Wet veiligheidsregio’s (Wvr)


§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1 In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
veiligheidsregio: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 9;
ramp: een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
rampenbestrijding: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio treft met het oog op een ramp, het voorkomen van een ramp en het beperken van de gevolgen van een ramp;
crisis: een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast;
crisisbeheersing: het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio in een crisis treft ter handhaving van de openbare orde, indien van toepassing in samenhang met de maatregelen en voorzieningen die op basis van een bij of krachtens enige andere wet toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis worden getroffen;
geneeskundige hulpverlening: geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing door daartoe aangesteld personeel, als onderdeel van een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines, door tussenkomst van een meldkamer;
meldkamer: een meldkamer als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de Politiewet 2012;
GHOR: de geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio, belast met de coördinatie, aansturing en regie van de geneeskundige hulpverlening en met de advisering van andere overheden en organisaties op dat gebied;
Regionale Ambulancevoorziening: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen;
Veiligheidsberaad: de voorzitters van de veiligheidsregio’s gezamenlijk;
korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
milieubelastende activiteit: milieubelastende activiteit als bedoeld in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet.

§ 2

De gemeente

Artikel 2 Het college van burgemeester en wethouders is belast met de organisatie van:
a. de brandweerzorg;
b. de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
c. de geneeskundige hulpverlening.

Artikel 3 1 Tot de brandweerzorg behoort:
a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;
b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.
2 De gemeenteraad stelt in een brandbeveiligingsverordening regels over de in het eerste lid, onder a, bedoelde taak.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke plaatsen, voor zover daarin niet bij of krachtens enige andere wet is voorzien, en worden regels gesteld over de basishulpverlening op die plaatsen.

Artikel 3a De gemeenteraad stelt ten minste eenmaal in de vier jaar de doelen vast die de gemeente betreffende de brandveiligheid en de werkwijze en kwaliteit van de brandweerzorg nastreeft.

Artikel 4 1 De burgemeester heeft het gezag bij brand alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft.
2 De burgemeester is bevoegd bij brand en ongevallen, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op het voorkomen, beperken en bestrijden van gevaar nodig zijn.

Artikel 5 De burgemeester heeft het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel.

Artikel 6 De burgemeester kan de Regionale Ambulancevoorziening in de regio waarvan zijn gemeente deel uitmaakt, aanwijzingen geven indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is uit een oogpunt van openbare orde.

Artikel 7 1 De burgemeester draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van een ramp of crisis die de gemeente bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te volgen gedragslijn. De informatie wordt zoveel mogelijk onverwijld omgezet in de Nederlandse Gebarentaal.
2 De burgemeester draagt er zorg voor dat aan de personen die in zijn gemeente zijn betrokken bij de rampenbestrijding of de crisisbeheersing, informatie wordt verschaft over die ramp of crisis, de risico’s die hun inzet daarbij heeft voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
3 De burgemeester stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste en tweede lid, af met de informatievoorziening door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.
4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatievoorziening, bedoeld in het eerste en tweede lid.

§ 3

De veiligheidsregio

Artikel 8 Het Nederlandse grondgebied is verdeeld in regio’s, overeenkomstig de bij deze wet behorende bijlage, die kan worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 9 De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die behoren tot een regio als bedoeld in artikel 8, treffen een gemeenschappelijke regeling, waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld met de aanduiding: veiligheidsregio.

Artikel 10 Bij de regeling, bedoeld in artikel 9, worden aan het bestuur van de veiligheidsregio de volgende taken en bevoegdheden overgedragen:
a. het inventariseren van risico’s van branden, rampen en crises;
b. het adviseren van het bevoegd gezag over risico’s van branden, rampen en crises in de bij of krachtens de wet aangewezen gevallen alsmede in de gevallen die in het beleidsplan zijn bepaald;
c. het adviseren van het college van burgemeester en wethouders over de taak, bedoeld in artikel 3, eerste lid;
d. het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
e. het instellen en in stand houden van een brandweer;
f. het instellen en in stand houden van een GHOR;
g. het voorzien in de meldkamerfunctie;
h. het aanschaffen en beheren van gemeenschappelijk materieel;
i. het inrichten en in stand houden van de informatievoorziening binnen de diensten van de veiligheidsregio en tussen deze diensten en de andere diensten en organisaties die betrokken zijn bij de onder d, e, f, en g genoemde taken.

Artikel 11 1 Het algemeen bestuur van de veiligheidsregio bestaat, in afwijking van artikel 13, zesde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten.
2 De voorzitter van het bestuur wordt, in afwijking van artikel 13, negende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, bij koninklijk besluit, gehoord het algemeen bestuur, benoemd uit de burgemeesters van de gemeenten in de regio. De voorzitter kan bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen. Ter zake de benoeming, de schorsing en het ontslag wordt de commissaris van de Koning om advies gevraagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de rechtspositie van de voorzitter van een veiligheidsregio.
3 Het bestuur wijst een van zijn leden aan die de voorzitter bij afwezigheid vervangt.
4 De voorzitter vertegenwoordigt de veiligheidsregio in en buiten rechte.
5 Het bestuur van de veiligheidsregio beslist bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

Artikel 12 1 De hoofdofficier van justitie en de voorzitter van het waterschap binnen welks grondgebied de veiligheidsregio is gelegen, worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio. Indien een arrondissement het grondgebied van meer dan één veiligheidsregio omvat, treedt in elke regio de hoofdofficier van justitie of een door hem daartoe aangewezen plaatsvervangend hoofdofficier van justitie of officier van justitie namens hem op. Indien het grondgebied van een veiligheidsregio in meer dan één waterschap is gelegen, bepalen de betrokken voorzitters van de waterschappen wie van hen deelneemt aan de vergaderingen.
2 De voorzitter van de veiligheidsregio nodigt andere functionarissen wier aanwezigheid in verband met de te behandelen onderwerpen van belang is, uit deel te nemen aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio.

