Wet publieke gezondheid (Wpg)


Hoofdstuk V

Bijzondere bepalingen infectieziektebestrijding

§ 1

Algemeen

Artikel 17 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder gemeentelijke gezondheidsdienst: een door de directeur publieke gezondheid van de gemeentelijke gezondheidsdienst aangewezen arts in dienst van de gemeentelijke gezondheidsdienst die gespecialiseerd is in infectieziektebestrijding.

Artikel 18 Voordat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een maatregel als bedoeld in de artikelen 31, 35, 38, 47, 53, 54 of 55 neemt of intrekt, vraagt deze om advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 19 Bij algemene maatregel van bestuur worden de infectieziekten behorende tot groep C aangewezen.

Artikel 20 1 Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, kan bij regeling van Onze Minister een infectieziekte, niet behorend tot groep A1, A2, B1, B2 of C, dan wel een ziektebeeld met een volgens de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarbij een gegrond vermoeden bestaat van besmettelijkheid en ernstig gevaar voor de volksgezondheid, worden aangemerkt als behorend tot groep A1, A2, B1 of B2.
2 Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert, kan, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister een infectieziekte behorend tot groep A2 worden aangemerkt als behorend tot A1, een infectieziekte behorend tot B1 worden aangemerkt als behorend tot groep A1 of A2, een infectieziekte behorend tot groep B2 worden aangemerkt als behorend tot groep A1, A2 of B1, of een infectieziekte behorend tot groep C worden aangemerkt als behorend tot groep A1, A2, B1 of B2.
3 In de regeling, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt bepaald welke bepalingen van deze wet, die gelden voor de infectieziekten behorende tot de desbetreffende groep, in dat geval van toepassing zijn. Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.
4 Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling tot aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot een andere groep dan A1, wordt binnen acht weken een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien niet binnen deze termijn een voorstel van wet wordt ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal of indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.
5 Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling tot aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot groep A1, wordt onverwijld een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.
6 Indien naar het oordeel van Onze Minister een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, kan Onze Minister bepalen dat een op grond van het eerste of tweede lid vastgestelde regeling onmiddellijk na bekendmaking in werking treedt. In dat geval kan Onze Minister deze regeling, in afwijking van artikel 5, aanhef en onder a, van de Bekendmakingswet, op andere dan de daar genoemde wijze bekendmaken.

Artikel 20a 1 Onverminderd de inwerkingstelling van bepalingen, bedoeld in paragraaf 8, van hoofdstuk V, bij de toepassing van artikel 20, eerste of tweede lid, kunnen niet in werking gestelde of met toepassing van het tweede lid buiten werking gestelde bepalingen van die paragraaf, indien het belang van de volksgezondheid dit vordert en voor zover het betreft een infectieziekte behorend tot groep A1, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister, in werking worden gesteld.
2 Zodra het belang van de volksgezondheid niet langer vordert dat krachtens artikel 20 of het eerste lid in werking gestelde bepalingen, bedoeld in paragraaf 8, van hoofdstuk V, in werking zijn, worden deze bepalingen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister buiten werking gesteld.
3 Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.
4 Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling wordt onverwijld een voorstel van wet ter bekrachtiging van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Artikel 20, vijfde lid, tweede en derde zin, en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20b 1 Zodra het belang van de volksgezondheid niet langer vordert dat een in artikel 1, onderdeel db, genoemde infectieziekte is aangemerkt als behorend tot groep A1, wordt bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bepaald dat deze infectieziekte niet langer als zodanig wordt aangemerkt. Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert kan deze infectieziekte bij diezelfde regeling worden aangemerkt als behorend tot groep A2, B1 of B2.
2 Artikel 20, derde lid, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing op een regeling als bedoeld in het eerste lid, tweede zin. Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.
3 Na het tot stand komen van een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling wordt onverwijld een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Artikel 20, vijfde lid, tweede en derde zin, en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2

Melding

Artikel 21 1 De arts die bij een door hem onderzocht persoon een ziektebeeld vaststelt met een volgens de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarbij een gegrond vermoeden bestaat van besmettelijkheid en ernstig gevaar voor de volksgezondheid, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
2 De arts die vaststelt dat een lijk is besmet met een infectueus of giftig agens of een infectueuze of giftige stof waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
3 De arts die een voor zijn praktijk ongewoon aantal gevallen vaststelt van een infectieziekte, niet behorend tot groep A1, A2, B1, B2 of C, die een gevaar vormt voor de volksgezondheid, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 22 1 De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 vermoedt of vaststelt, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
2 De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte behorend tot groep B1, B2 of C vaststelt, dan wel een vermoeden heeft dat deze persoon lijdt aan difterie, een humane infectie veroorzaakt door een dierlijk influenzavirus of rabies, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
3 De arts die gegronde redenen heeft om bij een persoon een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2 te vermoeden, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst, indien die persoon weigert het onderzoek te ondergaan dat noodzakelijk is ter vaststelling van die ziekte en daardoor ernstig gevaar voor de volksgezondheid door de verspreiding van die infectieziekte kan ontstaan.
4 Bij regeling van Onze Minister kan vrijstelling worden verleend van de meldingsplicht, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip en met inachtneming van daarbij te stellen voorwaarden.

Artikel 23 1 De arts doet de in de artikelen 21 en 22 bedoelde meldingen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin deze zijn praktijk heeft.
2 Indien de meldingen, bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22, betrekking hebben op een persoon die zijn verblijfplaats heeft in een andere gemeente, geeft de gemeentelijke gezondheidsdienst deze melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de verblijfplaats van de betrokkene.

