidstaat is die haar bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, met dien verstande dat:
– voor «artikel 23» wordt gelezen: artikel 217;
– voor «artikel 24» wordt gelezen: artikel 228, tweede lid;
– voor «artikel 53, eerste lid,» wordt gelezen: artikel 234, eerste lid; en
– voor «artikel 54, tweede lid,» wordt gelezen: artikel 235, tweede lid.
Artikel 281h Afdeling 3.5.6 van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op een surseance van betaling die wordt verleend aan een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 1:1 van die wet of een financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 van die wet heeft.
Derde afdeling
Slotbepalingen
Artikel 282 Tegen de beslissingen van de rechter, ingevolge de bepalingen van deze titel gegeven, staat geen hogere voorziening open, behalve in de gevallen, waarin het tegendeel is bepaald, en behoudens de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet.Artikel 283 1 De verzoeken, te doen ingevolge de artikelen 219, 223, 225, 242, 243, 247, 247b, tweede lid, 272, laatste lid, 278 en 280, eerste lid, moeten door een advocaat zijn ondertekend, behalve wanneer een verzoek wordt gedaan door de bewindvoerders.
2 Een verzoek op de voet van artikel 51, eerste lid, van de in artikel 5, derde lid, genoemde verordening wordt ingediend door een advocaat.
3 Voor het instellen van beroep in cassatie is steeds de medewerking nodig van een advocaat bij de Hoge Raad.