Artikel 13 De commissaris van de Koning wordt uitgenodigd om bij de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio aanwezig te zijn. De commissaris kan zich laten vertegenwoordigen.

Artikel 14 1 Het bestuur van de veiligheidsregio stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, waarin het beleid is vastgelegd ten aanzien van de taken van de veiligheidsregio.
2 Het beleidsplan omvat in ieder geval:
a. een beschrijving van de beoogde operationele prestaties van de diensten en organisaties van de veiligheidsregio, en van de politie, alsmede van de gemeenten in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing;
b. een uitwerking, met inachtneming van de omstandigheden in de betrokken veiligheidsregio, van door Onze Minister vastgestelde landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37;
c. een informatieparagraaf waarin een beschrijving wordt gegeven van de informatievoorziening binnen en tussen de onder a bedoelde diensten en organisaties;
d. een oefenbeleidsplan;
e. een beschrijving van de niet-wettelijke adviesfunctie, bedoeld in artikel 10, onder b, waaronder de adviesfunctie met betrekking tot omgevingsplannen, en van de wijze waarop de gemeenten het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid stellen zijn adviesfunctie uit te oefenen met betrekking tot omgevingsplannen;
f. de voor de brandweer geldende opkomsttijden en een beschrijving van de aanwezigheid van brandweerposten in de gemeenten alsmede de overige voorzieningen en maatregelen, noodzakelijk voor de brandweer om daaraan te voldoen.
2a Voorafgaand aan de vaststelling van het beleidsplan overlegt de burgemeester van een gemeente in het gebied van de veiligheidsregio met de gemeenteraad over het ontwerpbeleidsplan.
3 Het bestuur stemt het beleidsplan af met de beleidsplannen van de aangrenzende veiligheidsregio’s en van de betrokken waterschappen, en met het beleidsplan, bedoeld in artikel 39 van de Politiewet 2012, van de betrokken regionale eenheid van de politie.

Artikel 15 1 Het beleidsplan, bedoeld in artikel 14, is mede gebaseerd op een door het bestuur van de veiligheidsregio vastgesteld risicoprofiel.
2 Het risicoprofiel bestaat uit:
a. een overzicht van de risicovolle situaties binnen de veiligheidsregio die tot een brand, ramp of crisis kunnen leiden,
b. een overzicht van de soorten branden, rampen en crises die zich in de veiligheidsregio kunnen voordoen, en
c. een analyse waarin de weging en inschatting van de gevolgen van de soorten branden, rampen en crises zijn opgenomen.
3 Het bestuur van de veiligheidsregio stelt het risicoprofiel vast na overleg met de raden van de deelnemende gemeenten, waarbij het bestuur de raden tevens verzoekt hun wensen kenbaar te maken omtrent het in het beleidsplan op te nemen beleid.
4 Het bestuur van de veiligheidsregio nodigt voor de vaststelling van het risicoprofiel in ieder geval de door de korpschef daartoe aangewezen ambtenaren van politie, de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, de besturen van de betrokken waterschappen en door Onze andere Ministers daartoe aangewezen functionarissen uit hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.
5 Het bestuur van de veiligheidsregio nodigt ten minste eenmaal per jaar de bij mogelijke rampen en crises in de regio betrokken partijen uit voor een gezamenlijk overleg over de risico’s in de regio.

Artikel 16 1 Het bestuur van de veiligheidsregio stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een crisisplan vast, waarin in ieder geval de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en bevoegdheden in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing worden beschreven.
2 Het crisisplan omvat een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen die de gemeenten treffen inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, alsmede van de afspraken die zijn gemaakt met andere bij mogelijke rampen en crises betrokken partijen.
3 Het crisisplan is in ieder geval afgestemd met crisisplannen, vastgesteld voor het gebied van aangrenzende veiligheidsregio’s en van aangrenzende staten.
4 Het bestuur van de veiligheidsregio zendt het vastgestelde crisisplan aan de commissaris van de Koning.

Artikel 17 1 Het bestuur van de veiligheidsregio stelt een rampbestrijdingsplan vast voor:
a. locaties waarop een of meer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende activiteiten worden verricht;
b. inrichtingen en rampen die behoren tot een bij de maatregel, bedoeld onder a, aangewezen categorie;
c. luchthavens die bij de maatregel, bedoeld onder a, zijn aangewezen.
2 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden regels gesteld over:
a. de inhoud van het plan;
b. het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het plan en van belangrijke wijzigingen van dat plan;
c. het periodiek beproeven en actualiseren van het plan;
d. de bekendmaking van een besluit als bedoeld in het derde lid.
3 Het bestuur van de veiligheidsregio kan op grond van de ingevolge artikel 48 verschafte informatie besluiten dat voor een locatie als bedoeld in het eerste lid, onder a, of een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, geen rampbestrijdingsplan behoeft te worden vastgesteld.

Artikel 18 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de brandweer en de voor de brandweer vast te stellen opkomsttijden, de GHOR en de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012;
b. de organisatie van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening;
c. de gemeentelijke bevolkingszorg in het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het personeel van de brandweer regels worden gesteld over:
a. de functies en rangen en tekens van bijzondere verdiensten in het operationele brandweerwerk;
b. de eisen met betrekking tot de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid;
c. de kleding en de uitrusting.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel van de brandweer regels gesteld over de bekwaamheid. Met in ieder geval de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel wordt over de bij of krachtens deze maatregel te geven regels overleg gepleegd.
4 Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld voor welke functies de opleiding wordt afgesloten met een examen. Het algemeen bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid geeft het diploma af.
5 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop met in ieder geval de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over het ontwerp van de maatregel, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 19 1 Het bestuur van de veiligheidsregio, de korpschef en de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, sluiten een convenant met het oog op de samenwerking bij branden, rampen en crises. Een convenant dat betrekking heeft op de door de Koninklijke marechaussee uitgeoefende politietaak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012, wordt gesloten met Onze Minister van Defensie.
2 Het convenant heeft in ieder geval betrekking op de informatievoorziening en informatie-uitwisseling, het multidisciplinair oefenen en de operationele prestaties van de politie bij rampen en crises.

