Jeugdwet (Jw)


Hoofdstuk 6

Gesloten jeugdhulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

§ 6.1

Machtiging

Artikel 6.1.1 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op minderjarigen, alsmede op jeugdigen die achttien jaar zijn en ten aanzien van wie op het tijdstip waarop zij achttien werden, een machtiging op grond van dit hoofdstuk gold. Laatstbedoelde jeugdigen worden voor de toepassing van dit hoofdstuk, onverminderd artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, als minderjarigen beschouwd.
2 In zaken betrekking hebbende op de toepassing van dit hoofdstuk is een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, bekwaam in en buiten rechte op te treden. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Artikel 6.1.2 1 De kinderrechter kan op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
2 Een machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
a. jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren;
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken; en
c. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
3 Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld;
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling; of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4 Een machtiging voor een jeugdige die achttien jaar is, kan bovendien slechts worden verleend indien:
a. sprake is van een behandeling die reeds aangevangen is voordat de leeftijd van achttien jaar is bereikt;
b. voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar een hulpverleningsplan is vastgesteld;
c. toegewerkt wordt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp en dit ook blijkt uit het hulpverleningsplan; en
d. de gesloten jeugdhulp niet langer duurt dan zes maanden na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar.
5 Het verzoek behoeft de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
6 Indien de machtiging betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt de machtiging als een machtiging als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
7 Indien de wettelijke vertegenwoordiger zijn instemming intrekt, vervalt de machtiging op de veertiende dag nadat de instemming is ingetrokken.
8 Indien de machtiging betrekking heeft op een jeugdige voor wie reeds een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg dan wel een machtiging tot opname en verblijf op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is afgegeven, vervalt die zorgmachtiging respectievelijk machtiging tot opname en verblijf.

Artikel 6.1.3 1 De kinderrechter kan, indien een machtiging niet kan worden afgewacht, op verzoek een spoedmachtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2, derde lid, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
2 Een spoedmachtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
a. onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, of een ernstig vermoeden daarvan;
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken; en
c. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
3 Het verzoek behoeft de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk onmogelijk is.
4 Artikel 6.1.2, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5 Indien de wettelijke vertegenwoordiger zijn instemming intrekt, kan de jeugdige gedurende ten hoogste de geldigheidsduur van de spoedmachtiging in de gesloten accommodatie verblijven, en zijn de paragrafen 6.3, 6.4 en 6.5 op de jeugdige van toepassing.

Artikel 6.1.4 1 De kinderrechter kan op verzoek een voorwaardelijke machtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2, derde lid, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
2 Een voorwaardelijke machtiging kan slechts worden verleend, indien naar het oordeel van de kinderrechter:
a. de verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren;
b. de opneming en het verblijf noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid alleen buiten de accommodatie kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden; en
c. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
3 Het verzoek behoeft de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4 De kinderrechter verleent een voorwaardelijke machtiging slechts indien een hulpverleningsplan wordt overgelegd.
5 Het hulpverleningsplan bevat een omschrijving van de voorwaarden en het toezicht daarop, van de vrijheidsbeperkende maatregelen die kunnen worden toegepast en van de jeugdhulp die zal worden ingezet teneinde de opgroei- en opvoedproblemen te verminderen, te stabiliseren, op te heffen of om te gaan met de opgroei- en opvoedproblemen. Het plan wordt opgesteld door de jeugdhulpaanbieder die de jeugdhulp opgenomen in de voorwaarden zal bieden en de jeugdhulpaanbieder die bereid is de jeugdige op te nemen in een gesloten accommodatie als bedoeld in het eerste lid, als de jeugdige de voorwaarden niet naleeft of als de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft, onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het plan vermeldt welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder bevoegd is tot het nemen van het besluit dat de jeugdige opgenomen wordt omdat hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen voorwaarden of de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
6 Het hulpverleningsplan, bedoeld in het vijfde lid, kan de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen bevatten:
a. onderzoek aan het lichaam op aanwezigheid van voorwerpen die een risico vormen voor de veiligheid van de jeugdige of anderen;
b. onderzoek van kleding op aanwezigheid van voorwerpen die een risico vormen voor de veiligheid van de jeugdige of anderen;
c. onderzoek van urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen;
d. beperken van de bewegingsvrijheid;
e. elektronisch toezicht.
7 Het onderzoek, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, wordt verricht op besloten plaatsen en voor zover mogelijk door personen van het geslacht dat de voorkeur van de jeugdige heeft.
8 Het verlenen van een voorwaardelijke machtiging geschiedt onder de voorwaarde dat de jeugdige de jeugdhulp aanvaardt, overeenkomstig het overgelegde hulpverleningsplan. Artikel 7.3.4, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
9 Naast de in het zesde lid bedoelde vrijheidsbeperkende maatregelen en de in het achtste lid bedoelde voorwaarde kan de kinderrechter bij de voorwaardelijke machtiging voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de jeugdige voor zover dit gedrag de ernstige opgroei- en opvoedproblemen beïnvloedt.
10 De rechter geeft slechts toepassing aan het eerste lid, indien de jeugdige zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden of redelijkerwijs is aan te nemen dat de voorwaarden zullen worden nageleefd.
11 De jeugdhulpaanbieder die bereid is de jeugdige op te nemen in een gesloten accommodatie draagt er zorg voor dat de jeugdige zo spoedig mogelijk in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van de op grond van deze wet aan hem toekomende rechten. De jeugdhulpaanbieder draagt er tevens zorg voor dat de jeugdige een mondelinge toelichting ter zake ontvangt.
12 Op een verzoek tot verlenging van een voorwaardelijke machtiging zijn het tweede tot en met elfde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.1.5 Het hulpverleningsplan, bedoeld in artikel 6.1.4, vijfde lid, kan, nadat de voorwaardelijke machtiging is verleend, slechts met instemming van de jeugdige door de jeugdhulpaanbieder worden gewijzigd.