Artikel 24 1 De melding, bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22, bevat de volgende gegevens:
a. de naam, het adres, het geslacht, de geboortedatum, het burgerservicenummer en de verblijfplaats van de betrokken persoon,
b. de infectieziekte dan wel een beschrijving van het ziektebeeld, de eerste ziektedag, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe, de vermoedelijke infectiebron, de datum van vermoeden of vaststelling van infectie, de wijze van vaststelling van die infectieziekte, en
c. indien nodig, of de betrokken persoon dan wel een persoon in zijn directe omgeving beroeps- of bedrijfsmatig betrokken is bij de behandeling van eet- of drinkwaren of bij de behandeling, verpleging of verzorging van andere personen.
2 De melding, bedoeld in artikel 21, tweede lid, bevat de volgende gegevens: de aard van het infectueus of giftig agens of de infectueuze of giftige stof en de plaats waar het lijk zich bevindt.
3 De melding, bedoeld in artikel 21, derde lid, bevat de volgende gegevens: de infectieziekte, het geslacht, de geboortedatum en de nationaliteit van de betrokken personen.
4 De arts verstrekt aan de gemeentelijke gezondheidsdienst uitsluitend andere medische gegevens over de betrokken persoon indien:
a. de burgemeester hierom verzoekt krachtens artikel 30, of
b. de betrokken persoon daarvoor toestemming geeft.
5 Voor de beveiliging van de gegevensverwerking bij de meldingen, bedoeld in de artikelen 21 en 22, worden bij regeling van Onze Minister regels gesteld.

Artikel 25 1 De arts die een onderzoek bij een laboratorium aanvraagt, stuurt de volgende gegevens mee: de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de betrokken persoon.
2 Onverminderd artikel 22 meldt het hoofd van het laboratorium de vaststelling van een verwekker van een infectieziekte behorend tot groep A1, A2, B1, B2 of C aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin de arts die het onderzoek bij het laboratorium heeft aangevraagd zijn praktijk heeft.
3 De melding bevat de volgende gegevens: de naam van de arts, de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de betrokken persoon.
4 Indien de melding betrekking heeft op een persoon die zijn verblijfplaats heeft in een andere gemeente, geeft de gemeentelijke gezondheidsdienst deze melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de verblijfplaats van de betrokkene.
5 Het hoofd van het laboratorium zorgt op verzoek van de gemeentelijke gezondheidsdienst ervoor dat nader onderzoek wordt gedaan naar de ziekteverwekker en dat de gemeentelijke gezondheidsdienst van het resultaat op de hoogte wordt gesteld.
6 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen de melding plaatsvindt.
7 Voor de beveiliging van de gegevensverwerking bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en de melding worden bij regeling van Onze Minister regels gesteld.

Artikel 26 1 Het hoofd van een instelling waar voor infectieziekten kwetsbare populaties verblijven of samenkomen voor een of meer dagdelen per etmaal, stelt de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin de instelling gelegen is, op de hoogte van het optreden van een ongewoon aantal zieken met maag- en darmaandoeningen, geelzucht, huidaandoeningen of andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectueuze aard in de desbetreffende populatie of bij het begeleidend of verzorgend personeel.
2 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de berichtgeving plaatsvindt.

Artikel 27 1 De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onverwijld door aan de voorzitter van de veiligheidsregio en de burgemeester van de gemeente waarin de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft.
2 De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onverwijld door aan de burgemeester van de gemeente waarin de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft.
3 De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onverwijld door aan de burgemeester van de gemeente waarin het lijk zich bevindt.
4 De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 21, derde lid, zo spoedig mogelijk mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de arts zijn praktijk heeft.
5 De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 22, tweede en derde lid, zo spoedig mogelijk mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft.
6 De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 26 binnen een redelijke termijn mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de instelling is gelegen.
7 De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de gegevens, bedoeld in artikel 24, eerste, tweede en derde lid, die deze nodig heeft voor de uitoefening van de hem bij deze wet toegekende bevoegdheden.

Artikel 28 1 De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in de artikelen 21, eerste en tweede lid, en 22, eerste lid, onverwijld door aan het RIVM.
2 De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in de artikelen 21, derde lid, en 22, tweede en derde lid, binnen 24 uur door aan het RIVM.
3 De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22 de volgende gegevens:
a. de infectieziekte dan wel een beschrijving van het ziektebeeld, de eerste ziektedag, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe, eventuele ziekenhuisopname, de vermoedelijke infectiebron, zonodig met inbegrip van de daaruit voortkomende gevallen, de datum van vermoeden of vaststelling van infectie,
b. het geslacht, de geboortemaand en het geboortejaar van de betrokken persoon, alsmede de eerste drie cijfers van de postcode van diens adres, en
c. de uitslag van het nader onderzoek, bedoeld in artikel 25, vijfde lid.
4 De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in artikel 21, tweede lid, de volgende gegevens: de aard van het infectueus of giftig agens of de infectueuze of giftige stof en de plaats waar het lijk zich bevindt.
5 De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in artikel 21, derde lid, de volgende gegevens: de infectieziekte, het geslacht, de geboortedatum en de nationaliteit van de betrokken personen, alsmede de woonplaats van de arts die de melding heeft gedaan.

Artikel 29 1 De gemeentelijke gezondheidsdienst neemt de persoonsgegevens, die ingevolge de artikelen 24, 25, en 30 zijn verkregen, op in een door hem gehouden registratie.
2 De gemeentelijke gezondheidsdienst bewaart deze gegevens ten hoogste vijf jaar.

§ 3

Maatregelen gericht op het individu

Artikel 30 Op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt de behandelend arts van een persoon die naar het oordeel van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een gevaar oplevert voor de overbrenging van een infectieziekte behorend tot groep A1, A2, B1 of B2 aan de gemeentelijke gezondheidsdienst zo spoedig mogelijk de hem bekende nadere medische en epidemiologische gegevens die noodzakelijk zijn om de aard en de omvang van het gevaar van verspreiding van de infectieziekte vast te stellen.