Artikel 20 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de samenwerking tussen veiligheidsregio’s en tussen veiligheidsregio’s en de politie en de Koninklijke marechaussee indien het betreft de uitoefening van de politietaak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 2012.
2 De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in overeenstemming met Onze Minister van Defensie gegeven indien zij voorschriften bevat die mede de Koninklijke marechaussee betreffen.

Artikel 21 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de informatie- en communicatievoorzieningen van en het gebruik daarvan door de veiligheidsregio, alsmede over de informatiebeveiliging.
2 Bij ministeriële regeling kunnen aan de veiligheidsregio’s frequenties worden toegewezen voor de overdracht van gegevens door middel van daartoe aangewezen informatie- en communicatievoorzieningen.

Artikel 22 De besturen van de veiligheidsregio’s dragen gemeenschappelijk zorg voor de inrichting van een uniforme informatie- en communicatievoorziening, daaronder begrepen het vaststellen van de informatiebehoefte en het vaststellen van kaders, standaarden en kwaliteitseisen met het oog op de informatie-uitwisseling binnen en tussen de in artikel 10, onder i, bedoelde organisaties.

Artikel 23 Het bestuur van de veiligheidsregio hanteert een kwaliteitszorgsysteem.

Artikel 24 1 De voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt Onze Minister op diens verzoek informatie over de wijze waarop de veiligheidsregio haar taken uitvoert.
2 De voorzitter van de veiligheidsregio zendt, indien Onze Minister landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37 heeft vastgesteld, hem jaarlijks een rapportage over de uitvoering van de landelijke doelstellingen door de veiligheidsregio.
3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de rapportage, bedoeld in het tweede lid, wordt verstrekt.

§ 4

De brandweer

Artikel 25 1 De door het bestuur van de veiligheidsregio ingestelde brandweer voert in ieder geval de volgende taken uit:
a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;
b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;
c. het waarschuwen van de bevolking;
d. het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van ontsmetting;
e. het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van de brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
2 De brandweer voert tevens taken uit bij rampen en crises in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
3 De brandweer staat onder leiding van een commandant.

Artikel 26 Vervallen

Artikel 27 Vervallen

Artikel 28 Vervallen

Artikel 29 Vervallen

Artikel 30 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de veiligheid, deugdelijkheid, normalisatie en standaardisatie van het brandweer- en reddingsmaterieel dat met het oog op gebruik hier te lande wordt vervaardigd, ingevoerd of in de handel gebracht.
2 Voor keuringen die krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid worden verricht, kunnen overeenkomstig daarbij te stellen regels vergoedingen in rekening worden gebracht. Deze vergoedingen worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke lichamen.

Artikel 31 1 Het bestuur van de veiligheidsregio kan als bedrijfsbrandweerplichtig aanwijzen een locatie waarop een of meer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende activiteiten worden verricht, of een inrichting die behoort tot een bij die maatregel aangewezen categorie, als de milieubelastende activiteiten die op die locatie worden verricht of die inrichting in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid.
2 Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie verricht of een aangewezen inrichting exploiteert, draagt er zorg voor dat op die locatie of in die inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen.
3 In afwijking van het eerste lid vindt de aanwijzing plaats door Onze Minister indien het een locatie of inrichting betreft die is gelegen op of deel uitmaakt van een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is, voor zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat is geboden.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, de wijze waarop tot de aanwijzing kan worden besloten, en de eisen waaraan degene, bedoeld in het tweede lid, moet voldoen.
5 Degene die een milieubelastende activiteit verricht of een inrichting exploiteert, verstrekt het bestuur van de veiligheidsregio dan wel Onze Minister de nodige inlichtingen ten behoeve van de uitoefening van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing.
6 Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie verricht of een aangewezen inrichting exploiteert, verstrekt het bestuur van de veiligheidsregio dan wel Onze Minister voor 1 februari van ieder jaar een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar.
7 Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie verricht of een aangewezen inrichting exploiteert, draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van optreden dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins op de locatie of binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.

§ 5

De GHOR

Artikel 32 1 De GHOR staat onder leiding van de directeur publieke gezondheid van de gemeentelijke gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid.
2 De directeur publieke gezondheid is belast met de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening.

Artikel 33 1 Organisatorische verbanden die zorg of een andere dienst verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, zorgaanbieders als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, Regionale Ambulancevoorzieningen en gezondheidsdiensten in die regio, die een taak hebben binnen de geneeskundige hulpverlening, treffen de nodige maatregelen met het oog op hun taak en de voorbereiding daarop.
2 Het bestuur van de veiligheidsregio, de Regionale Ambulancevoorziening en de in die regio werkzame organisatorische verbanden, zorgaanbieders en diensten, bedoeld in het eerste lid, maken schriftelijke afspraken over de inzet van deze organisatorische verbanden, zorgaanbieders en diensten bij de uitvoering van hun taak en op de voorbereiding daarop.
3 De organisatorische verbanden, zorgaanbieders, Regionale Ambulancevoorzieningen en diensten, bedoeld in het eerste lid, verstrekken het bestuur van de veiligheidsregio desgevraagd alle informatie over hun inzet en de voorbereiding daarop.
4 Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan de inhoud van afspraken, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 34 1 Indien de uitvoering van de geneeskundige hulpverlening of de voorbereiding daarop naar het oordeel van het bestuur van de veiligheidsregio tekort schiet, treedt het bestuur in overleg met een organisatorisch verband of zorgaanbieder als bedoeld in artikel 33, eerste lid.
2 De voorzitter van de veiligheidsregio kan, indien hij geen verbetering constateert, het desbetreffende organisatorisch verband en de desbetreffende zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
3 Blijft het organisatorisch verband of de zorgaanbieder in gebreke, dan verzoekt de voorzitter Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen het desbetreffende organisatorisch verband of de desbetreffende zorgaanbieder de nodige maatregelen te treffen.