Artikel 6.1.6 1 De jeugdhulpaanbieder die bereid is de jeugdige op te nemen in een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 6.1.4, vijfde lid, ziet toe op de naleving van de voorwaarden.
2 De jeugdhulpaanbieder, bedoeld in het eerste lid, doet de jeugdige opnemen in een gesloten accommodatie, indien door de naleving van de voorwaarden buiten de gesloten accommodatie de ernstige belemmering van de ontwikkeling naar volwassenheid als gevolg van de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, niet langer kan worden afgewend en de jeugdige zich onttrekt of door anderen wordt onttrokken aan de jeugdhulp.
3 De jeugdhulpaanbieder, bedoeld in het eerste lid, kan de jeugdige doen opnemen, wanneer deze de gestelde voorwaarden niet naleeft waardoor de jeugdige ernstig wordt belemmerd in de ontwikkeling naar volwassenheid en deze ernstige belemmering niet buiten de gesloten accommodatie kan worden afgewend.
4 Voorafgaand aan de opneming stelt de jeugdhulpaanbieder, bedoeld in het eerste lid, zich op de hoogte van de actuele toestand van de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de jeugdige heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren.
5 De opneming en het verblijf vinden plaats voor ten hoogste de resterende geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging, doch niet langer dan zes maanden. De voorwaardelijke machtiging geldt vanaf het moment van de beslissing van de jeugdhulpaanbieder, bedoeld in het eerste lid, als machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2.
6 De jeugdhulpaanbieder, bedoeld in het eerste lid, stelt de jeugdige uiterlijk vier dagen na zijn beslissing de jeugdige op te nemen, daarvan schriftelijk in kennis onder mededeling van de redenen van de beslissing. Een afschrift van de mededeling wordt zo spoedig mogelijk gezonden aan de verzoeker van de machtiging, de advocaat van de jeugdige en aan de griffier van de rechtbank die de voorwaardelijke machtiging heeft verleend.
7 Indien een beslissing als bedoeld in het tweede lid betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die beslissing als machtiging als bedoeld in artikel 265b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 6.1.7 1 Op verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger of de jeugdige kan de kinderrechter de wijziging van het hulpverleningsplan, bedoeld in artikel 6.1.5, en de opneming, bedoeld in artikel 6.1.6, tweede of derde lid, geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Bij het verzoek wordt een afschrift van de beslissing van de jeugdhulpaanbieder gevoegd.
2 Indien het verzoek betrekking heeft op een jeugdige die reeds in een gesloten accommodatie verblijft, beslist de kinderrechter in elk geval binnen drie weken na het indienen van het verzoekschrift. Aan de jeugdige wordt schriftelijk medegedeeld dat het verzoekschrift is ingediend.

Artikel 6.1.8 1 Een verzoek gericht op het verkrijgen van een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging wordt ingediend door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft.
2 In afwijking van het eerste lid wordt het verzoek, indien het betrekking heeft op een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel heeft opgelegd gekregen of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel wordt verzocht, ingediend door de raad voor de kinderbescherming of door de officier van justitie. Ingeval een gecertificeerde instelling de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, kan ook deze instelling het verzoek doen.
3 Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een minderjarige ten aanzien van wie een gecertificeerde instelling jeugdreclassering uitvoert, kan dat verzoek ook door die gecertificeerde instelling worden gedaan.
4 Bij een verzoek als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt een afschrift overgelegd van een verklaring waaruit blijkt dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper instemming als bedoeld in artikel 6.1.2, vijfde lid, 6.1.3, derde lid, of 6.1.4, derde lid, verleent. De vorige zin geldt niet indien een spoedmachtiging wordt aangevraagd en het in artikel 6.1.3, derde lid, bedoelde onderzoek feitelijk onmogelijk was.
5 Op verzoeken als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid zijn artikel 265k, eerste, derde en vierde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de eerste afdeling van de zesde titel van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, van overeenkomstige toepassing.
6 Indien het verzoek tot het verlenen van een machtiging betrekking heeft op een jeugdige die reeds in een gesloten accommodatie verblijft, beslist de kinderrechter in elk geval binnen drie weken na het indienen van het verzoekschrift.

Artikel 6.1.9 Vervallen

Artikel 6.1.10 1 De kinderrechter hoort, alvorens een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging te verlenen en alvorens een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 6.1.7 te doen:
a. de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen;
b. de verzoeker, en
c. in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7, de jeugdhulpaanbieder.
2 De kinderrechter biedt, alvorens een machtiging of een voorwaardelijke machtiging te verlenen en alvorens een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 6.1.7 te doen, de mogelijkheid een familiegroepsplan op te stellen. Slechts indien de ouders aan de kinderrechter te kennen hebben gegeven dat zij geen gebruik wensen te maken van deze mogelijkheid, concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind hiertoe aanleiding geven of de belangen van het kind anderszins geschaad worden, kan de kinderrechter hier vanaf zien.
3 Bij een spoedmachtiging, bedoeld in artikel 6.1.3, is artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
4 De rechter geeft het bestuur van de raad voor rechtsbijstand ambtshalve last tot toevoeging van een raadsman aan de jeugdige.

Artikel 6.1.11 De griffier zendt, onverminderd artikel 805 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, een afschrift van de beschikking inzake de machtiging, de spoedmachtiging of de voorwaardelijke machtiging en de mededeling, bedoeld in artikel 6.1.6, zesde lid, en de beschikking als bedoeld in artikel 6.1.7, eerste lid, aan:
a. de jeugdige indien deze de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt;
b. degene die het gezag over de jeugdige heeft;
c. degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt;
d. de verzoeker, en
e. de raadsman van de jeugdige.