Artikel 31 1 De voorzitter van de veiligheidsregio kan een persoon onverwijld ter isolatie in een ziekenhuis doen opnemen, indien:
a. de betrokkene lijdt aan een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de betrokkene daaraan lijdt,
b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte,
c. dit gevaar niet op andere wijze effectief kan worden afgewend, en
d. de betrokkene niet tot opneming ter isolatie bereid is.
2 De burgemeester kan een persoon onverwijld ter isolatie in een ziekenhuis doen opnemen, indien:
a. ten aanzien van de betrokkene de melding ingevolge artikel 22, derde lid, heeft plaatsgevonden, of de betrokkene lijdt aan een infectieziekte behorend tot groep B1,
b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte,
c. dit gevaar niet op andere wijze effectief kan worden afgewend, en
d. de betrokkene niet tot opneming ter isolatie bereid is.
3 De voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester kan een ter isolatie opgenomen persoon door een arts doen onderzoeken, indien:
a. ten gevolge van de infectieziekte onmiddellijk gevaar dreigt voor de gezondheid van derden,
b. de aard en de omvang van dit gevaar niet op andere wijze dan door onderzoek kunnen worden vastgesteld,
c. de uitkomst van het onderzoek noodzakelijk is om dit gevaar effectief te kunnen afwenden, en
d. de betrokkene niet bereid is het onderzoek te ondergaan.
4 De voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester kan een ter isolatie opgenomen persoon door een arts in het lichaam doen onderzoeken indien aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, is voldaan en de rechter daartoe een machtiging heeft verleend.
5 Het onderzoek, bedoeld in het derde en vierde lid, omvat niet meer dan nodig is ter afwending van het gevaar voor derden.

Artikel 32 1 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio doet de beschikking tot opneming ter isolatie aan de betrokkene uitreiken.
2 In de beschikking geeft de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio aan in welk ziekenhuis, aangewezen op grond van artikel 34, de opneming ter isolatie ten uitvoer wordt gelegd.
3 Na uitreiking van de beschikking voorziet de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio in bijstand van de betrokkene door een raadsman, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft.
4 Wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gevaar, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, heft de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de opneming ter isolatie onverwijld op.

Artikel 33 1 De voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester doet de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, vierde lid, aan de betrokkene uitreiken.
2 In zijn beschikking geeft de voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester aan waaruit het onderzoek bestaat, welke arts het onderzoek verricht en binnen welke termijn het onderzoek plaatsvindt.

Artikel 34 1 De opneming ter isolatie wordt ten uitvoer gelegd in een gesloten afdeling van een door Onze Minister aangewezen ziekenhuis.
2 Het ziekenhuis neemt de betrokkene onverwijld op.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan de opneming ter isolatie en het onderzoek moeten voldoen.
4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, indien de omstandigheden onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.

Artikel 35 1 De voorzitter van de veiligheidsregio kan een persoon onverwijld doen onderwerpen aan de maatregel van quarantaine om de verspreiding van infectieziekten behorend tot groep A1 of A2 tegen te gaan, indien:
a. er redenen zijn om aan te nemen dat die persoon recentelijk een dusdanig contact met een lijder of een vermoedelijke lijder aan een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 heeft gehad, dat deze persoon mogelijk met dezelfde ziekte is geïnfecteerd,
b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte, en
c. die persoon niet tot vrijwillige onderwerping aan die maatregel bereid is.
2 De voorzitter van de veiligheidsregio kan toestaan dat de quarantaine onder zonodig te stellen voorwaarden plaatsvindt in de woning van de af te zonderen persoon.
3 Tijdens de quarantaine wordt medisch toezicht verricht. Het toezicht wordt verricht onder medische verantwoordelijkheid van een door de gemeentelijke gezondheidsdienst aangewezen geneeskundige.
4 De quarantaine en het medisch toezicht vinden plaats onder zodanige voorwaarden en omstandigheden en gedurende een zodanige periode als noodzakelijk is om het gevaar, bedoeld in het eerste lid, onder b, af te wenden. Zodra redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gevaar is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, heft de voorzitter van de veiligheidsregio de maatregel onverwijld op.
5 Artikel 31, derde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36 1 De voorzitter van de veiligheidsregio doet de beschikking tot onderwerping aan de maatregel van quarantaine aan de betrokkene uitreiken.
2 In de beschikking geeft de voorzitter van de veiligheidsregio aan:
a. hoe en waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd,
b. waarop bij het medisch toezicht in ieder geval wordt gelet, en
c. aan welke regels betrokkene zich heeft te houden.
3 Na uitreiking van de beschikking voorziet de voorzitter van de veiligheidsregio in bijstand van de betrokkene door een raadsman, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft.

Artikel 37 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio draagt de tenuitvoerlegging van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 31 en 35 op aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 38 1 De voorzitter van de veiligheidsregio kan een persoon die gevaar oplevert voor de verspreiding van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 het verbod opleggen om beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden te verrichten, die een ernstig risico inhouden voor de verspreiding van die infectieziekte.
2 De burgemeester kan een persoon die gevaar oplevert voor de verspreiding van een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2 het verbod opleggen om beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden te verrichten, die een ernstig risico inhouden voor de verspreiding van die infectieziekte.
3 Voordat de maatregel wordt genomen, hoort de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de werkgever van de betrokkene, tenzij betrokkene hiertegen bezwaar maakt.
4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio heft de maatregel op als het gevaar is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend.