§ 6

De meldkamerfunctie

Artikel 35 1 Door het bestuur van de veiligheidsregio of de besturen van de veiligheidsregio’s in het werkgebied van een meldkamer, bedoeld in artikel 25a, tweede lid, van de Politiewet 2012, wordt zorg gedragen voor het op die meldkamer uitvoeren van de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012, ten behoeve van de brandweertaak en ten behoeve van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening.
2 Door het bestuur van de veiligheidsregio of de besturen van de veiligheidsregio’s in een werkgebied kan in overeenstemming met de politie worden besloten dat, onverminderd de artikelen 4 en 5, de politie op die meldkamer de meldkamerfunctie ten behoeve van de brandweertaak uitvoert.
3 De besturen van de veiligheidsregio’s in een werkgebied sluiten een convenant, dat in ieder geval afspraken bevat over de uitvoering van de meldkamerfunctie, bedoeld in het eerste lid.
4 Door het bestuur van de veiligheidsregio of de besturen van de veiligheidsregio’s in een werkgebied kunnen met betrekking tot de voorbereiding op en het daadwerkelijk optreden bij ongevallen, rampen en crises eisen worden gesteld aan de uitvoering van de meldkamerfunctie door de Regionale Ambulancevoorziening. Indien eisen worden gesteld, worden deze ter kennis gebracht van Onze Minister voor Medische Zorg.

§ 7

Coördinerend functionaris

Artikel 36 Het bestuur van de veiligheidsregio wijst een functionaris aan die is belast met de coördinatie van de maatregelen en voorzieningen die de gemeenten treffen met het oog op een ramp of crisis.

§ 8

Landelijke doelstellingen

Artikel 37 1 Onze Minister kan landelijke doelstellingen vaststellen ten aanzien van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
2 Onze Minister zendt het besluit waarbij hij landelijke doelstellingen heeft vastgesteld, aan de besturen van de veiligheidsregio’s alsmede aan de Staten-Generaal.

Artikel 38 Onze Minister voert, mede met het oog op eventueel vast te stellen landelijke doelstellingen als bedoeld in artikel 37, periodiek overleg met het Veiligheidsberaad.

§ 9

Bovenlokale rampen en crises

Artikel 39 1 In geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan:
a. de artikelen 4 tot en met 7 van deze wet;
b. de artikelen 172 tot en met 177 van de Gemeentewet, met uitzondering van artikel 176, derde tot en met zesde lid, alsmede artikel 125 van die wet voor zover de last dient tot handhaving van regels die de voorzitter in verband met die toepassing uitvoert;
c. de artikelen 11, 14, eerste lid, 56, eerste en vierde lid, 57, tweede lid, 58, tweede lid, 61, tweede lid, en 62, tweede lid, van de Politiewet 2012, voor zover het een bevoegdheid van de burgemeester betreft;
d. de artikelen 5 tot en met 9 van de Wet openbare manifestaties.
2 De voorzitter van de veiligheidsregio roept een regionaal beleidsteam bijeen, dat bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten die betrokken zijn of dreigen te worden bij de ramp of crisis, alsmede uit de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 12, eerste lid. De voorzitter van elk direct betrokken waterschap wordt uitgenodigd deel uit te maken van het beleidsteam.
3 De voorzitter van de veiligheidsregio wijst een regionaal operationeel leider aan, die is belast met de leiding van een regionaal operationeel team, dat bestaat uit leidinggevenden van de betrokken diensten. De regionaal operationeel leider neemt deel aan de vergaderingen van het regionaal beleidsteam. De voorzitter van de veiligheidsregio nodigt voorts de functionarissen wier aanwezigheid in verband met de omstandigheden van belang is, uit deel te nemen aan de vergaderingen.
4 Tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet, neemt de voorzitter van de veiligheidsregio geen besluiten met toepassing van de in het eerste lid genoemde artikelen dan nadat hij het regionaal beleidsteam daarover heeft geraadpleegd. Een burgemeester kan in het regionaal beleidsteam schriftelijk bezwaar doen aantekenen, indien hij van mening is dat een voorgenomen besluit het belang van zijn gemeente onevenredig schaadt.
5 De voorzitter van de veiligheidsregio geeft de regionaal operationeel leider de bevelen die hij nodig acht in verband met de uitvoering van de door hem genomen besluiten.
6 Zodra de omstandigheden het toelaten, ontbindt de voorzitter het regionaal beleidsteam.

Artikel 40 1 De voorzitter van de veiligheidsregio brengt na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uit aan de raden van de getroffen gemeenten over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. Hij vermeldt daarbij of een burgemeester gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid schriftelijk bezwaar aan te tekenen.
2 De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het regionaal beleidsteam, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen.
3 De voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt in een raad van een gemeente uit deze veiligheidsregio mondelinge inlichtingen over de besluiten, bedoeld in het eerste lid, indien de desbetreffende raad daarom verzoekt. De raad zendt een afschrift van het verzoek en van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken aan de commissaris van de Koning.
4 Indien de raad, gehoord de inlichtingen van de voorzitter van de veiligheidsregio, besluit zijn standpunt over de besluiten, bedoeld in het eerste lid, ter kennis te brengen van Onze Minister, geschiedt dit door tussenkomst van de commissaris van de Koning. De commissaris laat het standpunt van de raad vergezeld gaan van zijn oordeel over de besluiten, en van een afschrift van de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.
5 De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in het vierde lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.

Artikel 41 1 De commissaris van de Koning ziet toe op de samenwerking in het regionaal beleidsteam en kan daartoe aanwijzingen geven.
2 De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.