Artikel 6.1.12 1 De beschikking van de kinderrechter is bij voorraad uitvoerbaar.
2 De kinderrechter bepaalt de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste één jaar, de eerste voorwaardelijke machtiging op ten hoogste zes maanden en verlengingen van voorwaardelijke machtigingen op ten hoogste een jaar. De spoedmachtiging geldt tot het tijdstip waarop een beslissing op een verzoek om een machtiging is genomen, doch ten hoogste vier weken.
3 De machtiging vervalt indien deze gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd.
4 De machtiging of spoedmachtiging vervalt indien de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening, inhoudende verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, niet langer nodig is.
5 De tenuitvoerlegging van de machtiging kan door de jeugdhulpaanbieder worden geschorst, indien het naar zijn oordeel niet langer nodig is te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. De schorsing kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tenuitvoerlegging nodig is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Schorsing vindt niet plaats dan nadat een gekwalificeerde gedragswetenschapper daarmee heeft ingestemd. Met betrekking tot de intrekking van de schorsing is artikel 6.1.7 van overeenkomstige toepassing.
6 Het college doet aan de raad voor de kinderbescherming mededeling van het vervallen van de machtiging op grond van het vierde lid, alsmede van het besluit geen nieuwe machtiging aan te vragen na afloop van de geldigheidsduur van een machtiging. De jeugdhulpaanbieder doet aan de raad voor de kinderbescherming en aan het college mededeling van een besluit tot schorsing en intrekking als bedoeld in het vijfde lid.
7 Tegen de beschikking van de kinderrechter op een verzoek om een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging te verlenen en een beschikking als bedoeld in artikel 6.1.7, eerste lid, staat hoger beroep bij het gerechtshof open.

Artikel 6.1.13 1 De jeugdhulpaanbieder voegt een afschrift van de beslissing, bedoeld in de artikelen 6.1.2, eerste lid, 6.1.3, eerste lid, 6.1.4, eerste lid of 6.1.7, eerste lid, en een wijziging van het hulpverleningsplan, bedoeld in artikel 6.1.5, toe aan het dossier.
2 De jeugdhulpaanbieder in wiens gesloten accommodatie de machtiging ten uitvoer wordt gelegd, doet van de opneming in de gesloten accommodatie zo spoedig mogelijk mededeling aan degene die het gezag over de jeugdige uitoefent, aan het college en, indien het college niet de verzoeker was, tevens aan de verzoeker.

Artikel 6.1.14 Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verzoekschrift, bedoeld in artikel 6.1.8, en de verklaring waaruit instemming als bedoeld in de artikelen 6.1.2, vijfde lid, 6.1.3, derde lid, of 6.1.4, derde lid, blijkt.

§ 6.2

Tenuitvoerlegging van de machtiging

Artikel 6.2.1 1 De jeugdhulpaanbieder die in een gesloten accommodatie opname en verblijf biedt aan jeugdigen voor wie een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4 is afgegeven, verstrekt Onze Ministers, ter opneming in een openbaar register van zodanige accommodatie, een opgave van:
a. de naam en het adres van de accommodatie, en
b. de naam en de rechtsvorm van de jeugdhulpaanbieder.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de veiligheid binnen de gesloten accommodatie en bouwkundige eisen ten aanzien van de gesloten accommodatie waar de machtiging ten uitvoer kan worden gelegd.
3 Een registratie wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 6.2.2 1 Een machtiging kan slechts ten uitvoer worden gelegd in een op grond van artikel 6.2.1 geregistreerde gesloten accommodatie.
2 De rechter kan, indien het een jeugdige betreft van twaalf jaar of ouder, op verzoek van het college of de raad voor de kinderbescherming, in zijn beschikking inzake de machtiging bepalen dat deze in afwijking van het eerste lid, ten uitvoer wordt gelegd in een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. De eerste volzin wordt slechts toegepast met betrekking tot een jeugdige die op het tijdstip waarop een machtiging wordt verleend op basis van een veroordeling is opgenomen in een inrichting. Toepassing geschiedt slechts met instemming van de jeugdige of indien deze de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, met instemming van de jeugdige en degene die het gezag over hem heeft. De tenuitvoerlegging in een inrichting geschiedt slechts voor de termijn die nodig is om een behandeling of opleiding af te ronden. Op de tenuitvoerlegging is de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing.

Artikel 6.2.3 Een jeugdhulpaanbieder die aan een leerplichtige jeugdige verblijf biedt in een gesloten accommodatie is gedurende de looptijd van de machtiging een persoon die zich met de feitelijke verzorging van de jeugdige heeft belast als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969.

Artikel 6.2.4 1 De jeugdhulpaanbieder wijst voor elke jeugdige, die in een gesloten accommodatie verblijft, een jeugdhulpverantwoordelijke aan, draagt ervoor zorg dat aan hem een vertrouwenspersoon wordt toegewezen en deelt hun namen mee aan de jeugdige en aan degene die het gezag over de jeugdige heeft.
2 De jeugdhulpaanbieder stelt huisregels vast die betrekking hebben op een ordelijke gang van zaken, de veiligheid binnen de gesloten accommodatie en het waarborgen van een pedagogisch klimaat.
3 De huisregels bevatten in ieder geval een regeling ten aanzien van de controle van de bezoekers en voorwerpen die jeugdigen in verband met de veiligheid binnen de gesloten accommodatie niet in hun bezit mogen hebben.
4 De jeugdhulpverantwoordelijke draagt ervoor zorg dat de jeugdige zo spoedig mogelijk na opname in een gesloten accommodatie schriftelijk en mondeling wordt geïnformeerd in voor hem duidelijke en toegankelijke bewoordingen over:
a. de in de gesloten accommodatie geldende huisregels;
b. de klachtenregeling;
c. de mogelijkheden de toegewezen vertrouwenspersoon in te schakelen; en
d. de medezeggenschapsregeling.

Artikel 6.2.5 1 De jeugdhulpaanbieder draagt ervoor zorg dat een jeugdige kan deelnemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte, andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming en gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste zes uur per dag.
2 In afwijking van het eerste lid, kan de jeugdhulpaanbieder aan een jeugdige een passend individueel onderwijsprogramma en individuele activiteiten bieden.
3 De jeugdhulpaanbieder draagt ervoor zorg dat een gekwalificeerde gedragswetenschapper is verbonden aan een gesloten accommodatie.
4 De jeugdhulpaanbieder stelt een jeugdige in de gelegenheid een arts te raadplegen.