§ 4

Rechterlijke toetsing maatregelen tot isolatie, medisch onderzoek en quarantaine

Artikel 39 1 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio stelt de officier van justitie terstond op de hoogte van de beschikking tot opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid van de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, vierde lid, en van de beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35.
2 Zo spoedig mogelijk nadat de beschikking is gegeven, maar in elk geval niet later dan de volgende dag, zendt de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de officier van justitie een afschrift van de beschikking.
3 Ingeval van een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid en van een beschikking tot het onderzoek als bedoeld in artikel 31, vierde lid, is de rechtbank van de plaats waar het aangewezen ziekenhuis is gelegen bevoegd. Ingeval van een beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, is de rechtbank van de verblijfplaats van betrokkene bevoegd.

Artikel 40 1 Indien de officier van justitie van oordeel is dat aan de voorwaarden voor de opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid het onderzoek, bedoeld in artikel 31, vierde lid, of de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, is voldaan, doet hij uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van de beschikking een verzoek tot een machtiging tot voortzetting van de isolatie, de quarantaine of tot het onderzoek.
2 De officier van justitie deelt aan de betrokkene, de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio en in voorkomend geval het ziekenhuis, schriftelijk mede dat hij het verzoek heeft gedaan of dat hij heeft besloten om geen verzoek te doen.
3 Het besluit geen verzoek te doen neemt de officier van justitie niet dan nadat hij het advies van de inspecteur-generaal van de inspectie heeft ingewonnen.
4 Met het besluit geen verzoek te doen, vervalt de beschikking tot opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, vierde lid, of de beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, van rechtswege.

Artikel 41 1 Voordat op het verzoek van de officier van justitie wordt besloten, hoort de rechter degene ten aanzien van wie de maatregel is gevorderd.
2 De rechter hoort de betrokkene op zijn verblijfplaats.
3 De rechter kan zich laten voorlichten, getuigen en deskundigen oproepen en onderzoek door deskundigen bevelen.
4 De rechter stelt de raadsman in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken.
5 De rechter beslist binnen drie dagen, te rekenen vanaf de dag na die van het instellen van de vordering.
6 Tegen de beschikking staat geen voorziening open.

Artikel 42 1 De ter isolatie opgenomen persoon of de in quarantaine geplaatste persoon kan de rechter verzoeken de maatregel op te heffen.
2 Artikel 41, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3 De rechter kan het verzoek zonder toepassing van artikel 41 afwijzen, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd.

Artikel 43 1 Degene ten aanzien van wie een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid tot onderzoek als bedoeld in artikel 31, derde of vierde lid, of tot onderwerping aan een maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35 is genomen, kan de rechter bij een zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene, dan wel, indien de officier van justitie geen verzoek als bedoeld in artikel 40, eerste lid, doet, bij een afzonderlijk verzoekschrift, verzoeken een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de beschikking van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio onrechtmatig was.
2 Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44 1 Indien degene ten aanzien van wie een beschikking is genomen tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid tot onderzoek als bedoeld in artikel 31, derde of vierde lid, of tot onderwerping aan een maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35, nadeel heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een van de bepalingen uit deze paragraaf niet in acht heeft genomen, kent de rechter deze op diens verzoek een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe ten laste van de Staat.
2 Het verzoek kan worden ingediend als een zelfstandig verzoek bij het verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van betrokkene, dan wel bij een afzonderlijk verzoekschrift, binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop betrokkene redelijkerwijs bekend kon zijn met de schending van het voorschrift waarop zijn verzoek betrekking heeft.
3 Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 45 De Algemene termijnenwet is van toepassing op de termijnen gesteld in de artikelen 39, tweede lid, 40, eerste lid, en 41, vijfde lid.

Artikel 46 Ingeval een verzoekschrift als bedoeld in artikel 42, eerste lid, of artikel 43, eerste lid, wordt ingediend, dan wel een van de daartoe bevoegde personen beroep instelt, behoeft de indiening van het verzoekschrift niet bij procureur te geschieden.

§ 5

Maatregelen gericht op gebouwen, goederen en vervoermiddelen

Artikel 47 1 Indien er een gegrond vermoeden bestaat van een besmetting kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen controleren op de aanwezigheid van een besmetting, zonodig door het nemen van monsters.
2 In het geval van een besmetting kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio:
a. voorschriften van technisch-hygiënische aard geven,
b. terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen ontsmetten, met inbegrip van de vernietiging van vectoren.
3 In het geval van een besmetting waarbij ernstig gevaar dreigt voor de volksgezondheid, kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio:
a. gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan sluiten,
b. een verbod uitvaardigen tot het gebruik maken of betreden van vervoermiddelen,
c. waren vernietigen.
4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio heft de maatregel op als het gevaar is geweken.
5 De burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio kan een last onder bestuursdwang opleggen aan degene die geen medewerking verleent aan het uitvoeren van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a.

Artikel 47a 1 Ter uitvoering van artikel 6a is Onze Minister bij uitsluiting van de burgemeester bevoegd de volgende maatregelen te nemen:
a. het controleren van terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen op de aanwezigheid van een vector, zo nodig door het nemen van monsters, indien er een aannemelijk risico is op de aanwezigheid van een dergelijke vector,
b. het geven van voorschriften van technisch-hygiënische aard bij de aanwezigheid van een vector, of indien er een aannemelijk risico daarop is,
c. het vernietigen van vectoren op of in terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen.
2 Onze Minister kan een last onder bestuursdwang opleggen aan degene die geen medewerking verleent aan het uitvoeren van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.