Artikel 42 1 De commissaris van de Koning kan, in geval van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de voorzitter van de veiligheidsregio, zo mogelijk na overleg met hem, aanwijzingen geven over het inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing te voeren beleid.
2 De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.

Artikel 43 De voorzitters van de veiligheidsregio’s en de commissarissen van de Koning en Onze Minister verstrekken elkaar de nodige inlichtingen ten behoeve van hun rol bij de toepassing van de artikelen 41 en 42.

Artikel 44 1 Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de bevoegdheid is gegeven bij een ramp regels te stellen of maatregelen te treffen, maakt hij van deze bevoegdheid geen gebruik dan na overleg met Onze Minister, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.
2 Indien bij of krachtens de wet aan een van Onze andere Ministers de bevoegdheid is gegeven bij een crisis regels te stellen of maatregelen te treffen, informeert hij terstond Onze Minister indien hij van deze bevoegdheid gebruikt maakt.

§ 10

Informatie en communicatie

Artikel 45 1 Gedeputeerde staten dragen zorg voor de productie en het beheer van een geografische kaart waarop de in de veiligheidsregio aanwezige risico’s zijn aangeduid, op basis van het risicoprofiel, bedoeld in artikel 15. De risicokaart vermeldt de plaatsgebonden en geografisch te onderscheiden risico’s alsmede de gegevens die zijn opgenomen in het landelijk register, bedoeld in artikel 20.11, onder b, van de Omgevingswet. De kaart is openbaar.
2 De colleges van burgemeester en wethouders in de provincie de instantie die is belast met het beheer van het landelijk register, bedoeld in artikel 20.11, onder b, van de Omgevingswet, leveren gedeputeerde staten de voor de uitvoering van het eerste lid benodigde gegevens.
3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de in de risicokaart op te nemen categorieën van rampen en crises, over de productie, het beheer en de vormgeving van de risicokaart, over de wijze waarop en de frequentie waarmee de daarvoor benodigde gegevens dienen te worden aangeleverd en over de wijze waarop toegang kan worden verkregen tot onderdelen van de risicokaart.

Artikel 46 1 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat Onze Minister, de commissaris van de Koning en de hoofdofficier van Justitie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, en over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan.
2 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan en over de daarbij te volgen gedragslijn.
3 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de bij de rampenbestrijding en de crisisbeheersing in de regio betrokken personen informatie wordt verschaft over de rampen en de crises die de regio kunnen treffen, de risico’s die hun inzet kan hebben voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.
4 Het bestuur stemt zijn informatievoorziening, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, af met de informatievoorziening door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.
5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatievoorziening, bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 47 1 Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp of crisis op Nederlands grondgebied kunnen worden getroffen, ter zake worden geïnformeerd, voor zover dit niet reeds op grond van andere voorschriften geschiedt.
2 Onze Minister draagt er zorg voor dat alle staten die door een ramp of crisis op Nederlands grondgebied worden bedreigd of getroffen, de informatie over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van die ramp of crisis wordt verschaft, voor zover dit niet op grond van andere voorschriften geschiedt.
3 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatievoorziening, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 48 1 Eenieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens, verschaft het bestuur van de veiligheidsregio de informatie die nodig is voor een adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.
2 Het bestuur van de veiligheidsregio kan bevelen dat een milieubelastende activiteit op een locatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a, niet wordt verricht of een inrichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder b, niet wordt geëxploiteerd, indien degene die de milieubelastende activiteit verricht of gaat verrichten of de inrichting exploiteert of gaat exploiteren niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting tot informatieverstrekking voldoet.
3 Indien voor gegevens als bedoeld in het eerste lid of een deel daarvan geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat geboden is, verstrekt degene die daarover beschikt op aanwijzing van Onze betrokken Minister deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.
4 Indien degene die beschikt over gegevens als bedoeld in het eerste lid van mening is dat deze gegevens of een deel daarvan niet kunnen worden verstrekt omdat geheimhouding daarvan door het belang van de veiligheid van de Staat geboden is, verstrekt hij deze gegevens tezamen met de gegevens waarvoor naar zijn mening geheimhouding niet is geboden, aan Onze betrokken Minister.
5 Onze betrokken Minister verstrekt de informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid, aan het bestuur van de veiligheidsregio nadat hij deze in overleg met Onze Minister zodanig heeft bewerkt, dat de gegevens waarvoor geheimhouding geboden is, daarin niet voorkomen of daaruit niet kunnen worden afgeleid.
6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatieverschaffing, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 49 1 Het bestuur van de veiligheidsregio maakt de gegevens openbaar die het krachtens artikel 48, eerste lid, heeft ontvangen ten behoeve van de vaststelling van rampbestrijdingsplannen voor de locaties en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden daarover nadere regels gesteld.
2 Artikel 5.1, tweede en vijfde lid, van de Wet open overheid is op het verstrekken van informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing, met dien verstande dat het verstrekken van de gegevens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
b. het voorkomen van sabotage.
3 Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet open overheid is op het op verzoek verstrekken van informatie over de overige gegevens die krachtens artikel 48, eerste lid, en over de gegevens die krachtens artikel 50, eerste en tweede lid, zijn ontvangen, ten aanzien van de inrichtingen waarop Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PbEU 2012, L 197) betrekking heeft, uitsluitend van toepassing, voor zover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.
4 Artikel 5.1, vierde lid, van de Wet open overheid is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor zover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.
5 Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Wet open overheid is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.
6 Op het op verzoek verstrekken van gegevens als bedoeld in het derde lid is artikel 5.1, vijfde lid, van de Wet open overheid niet van toepassing.

Artikel 50 1 In geval van een ramp stelt eenieder die daarvan kennis draagt, de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt, zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte.
2 In geval van een ramp verschaft eenieder die over relevante veiligheidstechnische gegevens beschikt, de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt, de informatie die nodig is voor een adequate uitvoering van diens taken, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid. Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen, dan wel indien de gegevens op grond van artikel 48, derde of vierde lid, reeds zijn verstrekt aan Onze betrokken Minister.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de informatieverschaffing, bedoeld in het tweede lid.