Artikel 6.2.6 1 Een jeugdige heeft een eigen kamer gedurende zijn verblijf in een gesloten accommodatie.
2 Een jeugdige kan op eigen verzoek tijdelijk in een afzonderlijke en veilige ruimte, anders dan de eigen kamer, verblijven.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de verblijfsruimte, bedoeld in het tweede lid, en over de wijze waarop contact wordt gehouden met de jeugdige tijdens het verblijf in die verblijfsruimte.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld aan de inrichting, de faciliteiten, de afmeting en de kwaliteit van een kamer als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.2.7 Een jeugdige heeft het recht eigen kleding en schoeisel te dragen, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid in de gesloten accommodatie.

Artikel 6.2.8 1 Indien een jeugdige een kind heeft, kan de jeugdige het kind in de gesloten accommodatie verzorgen en opvoeden voor zover het verblijf van het kind zich verdraagt met de opvoeding en het gezond en veilig opgroeien van het kind en de jeugdige alsmede met de veiligheid in de gesloten accommodatie.
2 De jeugdhulpaanbieder draagt er in dat geval zorg voor dat een jeugdige die een kind heeft, beschikt over faciliteiten die passend zijn om een kind te verzorgen en op te voeden.

Artikel 6.2.9 1 De jeugdhulpverantwoordelijke stelt samen met de jeugdige een hulpverleningsplan op.
2 De jeugdhulpaanbieder draagt ervoor zorg dat het hulpverleningsplan, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen zes weken na opname in de gesloten accommodatie, wordt vastgesteld.
3 De jeugdhulpverantwoordelijke wijst de jeugdige en diens ouders op de mogelijkheden om zich bij het opstellen, evalueren en wijzigen van het hulpverleningsplan te laten bijstaan door:
a. een vertrouwenspersoon; of
b. een familielid of naaste.
4 De jeugdhulpverantwoordelijke overlegt voorafgaand aan het vaststellen of wijzigen van het hulpverleningsplan met:
a. de ouders van de jeugdige;
b. degene die het gezag heeft over de jeugdige;
c. de voor de verlening van de jeugdhulp relevante familie en naasten;
d. een gekwalificeerde gedragswetenschapper, indien de jeugdhulpverantwoordelijke geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is; en
e. een arts, indien wordt overwogen in het hulpverleningsplan geneeskundige behandelingen op te nemen.
5 De jeugdhulpverantwoordelijke houdt bij het opstellen en wijzigen van het hulpverleningsplan zoveel als mogelijk rekening met de wensen en voorkeuren van de jeugdige.
6 Indien voorafgaand aan de opname in de gesloten accommodatie een familiegroepsplan is vastgesteld, kan dat familiegroepsplan worden aangevuld met het hulpverleningsplan.
7 De vertrouwenspersoon verleent op verzoek van de jeugdige of diens ouders advies en bijstand bij het opstellen, evalueren en wijzigen van het hulpverleningsplan.
8 De jeugdhulpverantwoordelijke evalueert het hulpverleningsplan samen met de jeugdige vier weken na aanvang van de uitvoering ervan en vervolgens ten minste elke twee maanden.
9 De jeugdhulpverantwoordelijke stelt een verslag op van de evaluatie, bedoeld in het achtste lid, en reikt het verslag uit aan de jeugdige.

Artikel 6.2.10 1 In het hulpverleningsplan, bedoeld in artikel 6.2.9, eerste lid, wordt in elk geval opgenomen:
a. een omschrijving van de problematiek van de jeugdige en van het gedrag dat daaruit voortvloeit;
b. de doelen voor de ontwikkeling van de jeugdige;
c. een beschrijving van de te verlenen jeugdhulp;
d. welke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast kunnen worden, de gevallen waarin en de termijn dat die maatregelen toegepast kunnen worden, alsmede welke jeugdhulpverlener of categorie van jeugdhulpverleners bevoegd is de maatregelen toe te passen;
e. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige ten aanzien van de jeugdhulp; en
f. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder het hulpverleningsplan wordt geëvalueerd en het hulpverleningsplan wordt gewijzigd.
2 Indien de jeugdhulpverantwoordelijke geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is, vindt de vaststelling of wijziging van de in het hulpverleningsplan opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen niet plaats dan na instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper.
3 De vaststelling of wijziging van in het hulpverleningsplan opgenomen geneeskundige behandelingen vindt niet plaats dan na instemming van een arts.

Artikel 6.2.11 1 Met het oog op de veiligheid van een jeugdige of anderen dan wel om te voorkomen dat een jeugdige zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van de machtiging, bedoeld in de artikelen 6.1.2 en 6.1.3, kan de jeugdhulpaanbieder bepalen dat het vervoer van en naar een gesloten accommodatie plaatsvindt door een door Onze Ministers daartoe aangewezen vervoerder.
2 Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over het vervoer van en naar gesloten accommodaties, waaronder regels over het door de vervoerder te gebruiken vervoermiddel.

§ 6.3

Toepassing vrijheidsbeperkende maatregelen

§ 6.3.1

Doelen en voorwaarden voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen

Artikel 6.3.1.1 1 Ten aanzien van een jeugdige voor wie een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4 is verleend, kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast tegen de wil van de jeugdige of van degene die het gezag over hem uitoefent.
2 Een vrijheidsbeperkende maatregel is uitsluitend gericht op:
a. het waarborgen van de veiligheid van een jeugdige of anderen;
b. het afwenden van gevaar voor de gezondheid van een jeugdige of anderen; of
c. het bereiken van de met de jeugdhulp beoogde doelen voor de ontwikkeling van de jeugdige, die in het hulpverleningsplan zijn opgenomen.
3 In een gesloten accommodatie kunnen uitsluitend de in de artikelen 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.5 opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast.