§ 6

Havens en luchthavens

Artikel 48 1 Bij regeling van Onze Minister worden de havens en luchthavens aangewezen waarop de eisen van deze paragraaf van toepassing zijn. De havens of luchthavens kunnen per categorie worden aangewezen voor toepassing van artikel 49.
2 Een burgerhaven of burgerluchthaven wordt aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
3 Een militaire haven of militaire luchthaven wordt aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 49 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald over welke voorzieningen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, en bijlage 1 van de Internationale Gezondheidsregeling, de havens of luchthavens beschikken, alsmede aan welke eisen deze voorzieningen voldoen. Deze voorzieningen en eisen kunnen per categorie haven of luchthaven verschillen.
2 Voor zover het een burgerhaven of burgerluchthaven betreft draagt de exploitant daarvan zorg voor de naleving van het krachtens het eerste lid bepaalde.
3 Voor zover het betreft burgerluchtverkeer op een militaire luchthaven met burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant, draagt de burgerexploitant zorg voor de naleving van het krachtens het eerste lid bepaalde.

Artikel 50 1 De gezagvoerder van een schip dat een internationale reis maakt, die een haven wil aandoen en wetenschap heeft of een ernstig vermoeden heeft dat er aan boord van zijn schip één of meer ziektegevallen zijn die wijzen op een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, zorgt ervoor dat de verkeersleiding van de haven en de aan boord komende loods hiervan zo spoedig mogelijk doch voor aankomst op de hoogte worden gesteld.
2 De gezagvoerder van een luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een luchthaven wil aandoen en wetenschap heeft of een ernstig vermoeden heeft dat er aan boord van zijn luchtvaartuig één of meer ziektegevallen zijn die wijzen op een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, zorgt ervoor dat de luchtverkeersleiding van de luchthaven hiervan zo spoedig mogelijk doch voor aankomst op de hoogte wordt gesteld.
3 De verkeersleiding van de burgerhaven geeft een melding onverwijld door aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, het samenwerkingsverband van registerloodsen en de exploitant van de burgerhaven. De luchtverkeersleiding van de burgerluchthaven geeft een melding onverwijld door aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en de exploitant van de burgerluchthaven.
4 De exploitant van de burgerhaven of burgerluchthaven geeft een melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft een melding onverwijld door aan de burgemeester en het RIVM.
5 De verkeersleiding van de militaire haven of de luchtverkeersleiding van de militaire luchthaven geeft een melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst en het RIVM. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft een melding onverwijld door aan de burgemeester.

Artikel 51 1 Onverminderd artikel 50 verstrekt de gezagvoerder van een schip dat een internationale reis maakt op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio bij aankomst in de burgerhaven de maritieme gezondheidsverklaring, bedoeld in artikel 37 van de Internationale Gezondheidsregeling.
2 Onverminderd artikel 50 verstrekt de gezagvoerder van een luchtvaartuig dat een internationale reis maakt op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio bij aankomst in de burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, het gezondheidsgedeelte van de algemene verklaring voor luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 38 van de Internationale Gezondheidsregeling.
3 Indien de gezondheidsverklaring, bedoeld in het eerste of tweede lid, daartoe naar het oordeel van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio aanleiding geeft, verstrekt de gezagvoerder op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio aanvullende gegevens over de gezondheidstoestand aan boord.

Artikel 52 In geval van een melding als bedoeld in artikel 50 of indien anderszins blijkt van omstandigheden aan boord van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen meebrengen, kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, na overleg met Onze Minister, bepalen in welke burgerhaven of burgerluchthaven het schip of luchtvaartuig aankomt, alsook, na overleg met het samenwerkingsverband van registerloodsen, hoe de loodsdienstverlening aan het schip plaatsvindt.

Artikel 53 1 In geval van een melding als bedoeld in artikel 50 of indien anderszins blijkt van omstandigheden aan boord van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen meebrengen, bepaalt de burgemeester welke maatregelen met betrekking tot de toelating tot of de onttrekking aan het vrije verkeer moeten worden genomen als het schip of luchtvaartuig in de burgerhaven of burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, is aangekomen.
2 In geval van een directe dreiging van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, kan de voorzitter van de veiligheidsregio ten aanzien van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, bepalen welke maatregelen met betrekking tot de toelating tot of de onttrekking aan het vrije verkeer moeten worden genomen als het schip of luchtvaartuig in de burgerhaven of burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, is aangekomen.
3 In de situatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, draagt de gezagvoerder van het schip of luchtvaartuig ervoor zorg dat:
a. na aankomst niemand het schip of luchtvaartuig betreedt of verlaat en er geen vervoermiddelen of goederen worden geladen of gelost, tenzij de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio daartoe opdracht of toestemming geeft, en
b. op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een overzicht wordt gegeven van de volgende gegevens van de passagiers, voor zover deze gegevens bekend zijn bij de gezagvoerder: naam, adres, geslacht, leeftijd en bestemming.
4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio past de maatregelen niet langer toe dan nodig is om het onderzoek uit te voeren om de ernst van het gevaar vast te stellen.

Artikel 54 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio kan de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven dan wel de burgerexploitant opdragen om:
a. voorlichting aan reizigers te geven over het nemen van maatregelen ter voorkoming van een infectie of van een besmetting van de bagage,
b. medewerking te verlenen aan door de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio te nemen maatregelen van onderzoek van vertrekkende of aankomende reizigers naar de aanwezigheid van een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren,
c. ter voorkoming van een besmetting voorschriften van technisch-hygiënische aard uit te voeren, indien er een gegrond risico is op een besmetting,
d. ter bestrijding van een besmetting gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan te sluiten.