§ 11

Bijstand

Artikel 51 1 Behoeft de voorzitter van een veiligheidsregio in geval van een brand, ramp of crisis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan bijstand, dan richt hij een verzoek daartoe aan Onze Minister. Hij stelt de commissaris van de Koning van het verzoek in kennis.
2 Onze Minister voldoet aan het verzoek, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
3 Onze Minister richt zich met een verzoek om bijstand tot de voorzitter van een andere veiligheidsregio, tot de commissaris van de Koning of zo nodig tot Onze betrokken Minister dan wel indien militaire bijstand gewenst is tot Onze Minister van Defensie, die de nodige voorzieningen treffen, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten.
4 Onze Minister kan de Regionale Ambulancevoorziening een aanwijzing geven over de inzet van ambulances.
5 In afwijking van het eerste lid kan de voorzitter van een veiligheidsregio een verzoek als in dat lid bedoeld rechtstreeks richten tot de voorzitter van een aangrenzende regio, mits de crisisplannen van beide regio’s afspraken daaromtrent omvatten en er sprake is van spoed. De voorzitter stelt van zijn verzoek Onze Minister en de commissaris van de Koning in kennis.

§ 12

Buitengewone omstandigheden

Artikel 52 1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, de artikelen 53 en 54 in werking worden gesteld.
2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.
3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-president, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 53 Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.
1 De commissaris van de Koning kan de burgemeesters in de provincie in een concreet geval de nodige aanwijzingen geven inzake de rampenbestrijding.
2 Onze Minister kan de commissaris van de Koning opdragen aan de burgemeesters in de provincie in een concreet geval de nodige aanwijzingen te geven inzake de rampenbestrijding.

Artikel 54 Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.
Onze Minister kan, indien het algemeen belang zulks dringend eist, bevoegdheden van de commissaris van de Koning en van de burgemeester op grond van deze wet geheel of ten dele aan zich trekken dan wel een andere autoriteit daarmee geheel of ten dele belasten.

§ 13

Financiële bepalingen

Artikel 55 1 In de kosten die voor een veiligheidsregio voortvloeien uit de uitoefening van haar taken ingevolge artikel 10, verleent Onze Minister een bijdrage. De bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.
2 In de kosten die voor een gemeente voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp en uit de gevolgen van die bestrijding, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.
3 In de kosten die voor een veiligheidsregio voortvloeien uit het verlenen van bijstand, bedoeld in artikel 51, derde lid, kan Onze Minister een bijdrage verlenen.
4 In de kosten die voortvloeien uit het verlenen van bijstand als bedoeld in artikel 3 van de op 14 november 1984 te Den Haag tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen en ongevallen (Trb. 1984, 155) en van de op 7 juni 1988 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen, zware ongevallen daaronder begrepen (Trb. 1988, 95), kan Onze Minister aan de bij de bestrijding betrokken gemeenten, veiligheidsregio’s, provincies, organisaties en diensten een bijdrage verlenen.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 56 1 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt er zorg voor dat:
a. eenmaal in de drie jaar een kostenevaluatie wordt verricht, en
b. eenmaal in de vijf jaar een visitatie door een visitatiecommissie wordt verricht.
2 Bij de kostenevaluatie wordt in ieder geval een vergelijking gemaakt met de gegevens betreffende de kosten van andere veiligheidsregio’s.
3 Het bestuur van de veiligheidsregio zendt aan Onze Minister het rapport van de visitatiecommissie, samen met het standpunt van het bestuur van de veiligheidsregio daarover. Het bestuur van de veiligheidsregio maakt het rapport en zijn standpunt openbaar.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid van de evaluaties en visitaties van de verschillende veiligheidsregio’s.

§ 14

Toezicht

Artikel 57 1 Er is een Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, die onder gezag van Onze Minister belast is met:
a. het toetsen van de wijze waarop een orgaan van een veiligheidsregio, het Instituut Fysieke Veiligheid, een gemeente of een ander openbaar lichaam uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot de brandweerzorg, de rampenbestrijding of crisisbeheersing;
b. het, in overeenstemming met de inspecties die werkzaam zijn onder gezag van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Infrastructuur en Milieu en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, periodiek toetsen van de voorbereiding op de rampenbestrijding en de crisisbeheersing door de bestuursorganen, bedoeld onder a;
c. het verrichten van onderzoek naar aanleiding van een brand, ramp of crisis, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, een onderzoek instelt;
d. de werkzaamheden die in het kader van artikel 65, eerste lid, van de Politiewet 2012 worden uitgevoerd.
2 Onze Minister wijst het hoofd en de overige ambtenaren van de inspectie aan.
3 De artikelen 5:12 tot en met 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van de inspectie.
4 Onze Minister is bevoegd tot overeenkomstige toepassing van artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de ambtenaren van de inspectie.

Artikel 58 1 De werkzaamheden die in het kader van artikel 57, eerste lid, onderdelen a tot en met c, worden uitgevoerd, worden jaarlijks door Onze Minister vastgesteld, gehoord de commissarissen van de Koning.
2 De inspectie rapporteert, gevraagd en ongevraagd, rechtstreeks aan Onze Minister.
3 De inspectie zendt haar rapportages tevens aan de commissarissen van de Koning.
4 Onze Minister brengt in een multidisciplinaire rapportage aan de Staten-Generaal verslag uit van de bevindingen van de inspectie bij de toetsing, bedoeld in artikel 57, eerste lid, onder b.
5 Onze Minister zendt, onverminderd het vierde lid, de Staten-Generaal jaarlijks een door de inspectie opgesteld verslag van de werkzaamheden die in het kader van artikel 57 zijn uitgevoerd.