Artikel 6.3.1.2 1 Een vrijheidsbeperkende maatregel wordt niet toegepast, tenzij:
a. er voor de jeugdige, gelet op het beoogde doel, geen minder bezwarende alternatieven zijn;
b. de maatregel, gelet op het beoogde doel, evenredig is; en
c. redelijkerwijs te verwachten is dat de maatregel effectief is.
2 In aanvulling op het eerste lid kan een vrijheidsbeperkende maatregel uitsluitend worden toegepast als die maatregel is opgenomen in het hulpverleningsplan van de jeugdige.
3 In afwijking van het tweede lid kan in een gesloten accommodatie een maatregel worden toegepast die niet is opgenomen in het hulpverleningsplan voor zover de maatregel tijdelijk noodzakelijk is ter afwending van een noodsituatie, gelet op de veiligheid en gezondheid van een jeugdige, de veiligheid in de gesloten accommodatie of de bescherming van anderen in de accommodatie.
4 In geval van een noodsituatie als bedoeld in het derde lid, is artikel 6.3.1.4, eerste lid, niet van toepassing en wordt een maatregel ten hoogste gedurende drie opeenvolgende dagen toegepast.
5 Indien een maatregel ter afwending van een noodsituatie niet binnen twaalf uur kan worden beëindigd, is voor de voortzetting van de maatregel de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper vereist. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beoordeelt of de voortzetting van de maatregel noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden. Indien de gekwalificeerde gedragswetenschapper oordeelt dat de maatregel niet noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden, wordt de maatregel onmiddellijk beëindigd.
6 Indien de jeugdhulpverantwoordelijke van oordeel is dat het noodzakelijk is een maatregel na de in het vierde lid bedoelde periode voort te zetten, wordt overwogen de maatregel op te nemen in het hulpverleningsplan van de jeugdige. De artikelen 6.2.9, derde, vierde, vijfde en zevende lid, en 6.2.10, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
7 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de vrijheidsbeperkende maatregelen, bedoeld in de artikelen 6.1.4, zevende lid, 6.3.2.1, 6.3.2.2, 6.3.2.4, 6.3.2.5 en 6.3.2.6, mogen worden toegepast.

Artikel 6.3.1.3 1 De jeugdhulpaanbieder stelt op basis van de uitgangspunten van de artikelen 6.3.1.1, tweede lid, en 6.3.1.2, eerste lid, een beleidsplan op over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten accommodatie, dat gericht is op het terugdringen en voorkomen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen en het zoeken naar alternatieven op basis van vrijwilligheid.
2 De jeugdhulpaanbieder draagt er zorg voor dat het beleidsplan wordt toegepast bij de voorbereiding, uitvoering, evaluatie, wijziging en beëindiging van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten accommodatie.

Artikel 6.3.1.4 1 De jeugdhulpverantwoordelijke neemt een beslissing tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel niet dan nadat hij:
a. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele toestand van de betrokken jeugdige; en
b. voor zover mogelijk met de betrokken jeugdige de voorgenomen beslissing heeft besproken in een voor die jeugdige begrijpelijke en toegankelijke taal.
2 De jeugdhulpverantwoordelijke stelt een beslissing tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel op schrift en voorziet de beslissing van een schriftelijke motivering.
3 De jeugdhulpverantwoordelijke overhandigt een afschrift van de beslissing, bedoeld in het tweede lid, aan de jeugdige en stelt de jeugdige op de kortst mogelijke termijn schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de vertrouwenspersoon.
4 De jeugdhulpverantwoordelijke draagt ervoor zorg dat de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel in overleg met de jeugdige zo spoedig mogelijk wordt afgebouwd.

Artikel 6.3.1.5 1 Indien het niet lukt de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel voor afloop van de in artikel 6.2.10, eerste lid, onderdeel d, bedoelde termijn af te bouwen, vraagt de jeugdhulpverantwoordelijke advies over het afbouwen van die maatregel aan een niet bij de jeugdhulp betrokken onafhankelijke deskundige.
2 De jeugdhulpverantwoordelijke overweegt het hulpverleningsplan aan te passen op basis van het advies van de onafhankelijke deskundige. Artikel 6.2.9, derde, vierde, vijfde en zevende lid, is van toepassing.
3 Bij of krachtens algemene maatregel kunnen eisen worden gesteld aan de onafhankelijke deskundige.

§ 6.3.2

Vrijheidsbeperkende maatregelen

Artikel 6.3.2.1 De jeugdhulpverantwoordelijke kan toezicht uitoefenen of laten uitoefenen op een jeugdige gedurende het verblijf in de gesloten accommodatie.

Artikel 6.3.2.2 1 De jeugdhulpverantwoordelijke kan de bewegingsvrijheid van een jeugdige gedurende het verblijf in de gesloten accommodatie met de volgende maatregelen beperken:
a. vastpakken of vastpakken en vasthouden;
b. het verbod zich op te houden op in het hulpverleningsplan beschreven plaatsen, waarbij indien nodig tevens de tijdstippen waarop dat verbod geldt, kunnen worden vastgesteld;
c. beperking van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten;
d. tijdelijke overplaatsing binnen de gesloten accommodatie of naar een andere gesloten accommodatie;
e. de verplichting tijdelijk in de eigen kamer of in een afzonderlijke verblijfsruimte te verblijven zonder de kamer of die ruimte af te sluiten;
f. insluiting in een afzonderlijke en veilige verblijfsruimte.
2 Insluiting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan uitsluitend worden toegepast indien een jeugdige twaalf jaar of ouder is en indien er sprake is van een noodsituatie als bedoeld in artikel 6.3.1.2, derde lid.
3 In afwijking van artikel 6.3.1.2, vierde lid, wordt een insluiting ten hoogste gedurende één dag toegepast met dien verstande dat een gekwalificeerde gedragswetenschapper de insluiting eenmaal voor ten hoogste één dag kan verlengen indien deze oordeelt dat de noodsituatie nog niet is afgewend en de verlenging noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden.
4 In afwijking van artikel 6.3.1.2, vijfde lid, beoordeelt een gekwalificeerde gedragswetenschapper in geval van een insluiting zo spoedig mogelijk of de insluiting noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden.
5 Zodra een gekwalificeerde gedragswetenschapper oordeelt dat een insluiting niet noodzakelijk en geschikt is om de noodsituatie af te wenden, wordt de insluiting onmiddellijk beëindigd.
6 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de verblijfsruimte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, en over de wijze waarop contact wordt gehouden met de jeugdige tijdens de insluiting.
7 Voorafgaand aan de toepassing van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met f, wordt een jeugdige geïnformeerd over de duur ervan, in voor de jeugdige duidelijke en toegankelijke bewoordingen.