Artikel 55 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio kan de vervoersexploitant opdragen om:
a. voorlichting aan passagiers te geven over het nemen van maatregelen ter voorkoming van een infectie of van een besmetting van de bagage,
b. ter voorkoming van een besmetting maatregelen van technisch-hygiënische aard uit te voeren voor een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen, indien er een gegrond risico is op een besmetting,
c. een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen te controleren op de aanwezigheid van een besmetting,
d. ter bestrijding van een besmetting een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen te ontsmetten, met inbegrip van de vernietiging van vectoren.

Artikel 56 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van hetgeen op grond van de artikelen 53, eerste en tweede lid, 54 en 55 is opgedragen, indien de omstandigheden onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.

Artikel 57 1 Een certificaat van sanitaire controle van schepen of een certificaat tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen als bedoeld in artikel 39 van de Internationale Gezondheidsregeling, wordt op verzoek van de gezagvoerder door de burgemeester afgegeven indien het schip vrij is van besmetting.
2 De certificaten worden opgesteld volgens het in bijlage 3 van de Internationale Gezondheidsregeling opgenomen model.
3 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld over de afgifte van de certificaten.
4 Bij regeling van Onze Minister worden de havens aangewezen waarvoor de burgemeester bevoegd is tot afgifte van de certificaten.

§ 7

Certificaten van inenting

Artikel 58 1 De inenting van personen of de toediening van profylaxe aan personen ter verkrijging van een internationaal geldig certificaat als bedoeld in artikel 36 van de Internationale Gezondheidsregeling, geschiedt onder bij regeling van Onze Minister vast te stellen voorwaarden.
2 De certificaten worden opgesteld volgens het in bijlage 6 van de Internationale Gezondheidsregeling opgenomen model.
3 Bij regeling van Onze Minister worden de organisaties of personen aangewezen waar inentingen tegen gele koorts mogen worden verschaft.

§ 8

Collectieve maatregelen

§ 8.1

Algemene bepalingen

Artikel 58a

Begripsbepalingen

1 In paragraaf 8 van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die bepaalde, bij ministeriële regeling krachtens artikel 58o of 58p nader aan te wijzen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, aanbiedt, verricht of laat verrichten;
bedrijfsmatig personenvervoer: bepaalde bij ministeriële regeling krachtens artikel 58o of 58p nader aan te wijzen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, niet beperkt tot besloten busvervoer en openbaar vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000;
besloten plaats: een andere dan openbare of publieke plaats en een daarbij behorend erf, met inbegrip van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;
beveiligingsmedewerker: een persoon belast met beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus alsmede een persoon in dienst van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van die wet;
evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, alsmede een herdenkingsplechtigheid, braderie, optocht op de weg, voorstelling of feest op een andere plaats dan in een woning of op een daarbij behorend erf of in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet, wedstrijd, beurs of congres. Onder evenementen worden niet begrepen: betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
hygiënemaatregelen: maatregelen betreffende de inrichting van ruimten of aldaar te gebruiken voorwerpen of materialen, of het treffen van voorzieningen ten behoeve van de reinheid of teneinde de verspreiding van ziekteverwekkers zoveel mogelijk tegen te gaan;
justitiële inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet, inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, instelling als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of gesticht als bedoeld in artikel 2 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES;
mantelzorger: een natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg of hulp verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;
Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk;
openbare plaats: een openbare plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties;
ophouden: gedurende enige tijd ergens verkeren, terwijl er feitelijk gelegenheid is om weg te gaan;
opsporingsambtenaar: een persoon die bij of krachtens artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering of artikel 184 of 185 van het Wetboek van Strafvordering BES is belast met de opsporing van strafbare feiten;
persoon met een handicap: een persoon als bedoeld in artikel 1, tweede zin, van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169, en 2014, 113);
persoonlijk beschermingsmiddel: uitrusting die of voorwerp dat bestemd is om te worden gedragen of vastgehouden teneinde de eigen of een andere persoon zoveel mogelijk te beschermen tegen ziekteverwekkers;
plaats in gebruik ten behoeve van een verkiezing: publieke of besloten plaats, of bij ministeriële regeling krachtens artikel 58j, vijfde lid, of 58k, vijfde lid, onder eventueel daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen aangewezen gedeelte van een publieke of besloten plaats, in gebruik ten behoeve van de uitvoering van een verkiezing als bedoeld in de Kieswet;
publieke plaats: een voor het publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet of artikel 176, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en een daarbij behorend erf, of een voor het publiek openstaand lokaal, voertuig of vaartuig, met uitzondering van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;
testuitslag: een testuitslag waaruit blijkt of de geteste persoon op het moment van afname van de test al dan niet was geïnfecteerd met een ziekteverwekker;
thuisquarantaine: de bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende verplichting voor een reiziger om in afzondering te verblijven in de eigen woning of in een specifiek aan de reiziger toegewezen verblijfplaats;
toezichthouder: voor zover in deze wet niet anders is bepaald, de bij of krachtens artikel 64, 64a of 68h, eerste lid, aangewezen toezichthouder;
veilige afstand: de afstand, bedoeld in artikel 58f, tweede lid;
zorgaanbieder: een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, of als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet zorginstellingen BES, jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, aanbieder van jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of aanbieder als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
zorglocatie: een bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein waar zorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg wordt verleend, waar jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt verleend of waar beschermd wonen of opvang als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 plaatsvindt, of accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
zorgverlener: een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet verleent, jeugdhulpverlener als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, beroepskracht als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verleent of zorgverlener als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES.
2 In paragraaf 8 van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
basisregistratie personen: basisadministratie als bedoeld in de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES;
woning: een daarbij behorend erf.