Artikel 59 1 De commissaris van de Koning kan het bestuur van een veiligheidsregio een aanwijzing geven, indien de taakuitvoering in de veiligheidsregio tekortschiet.
2 Tot het geven van een aanwijzing gaat de commissaris van de Koning niet over dan nadat hij over de voorgenomen aanwijzing het bestuur heeft gehoord.
3 De commissaris van de Koning verricht de werkzaamheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.

Artikel 60 De voorzitters van de veiligheidsregio’s geven de commissaris van de Koning alle inlichtingen die hij voor de uitoefening van het toezicht nodig heeft.

Artikel 61 1 Onverminderd artikel 57, eerste lid, zijn met het toezicht op de naleving van
a. het bij of krachtens artikel 30 en 31 bepaalde, of
b. het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de locaties en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b,
belast de ambtenaren die bij besluit van het bestuur van de veiligheidsregio zijn aangewezen. Van dit besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het toezicht, bedoeld in het eerste lid, onder b.
3 Met het toezicht op de naleving van de verordening, bedoeld in artikel 3, tweede lid, en van de regels, bedoeld in artikel 3, derde lid, zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

§ 15

Binnentreden

Artikel 62 1 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de commissaris van de Koning, de brandweercommandant en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, de directeur publieke gezondheid en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de GHOR alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 57, tweede lid, zijn bevoegd elke plaats te betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm. Zij kunnen zich bij het binnentreden doen vergezellen van door hen aangewezen personen.
2 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de brandweercommandant en het door hem aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 57, tweede lid, zijn bevoegd alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaatsen, bedoeld in het eerste lid, mee te nemen en daarvan op zodanige wijze gebruik te maken als zij voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk achten.

§ 16

Sancties

Artikel 63 1 Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
a. het bij of krachtens artikel 31 bepaalde; en
b. het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de locaties en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b.
2 Tot de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang behoort mede:
a. het stilleggen van een milieubelastende activiteit of inrichting, het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van een inrichting of het verzegelen van een locatie of inrichting; en
b. het verzegelen of verwijderen van hetgeen zich op de locatie of in de inrichting bevindt.

Artikel 64 1 Overtreding van de regels, gesteld krachtens artikel 3, tweede en derde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2 De raad van een gemeente kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van de regels, gesteld krachtens artikel 3, tweede en derde lid. De boete is niet hoger dan de geldboete, bedoeld in het eerste lid.
3 Overtreding van het bij of krachtens artikel 30 bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
4 Overtreding van het bij of krachtens artikel 31, tweede, vijfde en zesde lid bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
5 In geval van overtreding van artikel 31, tweede lid, kan als bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar.
6 Handelen in strijd met de artikelen 48, eerste lid, en 50, tweede lid, is een strafbaar feit, indien dat handelen in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 48, zesde lid, onderscheidenlijk artikel 50, derde lid, is aangeduid als strafbaar feit.
7 De in het eerste en vierde lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 65 1 Met de opsporing van de in artikel 64 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Minister.
2 Onverminderd de eisen, gesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan slechts als opsporingsambtenaar worden aangewezen degene die voldoet aan de door Onze Minister te stellen regels over de eisen van bekwaamheid.
3 De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

§ 17

Het Instituut Fysieke Veiligheid

Artikel 66 1 Er is een Instituut Fysieke Veiligheid.
2 Het Instituut Fysieke Veiligheid bezit rechtspersoonlijkheid.

Artikel 67 1 Het bestuur van de rechtspersoon Instituut Fysieke Veiligheid bestaat uit:
a. een algemeen bestuur, bestaande uit de voorzitters van de veiligheidsregio’s gezamenlijk;
b. een dagelijks bestuur.
2 Het algemeen bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter en een dagelijks bestuur. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur bepaalt welke taken het overdraagt aan het dagelijks bestuur.
3 De voorzitter vertegenwoordigt het Instituut Fysieke Veiligheid in en buiten rechte.
4 Het bestuur beslist bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

Artikel 68 1 Het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid heeft de volgende taken op het gebied van de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening:
a. het verzorgen van officiersopleidingen voor de brandweer en van andere bij ministeriële regeling aan te wijzen opleidingen die met een examen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, worden afgesloten, en het ontwikkelen van lesstof, oefenstof en leerstof voor beide soorten opleidingen;
b. het zorgen voor de ontwikkeling, de uitvoering, de organisatie en de afneming van een examen als bedoeld in artikel 18, vierde lid;
c. het geven van vrijstellingen en certificaten voor brandweeropleidingen;
d. het vaststellen van de uitslag van een examen voor brandweeropleidingen;
e. het ontwikkelen en in stand houden van expertise door middel van het verzamelen en beheren van relevante kennis en zo nodig door het verrichten van toegepast wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening;
f. het ter beschikking stellen van de verzamelde informatie en expertise aan organisaties die werkzaam zijn op het gebied van de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening;
g. het verwerven, beheren en aan de veiligheidsregio’s zo nodig ter beschikking stellen van materieel, uitrusting en telecommunicatievoorzieningen;
h. het verwerven, beheren en zo nodig aan de politie ter beschikking stellen van bijzonder materieel en bijzondere uitrusting ten behoeve van de uitvoering van de politietaak.
2 Bij de uitoefening van de taken genoemd in het eerste lid draagt het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid zorg voor betrokkenheid van het in de brandweerzorg werkzame personeel bij de besluitvorming.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid.

Artikel 69 Het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid kan in opdracht van een of meer besturen van de veiligheidsregio’s werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van de veiligheidsregio’s, waaronder het ondersteunen bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 22.

Artikel 70 1 Het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid kan in opdracht van derden andere werkzaamheden verrichten dan die welke uit artikel 68, eerste lid, en 69 voortvloeien op het gebied van fysieke veiligheid.
2 Voor de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden wordt een vergoeding van ten minste de integrale kosten berekend en de werkzaamheden mogen niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten.