Artikel 6.3.2.3 De jeugdhulpverantwoordelijk kan een jeugdige gedurende het verblijf in de gesloten accommodatie verplichten:
a. deel te nemen aan jeugdhulpverleningsprogramma’s; of
b. geneeskundige behandelingen, waaronder het toedienen van medicijnen, te ondergaan. De behandeling wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.

Artikel 6.3.2.4 1 De jeugdhulpverantwoordelijke kan ten aanzien van een jeugdige gedurende het verblijf in de gesloten accommodatie contacten met personen en organisaties buiten de gesloten accommodatie met de volgende maatregelen beperken:
a. beperking van het brief- en telefoonverkeer of van het gebruik van andere communicatiemiddelen;
b. beperking van bezoek;
c. toezicht op telefoongesprekken, het gebruik van andere communicatiemiddelen en bezoek.
2 Indien sprake is van toezicht tijdens een bezoek, informeert de jeugdhulpverantwoordelijke de bezoeker en de jeugdige voorafgaand aan het bezoek over de wijze waarop toezicht wordt gehouden. Het toezicht mag er niet toe leiden dat vertrouwelijke mededelingen in het onderhoud tussen de jeugdige en diens rechtsbijstandverlener of vertrouwenspersoon bij derden bekend kunnen worden.
3 De verzending of uitreiking van brieven of berichten kan de jeugdige niet worden geweigerd in geval van brieven of berichten gericht aan of afkomstig van:
a. leden van het Koninklijk Huis;
b. de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, leden daarvan, de Nederlandse leden van het Europese Parlement of een commissie uit een van beide parlementen;
c. Onze Ministers;
d. het college of de gemeenteraad of leden van het college of de gemeenteraad;
e. justitiële autoriteiten;
f. de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman;
g. de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;
h. de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, een commissie daaruit of leden of buitengewone leden daarvan;
i. de klachtencommissie of leden daarvan;
j. organen, of leden daarvan, die krachtens een wettelijk voorschrift of een in Nederland geldend verdrag:
1°. bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met een klacht aangevangen zaken; dan wel
2°. zijn belast met het houden van toezicht;
k. diens rechtsbijstandverlener;
l. diens reclasseringsmedewerker of medewerkers van de gecertificeerde instelling;
m. diens ouders, andere gezinsleden, voogd, pleegouders of vrienden, behoudens ingeval de jeugdhulpaanbieder heeft vastgesteld dat zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten;
n. diens vertrouwenspersoon.
4 Bij het telefonisch contact met de in het derde lid genoemde personen wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan voor zover noodzakelijk is om de identiteit van de persoon of instantie met wie de jeugdige een telefoongesprek voert of wenst te voeren, vast te stellen.
5 De in het derde lid, onderdelen g, h, i, j en n, genoemde personen en instanties kunnen een jeugdige te allen tijde bezoeken.
6 Indien de in het derde lid, onderdeel m, genoemde personen vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, stelt de jeugdhulpaanbieder hen buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid.

Artikel 6.3.2.5 1 Bij het gegronde vermoeden van aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen of van voorwerpen die een jeugdige niet in zijn bezit mag hebben, kan de jeugdhulpverantwoordelijke ten aanzien van een jeugdige gedurende het verblijf in de gesloten accommodatie de volgende controles toepassen of laten toepassen:
a. onderzoek aan het lichaam;
b. onderzoek aan de kleding;
c. onderzoek van urine;
d. onderzoek van de kamer van de jeugdige, uitsluitend in aanwezigheid van de jeugdige;
e. onderzoek van poststukken afkomstig van of bestemd voor de jeugdige, uitsluitend in aanwezigheid van de jeugdige.
2 Het onderzoek aan het lichaam van de jeugdige wordt verricht op besloten plaatsen en voor zover mogelijk door personen van het geslacht dat de voorkeur heeft van de jeugdige.
3 Het onderzoek aan de kleding omvat het bekijken van de eventuele voorwerpen die zich in de kleding bevinden.
4 Indien bij een onderzoek als bedoeld in het eerste lid gedragsbeïnvloedende middelen of voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de jeugdige mogen zijn, worden deze in beslag genomen en voor de jeugdige bewaard of met zijn toestemming vernietigd, dan wel aan een opsporingsambtenaar overhandigd.

Artikel 6.3.2.6 1 De vervoerder, bedoeld in artikel 6.2.11, eerste lid, kan ten aanzien van een jeugdige tijdens dat vervoer uitsluitend de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen:
a. vastpakken of vastpakken en vasthouden;
b. onderzoek aan de kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de jeugdige of anderen kunnen opleveren; of
c. tijdelijke plaatsing in een afzonderlijke en af te sluiten ruimte in het vervoermiddel.
2 Tijdelijke plaatsing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, kan uitsluitend worden toegepast indien een jeugdige twaalf jaar of ouder is.
3 Zodra de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, in het hulpverleningsplan zijn opgenomen, worden zij dienovereenkomstig ten uitvoer gelegd.
4 Voorwerpen die een gevaar vormen voor de jeugdige of anderen, worden in beslag genomen door de vervoerder en voor de jeugdige ter bewaring aan de jeugdhulpaanbieder overhandigd.
5 De vervoerder meldt de toepassing van een of meer van de in het eerste lid genoemde maatregelen aan de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling. Indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld, informeert de jeugdhulpaanbieder de ouders.

Artikel 6.3.2.7 1 Ten aanzien van een jeugdige voor wie een machtiging is afgegeven en die in verband met deze machtiging aanwezig is in een gerechtsgebouw, kunnen voor de duur van zijn aanwezigheid aldaar uitsluitend de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen worden genomen:
a. vastpakken en vasthouden;
b. onderzoek aan de kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de jeugdige of anderen kunnen opleveren;
c. tijdelijke plaatsing in een geschikte, afzonderlijke en af te sluiten ruimte.
2 Tijdelijke plaatsing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, kan uitsluitend worden toegepast indien een jeugdige twaalf jaar of ouder is.
3 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden uitsluitend ten uitvoer gelegd door ambtenaren aangewezen voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012.