Artikel 58b

Doel, noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit

De bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden, voor zover krachtens artikel 20 of 20a in werking gesteld, slechts toegepast voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan en voor zover:
a. de bedreiging van de volksgezondheid dusdanig ernstig is dat afwending van die dreiging noodzakelijk is;
b. de toepassing van de bevoegdheden gezien de aard van de infectieziekte daadwerkelijk geschikt is voor afwending van de dreiging;
c. de gevolgen voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn, waaronder ten minste de sociale, financieel-economische, maatschappelijke en andere gezondheidsbelangen, zo beperkt mogelijk zijn en tevens in redelijke verhouding staan tot de gevolgen die zouden intreden indien de bevoegdheden niet worden toegepast; en
d. geen alternatieven beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt en die minder ingrijpend zouden zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn.

Artikel 58c

Reguliere procedure

1 De vaststelling van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling geschiedt door Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.
2 Een regeling als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder vastgesteld dan een week nadat deze aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met de regeling, wordt deze niet vastgesteld.
3 Een besluit als bedoeld in het tweede lid, tweede zin, kan worden genomen op voorstel van ten minste een derde van het grondwettelijk aantal leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
4 Indien naar het oordeel van Onze Ministers en Onze Minister die het mede aangaat een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b, wordt die regeling zo spoedig mogelijk gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 58ca

Bijzondere procedure

1 Artikel 58c, tweede lid, kan buiten toepassing blijven:
a. indien een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b, of
b. indien sprake is van:
1°. een ernstige ontwrichting van de maatschappij of een directe dreiging daarvan, en
2°. onverwijld toepassing van een bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid noodzakelijk is.
2 Onze Minister zendt een ministeriële regeling die op grond van het eerste lid is vastgesteld zonder toepassing van artikel 58c, tweede lid, binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom het eerste lid is toegepast. De regeling vervalt van rechtswege indien de Tweede Kamer der Staten-Generaal binnen een week na de toezending besluit niet in te stemmen met de regeling. Artikel 58c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3 De procedure, bedoeld in het eerste lid, onder b, mag uitsluitend binnen acht weken na de eerste toepassing daarvan worden gebruikt. Deze periode kan steeds met acht weken worden verlengd of voor een periode van acht weken opnieuw aanvangen na de inwerkingtreding van een ministeriële regeling waarin het eerste lid, onder b, weer van toepassing wordt verklaard. Die regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.

Artikel 58cb

Werkingsduur collectieve maatregelen

1 Bij een daartoe afzonderlijk tot stand te brengen ministeriële regeling wordt bepaald of de toepassing van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid, voor zover in werking gesteld krachtens artikel 20 of 20a, wordt verbonden aan een vervaltermijn gelet op de mogelijke gevolgen van de toepassing voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn als bedoeld in artikel 58b, onder c en d. De in de eerste zin bedoelde ministeriële regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.
2 Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, wordt niet vastgesteld indien de Tweede Kamer of de Eerste Kamer der Staten-Generaal binnen de termijn, bedoeld in artikel 58c, tweede lid, tweede zin, besluit niet in te stemmen met de regeling. Artikel 58c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een besluit van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
3 Indien voor een ministeriële regeling, dan wel een onderdeel daarvan, ingevolge het eerste lid een vervaltermijn geldt, vervalt deze regeling, dan wel het onderdeel, ten hoogste acht weken na de inwerkingtreding. Dit laat onverlet dat een regeling of onderdeel daarvan telkens, al dan niet gewijzigd, kan worden vastgesteld. Het tijdstip waarop de regeling of het onderdeel vervalt, ligt steeds ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling of dat onderdeel zou vervallen.

Artikel 58d

Noodbevoegdheid

1 Bij ministeriële regeling kunnen andere collectieve maatregelen worden genomen voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel, indien:
a. sprake is van een ernstige ontwrichting van de maatschappij of een directe dreiging daarvan;
b. onverwijld handelen noodzakelijk is, en
c. een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende of vast te stellen ministeriële regeling niet toereikend is.
2 In afwijking van de artikelen 58c, tweede lid, en 58ca, wordt de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, niet vastgesteld dan nadat deze regeling ten minste 24 uur is voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met deze ministeriële regeling, wordt deze niet vastgesteld.
3 Een na toepassing van het tweede lid vastgestelde ministeriële regeling wordt door Onze Minister onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal gezonden, voorzien van een motivering waarom het tweede lid is toegepast.
4 Indien het onmogelijk is de termijn van 24 uur, bedoeld in het tweede lid af te wachten, zendt Onze Minister de vastgestelde regeling onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom hiervan sprake is. Artikel 58ca, tweede lid, tweede zin, is van toepassing.
5 De ministeriële regeling bedoeld in het eerste lid, vervalt acht weken na de inwerkingtreding en kan steeds met toepassing van artikel 58c, tweede lid, worden verlengd met ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling zou vervallen.
6 Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling wordt onverwijld een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in, tenzij de regeling ingevolge het vijfde lid is vervallen. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de ministeriële regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, tenzij de ministeriële regeling ingevolge het vijfde lid is vervallen of wordt gebaseerd op de wet zoals deze dan luidt. Op een intrekkingsregeling als bedoeld in de tweede zin, zijn de artikelen 58c en 58ca niet van toepassing.
7 Indien zich in het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid voordoet waarin een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk, met toepassing van artikel 58ca vast te stellen ministeriële regeling niet zodanig tijdig tot stand kan komen als noodzakelijk is voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel, kan Onze Minister ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, de gezaghebber opdragen toepassing te geven aan de hem in artikel 179 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegekende bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bestrijding van een epidemie van de betreffende infectieziekte of een directe dreiging daarvan.
8 Binnen twee weken na de vaststelling van de in het zevende lid bedoelde opdracht wordt een ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die voorschriften genoemde onderwerpen. Onze Minister zendt de regeling binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 58e