Artikel 71 1 Het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle inlichtingen die hij nodig heeft met het oog op zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 72, eerste lid, en in verband met de evaluatie, bedoeld in artikel 75a. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de uitoefening van die bevoegdheid redelijkerwijs nodig is.
2 Het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid geeft bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat natuurlijke personen of rechtspersonen deze aan het Instituut Fysieke Veiligheid hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.

Artikel 72 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid een taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
3 Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 73 1 Het algemeen bestuur stelt jaarlijks de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag voor het Instituut vast.
2 Het algemeen bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het beleidsplan, de organisatie, de formatie en de producten- en dienstencatalogus vast.
3 Het algemeen bestuur stelt de functionele eisen en standaarden van de producten en diensten vast.
4 Het algemeen bestuur stelt bij reglement regels vast over de uitvoering, de organisatie en de afneming van een examen, als bedoeld in artikel 18, vierde lid.
5 Het dagelijks bestuur zendt een ontwerp van de begroting, van het beleidsplan en van de eisen en standaarden als bedoeld in het derde lid zes weken voordat zij worden vastgesteld, toe aan de besturen van de veiligheidsregio’s.
6 De besturen van de veiligheidsregio’s kunnen bij het algemeen bestuur hun zienswijze over de ontwerpen, bedoeld in het vijfde lid, naar voren brengen.

Artikel 74 1 De inkomsten van het Instituut Fysieke Veiligheid bestaan uit:
a. een bijdrage van Onze Minister voor de taken, bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel a en de onderdelen e tot en met h, en, voor zover Onze Minister daartoe besluit, een incidentele bijdrage voor een bijzonder doel;
b. een bijdrage van de veiligheidsregio’s voor de in artikel 68, eerste lid, en 69 bedoelde taken en werkzaamheden, voor zover de besturen van de veiligheidsregio’s hiertoe besluiten;
c. betalingen van de kosten die het Instituut Fysieke Veiligheid bij de uitvoering van de taken of werkzaamheden bij de veiligheidsregio’s of derden in rekening brengt.
2 Het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid trekt geen gelden aan die dagelijks of op termijn opvorderbaar zijn. In afwijking van de eerste volzin is het het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid toegestaan ter overbrugging van tijdelijke kastekorten bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht tijdelijke kredieten in rekening-courant op te nemen.
3 Het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid houdt een zodanige administratie bij dat:
a. de registratie van lasten en baten van de taken, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 69 en van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 70, onderling gescheiden zijn.
b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijzenadministratie, correct worden toegerekend;
c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
4 Het bestuur van het Instituut houdt een zodanige administratie bij dat informatie kan worden verschaft over de integrale kosten en over de baten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 70.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bijdrageverlening, bedoeld in het eerste lid onder a.

Artikel 75 1 Het dagelijks bestuur besluit tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met het personeel van het Instituut Fysieke Veiligheid.
2 Voor ambtenaren in dienst van het Instituut Fysieke Veiligheid gelden de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over het personeel van het Instituut Fysieke Veiligheid.
4 De regels, bedoeld in artikel 18, tweede en derde lid, zijn van toepassing op het personeel van het Instituut, niet zijnde personeel van de brandweer, dat een functie uitoefent als bedoeld in artikel 18, tweede lid.

§ 18

Evaluatie

Artikel 75a Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 66 tot en met 75 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze artikelen in de praktijk.

§ 19

Invoerings- en overgangsbepalingen

Artikel 76 Ten aanzien van de in deze wet opgenomen verplichtingen geldt dat:
a. de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, wordt getroffen uiterlijk drie maanden na inwerkingtreding van deze wet;
b. het beleidsplan, bedoeld in artikel 14, uiterlijk negen maanden na inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld;
c. het risicoprofiel, bedoeld in artikel 15, uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld;
d. het crisisplan, bedoeld in artikel 16, uiterlijk twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet voor de eerste keer wordt vastgesteld

Artikel 77 De Brandweerwet 1985, de Wet van 1 november 2007 tot wijziging van de Brandweerwet 1985 in verband met het verzekeren van de kwaliteit van brandweerpersoneel en de verbreding van de wettelijke taken van het Nederlands instituut fysieke veiligheid (Stb. 481), de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen worden ingetrokken.

Artikel 78 1 De artikelen 1, 4 en 11 van de Brandweerwet 1985 en de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, blijven na de inwerkingtreding van deze wet in een regio van toepassing totdat de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 9, is getroffen.
2 Het organisatieplan, bedoeld in artikel 4a van de Brandweerwet 1985 en het beheersplan, bedoeld in artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen, alsmede de gemeentelijke rampenplannen, bedoeld in artikel 3 van de Wet rampen en zware ongevallen, blijven binnen een regio van kracht totdat het bestuur van de veiligheidsregio een beleidsplan onderscheidenlijk een crisisplan heeft vastgesteld.
3 Het organisatieplan, bedoeld in artikel 6 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, blijft binnen een regio van kracht totdat de afspraken, bedoeld in artikel 35, tweede lid, zijn gemaakt.
4 Aanwijzingen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Brandweerwet 1985, rampbestrijdingsplannen als bedoeld in artikel 4a van de Wet rampen en zware ongevallen en bevelen als bedoeld in artikel 10a, tweede lid van de Wet rampen en zware ongevallen en blijven binnen een regio van kracht totdat het bestuur van de veiligheidsregio besluit tot intrekking ervan.
5 Degenen die een opleiding als bedoeld in artikel 15 van de Brandweerwet 1985, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, nog niet met een examen hebben afgerond, kunnen tot drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet deze examens afleggen op basis van de examenreglementen zoals die luidden op de hiervoor bedoelde dag.

Artikel 79 Vervallen

Artikel 80 De voordracht voor een krachtens de artikelen 8, 17, eerste en tweede lid, 18, 31, vierde lid, 33, vierde lid, 55, vijfde lid, of 56, vierde lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

§ 20

Slotbepalingen

Artikel 81 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 82 Deze wet wordt aangehaald als: Wet veiligheidsregio’s.