§ 6.4

Verlof

Artikel 6.4.1 1 Naast de mogelijkheden die het hulpverleningsplan biedt om de gesloten accommodatie te verlaten, kan de jeugdhulpverantwoordelijke een jeugdige verlof verlenen om de gesloten accommodatie tijdelijk te verlaten als het verlenen van verlof verantwoord is.
2 Aan het verlof kan de jeugdhulpaanbieder voorwaarden verbinden betreffende de jeugdhulp en het gedrag van de jeugdige.
3 De jeugdhulpverantwoordelijke verleent uitsluitend verlof indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de jeugdige de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, zal naleven en, indien de jeugdhulpverantwoordelijke geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is, nadat een gekwalificeerde gedragswetenschapper met het verlof heeft ingestemd.
4 De jeugdhulpverantwoordelijke trekt het verlof in indien voortzetting van het verlof, gezien de problemen van de jeugdige, niet langer verantwoord is.
5 De jeugdhulpverantwoordelijke kan het verlof intrekken of de voorwaarden wijzigen in het geval de jeugdige zich niet aan de voorwaarden houdt.

§ 6.5

Klachtrecht en schadevergoeding bij vrijheidsbeperkende maatregelen

Artikel 6.5.1 1 Onverminderd artikel 4.2.3 kan een jeugdige of degene die het gezag over hem heeft binnen een redelijke termijn een schriftelijke klacht indienen bij de klachtencommissie, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, tegen:
a. een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in de artikelen 6.1.4, zevende lid, en 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.5;
b. de toepassing van de artikelen 6.3.2.6, eerste, derde en vierde lid, en 6.3.2.7, eerste lid;
c. een weigering om een kind in de gesloten accommodatie te laten verzorgen en op te voeden als bedoeld in artikel 6.2.8;
d. een beslissing aangaande verlof als bedoeld in artikel 6.4.1.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de samenstelling van de klachtencommissie bij de behandeling van klachten als bedoeld in het eerste lid en de wijze waarop deze klachten worden behandeld.
3 De klachtencommissie neemt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken, te rekenen vanaf de datum waarop de klacht is ontvangen, een beslissing op de klacht.
4 De beslissing van de commissie strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de commissie,
b. niet-ontvankelijkverklaring van de klacht,
c. ongegrondverklaring van de klacht, of
d. gegrondverklaring van de klacht.
5 Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.
6 Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, kan zij degene die de beslissing heeft genomen opdragen een nieuwe beslissing te nemen en voor het nemen daarvan een termijn stellen.
7 Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, kan zij bepalen dat enige tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, aan de klager geboden is en stelt zij deze tegemoetkoming vast.
8 Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op klachten als bedoeld in dit artikel.
9 De beslissing vermeldt de mogelijkheid van het instellen van beroep, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan alsmede de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing, bedoeld in artikel 6.5.5, tweede lid.

Artikel 6.5.2 1 Hangende de beslissing op de klacht kan de voorzitter van een door de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming benoemde beroepscommissie van drie leden of buitengewone leden op verzoek van de jeugdige, gehoord degene die de beslissing heeft genomen, de beslissing waartegen de klacht is gericht, schorsen.
2 De voorzitter doet hiervan onverwijld mededeling aan degene die de beslissing heeft genomen en aan de klager.

Artikel 6.5.3 1 De klager kan zich tijdens de behandeling van de klacht doen bijstaan door een vertrouwenspersoon of andere persoon.
2 Indien de klager de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, draagt de voorzitter van de klachtencommissie zorg voor de bijstand van een tolk.

Artikel 6.5.4 1 Na de uitspraak van de klachtencommissie of indien de klachtencommissie niet tijdig heeft beslist, kunnen de klager of de jeugdhulpaanbieder beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij een beroepscommissie als bedoeld in artikel 6.5.2, eerste lid.
2 Het beroepschrift bevat ten minste:
a. de naam van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de beslissing waartegen het beroep is gericht;
d. de gronden van het beroep.
3 Het beroepschrift wordt uiterlijk binnen zes weken na de ontvangst van het afschrift van de beslissing van de klachtencommissie ingediend bij de beroepscommissie dan wel binnen zes weken na de dag waarop de klachtencommissie uiterlijk een beslissing had moeten nemen.
4 De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beroepscommissie die een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht is, kan het beroepschrift enkelvoudig afdoen indien hij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beroepscommissie toekomen.
5 De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het vierde lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beroepscommissie.
6 Bij de behandeling van het beroep is artikel 6.5.3 van overeenkomstige toepassing.
7 De beroepscommissie stelt de klager en de jeugdhulpaanbieder in de gelegenheid te worden gehoord of inlichtingen te geven.

Artikel 6.5.5 1 Het indienen van een beroepschrift schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de klachtencommissie niet, behalve voor zover deze de toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.5.1, zevende lid, of een schadevergoeding als bedoeld in artikel 6.5.8, inhoudt.
2 Hangende de uitspraak op het beroepschrift kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van degene die het beroep heeft ingesteld en gehoord de andere betrokkene in de procedure de tenuitvoerlegging van de beslissing van de klachtencommissie geheel of gedeeltelijk schorsen.
3 De voorzitter informeert onmiddellijk degene die het beroep heeft ingesteld en de andere betrokkene in de procedure over de schorsing.

Artikel 6.5.6 1 De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk nadat het beroepschrift is ontvangen, schriftelijk uitspraak.
2 De uitspraak van de beroepscommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;
b. bevestiging van de uitspraak van de klachtencommissie met overneming of verbetering van de gronden;
c. vernietiging van de uitspraak van de klachtencommissie.
3 Indien de beroepscommissie de uitspraak van de klachtencommissie vernietigt, doet de beroepscommissie tevens uitspraak over de klacht en het eventuele verzoek om schadevergoeding waarop het beroep betrekking heeft. Artikel 6.5.1, vijfde tot en met zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4 De uitspraak bevat de beslissing en de gronden van de beslissing.
5 De voorzitter van de beroepscommissie stuurt een afschrift van de door de voorzitter ondertekende uitspraak aan degene die het beroep heeft ingesteld en de andere betrokkene in de procedure.

Artikel 6.5.7 Eenieder die betrokken is bij de uitvoering van deze paragraaf en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit hoofdstuk de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 6.5.8 1 Bij een verzoek als bedoeld in artikel 6.5.1, eerste lid, kan de klager bij de klachtencommissie tevens om schadevergoeding door de jeugdhulpaanbieder verzoeken. De klachtencommissie kan ook ambtshalve tot schadevergoeding door de jeugdhulpaanbieder besluiten.
2 Bij een beroep als bedoeld in artikel 6.5.4, eerste lid, kan de klager bij de beroepscommissie tevens om schadevergoeding door de jeugdhulpaanbieder verzoeken. De beroepscommissie kan op dit verzoek afzonderlijk beslissen en kan ook ambtshalve tot schadevergoeding door de jeugdhulpaanbieder besluiten.
3 Voordat de commissie beslist over het toekennen van schadevergoeding, hoort zij de jeugdhulpaanbieder.
4 De schadevergoeding wordt naar billijkheid vastgesteld.

§ 6.6

De vertrouwenspersoon

Artikel 6.6.1 1 Een jeugdige, diens ouders of pleegouders kunnen in de gesloten accommodatie een beroep doen op een vertrouwenspersoon. De jeugdige heeft vrije toegang tot de vertrouwenspersoon en behoeft geen toestemming van derden om te spreken met de vertrouwenspersoon.
2 De vertrouwenspersoon is op vaste momenten aanwezig in de gesloten accommodatie voor persoonlijk contact met de jeugdige.
3 De vertrouwenspersoon heeft, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, vrije toegang tot de jeugdige en behoeft geen toestemming van derden om te spreken met de jeugdige.
4 De vertrouwenspersoon krijgt van eenieder die bij de uitvoering van de jeugdhulp in de gesloten accommodatie betrokken is, binnen de door hem gestelde termijn, alle medewerking die hij redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn taak.
5 De vertrouwenspersoon heeft tevens tot taak om signalen over tekortkomingen in de uitvoering van gesloten jeugdhulp, voor zover deze afbreuk doen aan de rechten van een jeugdige, aan de ingevolge deze wet met toezicht belaste ambtenaren te melden.

§ 6.7

Gegevensverwerking bij gesloten jeugdhulp

Artikel 6.7.1 1 De jeugdhulpverantwoordelijke draagt er zorg voor dat een beslissing tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in de artikelen 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.5 samen met de schriftelijke motivering, bedoeld in artikel 6.3.1.4, tweede lid, zo spoedig mogelijk in het dossier van de jeugdige wordt vastgelegd.
2 De jeugdhulpaanbieder draagt er zorg voor dat de toepassing van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 6.3.2.6 en 6.3.2.7, zo spoedig mogelijk in het dossier van de jeugdige wordt vastgelegd.
3 De jeugdhulpaanbieder verstrekt eens per zes maanden een rapportage over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in paragraaf 6.3.2 aan de gecertificeerde instelling indien deze ten aanzien van de jeugdige een kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, alsmede aan de ouders indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld of aan de pleegouders.

Artikel 6.7.2 1 De jeugdhulpaanbieder informeert de gecertificeerde instelling indien deze ten aanzien van de jeugdige een kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, alsmede de ouders indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld of de pleegouders over de toepassing van de maatregelen, bedoeld in artikel 6.3.2.2, eerste lid, onderdelen d en f, en artikel 6.3.2.3.
2 Voorafgaand aan een evaluatie als bedoeld in artikel 6.2.9, achtste lid, verstrekt de jeugdhulpaanbieder de afschriften, bedoeld in artikel 6.3.1.4, derde lid, die betrekking hebben op de beslissingen die zijn genomen met toepassing van artikel 6.3.1.2, derde lid, aan de gecertificeerde instelling, indien deze ten aanzien van de jeugdige een kinderbeschermingsmaatregel uitvoert, alsmede aan de ouders, indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld, of aan de pleegouders. Ten aanzien van jeugdigen van zestien jaar en ouder is voorafgaand aan het verstrekken van de afschriften aan ouders, pleegouders of de gecertificeerde instelling de instemming van de jeugdige vereist, tenzij het informatie betreft voor de gecertificeerde instelling die noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
3 Ten aanzien van jeugdigen van zestien jaar en ouder is voorafgaand aan het informeren van ouders, pleegouders of de gecertificeerde instelling de instemming van de jeugdige vereist, tenzij het informatie betreft voor de gecertificeerde instelling die noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Artikel 6.7.3 1 De jeugdhulpaanbieder zorgt ten behoeve van de uitvoering van dit hoofdstuk en van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk voor het digitaal beschikbaar zijn van de volgende gegevens:
a. de naam van de betrokken jeugdige en diens burgerservicenummer;
b. de beslissingen tot toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregelen, bedoeld in de artikelen 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.5, ten aanzien van de jeugdige;
c. de begin- en einddatum van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b;
d. de beslissingen tot het verlenen van verlof, bedoeld in artikel 6.4.1, ten aanzien van de jeugdige.
2 De jeugdhulpaanbieder draagt ervoor zorg dat ten minste eens per zes maanden aan de ingevolge deze wet met toezicht belaste ambtenaren een digitaal overzicht van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt.

Artikel 6.7.4 1 De jeugdhulpaanbieder verstrekt ten minste jaarlijks aan de ingevolge deze wet met toezicht belaste ambtenaren een analyse over de vrijheidsbeperkende maatregelen, bedoeld in de artikelen 6.3.2.1 tot en met 6.3.2.5, die in die periode in de gesloten accommodatie zijn toegepast.
2 Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over de inhoud en de wijze van verstrekken van de analyse.