Differentiatie, ontheffing en lokaal maatwerk

1 In een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan onverminderd artikel 58d en de paragrafen 8.2 en 8.3 van dit hoofdstuk, onderscheid worden gemaakt:
a. binnen en tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b. tussen personen op basis van leeftijd;
c. tussen activiteiten;
d. tussen openbare, publieke en besloten plaatsen, of gedeelten daarvan.
2 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio kan met het oog op bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde bij of krachtens artikel 58h, eerste of tweede lid, of 58i, eerste of tweede lid;
b. de krachtens artikel 58g gestelde regels, indien dat in die regels is bepaald.
Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
3 Voordat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een beslissing neemt over de verlening van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, vraagt hij advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio verleent geen ontheffing, indien het belang van de bestrijding van de epidemie van de betreffende infectieziekte, of de directe dreiging daarvan, zich daartegen naar zijn oordeel verzet. Bij de afweging van de betrokken belangen betrekt de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio in ieder geval:
a. de aard van de plaats, de aard van de activiteit en het aantal personen waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft;
b. de gevolgen die verlening van de ontheffing zou hebben voor de naleving van de bij of krachtens artikel 58f, tweede lid, en derde lid, onder e, vastgestelde regels, in en buiten de plaats waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft.
5 In een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan aan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de bevoegdheid worden toegekend om de plaatsen aan te wijzen waar de in die regeling gestelde regels van toepassing zijn. Aan de uitoefening van de bevoegdheid kunnen in die ministeriële regeling voorwaarden of beperkingen worden verbonden.

§ 8.2

Maatregelen

Artikel 58f

Veilige afstand

1 Degene die zich buiten een woning ophoudt, houdt een veilige afstand tot andere personen.
2 De veilige afstand wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.
3 De veilige afstand geldt niet:
a. tussen personen die op hetzelfde adres woonachtig zijn;
b. voor een opsporingsambtenaar, toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht, beveiligingsmedewerker, zorgverlener, mantelzorger of geestelijke bedienaar of persoon die werkzaam is bij een justitiële inrichting, bij de politie, de brandweer, de krijgsmacht, of die eerste hulp biedt bij een het leven of de gezondheid bedreigende situatie, voor zover deze zijn taak of het bieden van eerste hulp niet op gepaste wijze kan uitoefenen met inachtneming van de veilige afstand;
c. voor degene jegens wie een onder b genoemde persoon zijn taak of het bieden van eerste hulp uitoefent;
d. tussen een persoon met een handicap of persoon tot en met de leeftijd van twaalf jaar en diens begeleider, voor zover die persoon zich niet met inachtneming van de veilige afstand jegens zijn begeleider buiten een woning kan ophouden; of
e. voor andere bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van personen of aangewezen plaatsen of gevallen, onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen.

Artikel 58g

Hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, met inbegrip van de verplichting tot toepassing of gebruik hiervan. De regels hebben geen betrekking op de toepassing of het gebruik in een woning.

Artikel 58h

Openstelling van publieke plaatsen

1 Bij ministeriële regeling kunnen publieke plaatsen worden aangewezen die:
a. niet voor publiek mogen worden opengesteld;
b. slechts onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen voor publiek mogen worden opengesteld.
2 Tot de voorwaarden of beperkingen, bedoeld in het eerste lid onder b, kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen als publiek aanwezig mag zijn.
3 De volgende plaatsen worden niet aangewezen als publieke plaatsen die niet voor publiek mogen worden opengesteld.
a. een plaats in gebruik ten behoeve van een verkiezing;
b. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de Staten-Generaal of van een commissie daaruit;
c. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de gemeenteraad, provinciale staten en het algemeen bestuur van een waterschap, of van een door deze organen ingestelde commissie;
d. een gerechtsgebouw.

Artikel 58i

Evenementen

1 Bij ministeriële regeling kunnen evenementen worden aangewezen die:
a. niet mogen worden georganiseerd;
b. slechts onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen mogen worden georganiseerd.
2 Tot de voorwaarden of beperkingen, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen als publiek aanwezig mag zijn.

Artikel 58j

Zorgplicht publieke plaatsen

1 Degene die bevoegd is tot het aan een publieke plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van een publieke plaats voor publiek, draagt ten aanzien van die publieke plaats zorg voor zodanige voorzieningen of openstelling dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels in acht kunnen nemen.
2 Indien de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio van oordeel is dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, kan hij een schriftelijke aanwijzing geven aan degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van die plaats voor publiek.
3 In de aanwijzing geeft de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i gestelde regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van die plaats voor publiek, de maatregelen treft.
4 In een spoedeisende situatie kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.
5 Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing.

Artikel 58k

Zorgplicht besloten plaatsen

1 Degene die bevoegd is tot het aan een besloten plaats, niet zijnde een woning, treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot een besloten plaats van personen, draagt ten aanzien van die besloten plaats zorg voor zodanige voorzieningen of toelating dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels in acht kunnen nemen.
2 Indien de besloten plaats een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend en Onze Minister van oordeel is dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, kan hij een schriftelijke aanwijzing geven aan degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot die plaats van personen. Indien de besloten plaats een ruimte betreft waar geen beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, is de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio bevoegd deze aanwijzing te geven.
3 In de aanwijzing geeft Onze Minister onderscheidenlijk de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i gestelde regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot die plaats van personen, de maatregelen treft.
4 In een spoedeisende situatie kan Onze Minister onderscheidenlijk de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.
5 Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing of op andere bij ministeriële regeling aangewezen plaatsen onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen.

Artikel 58l

Bevelen voor besloten plaatsen

Indien door een gedraging of activiteit in of vanuit een besloten plaats, niet zijnde een woning, een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van de betreffende ziekteverwekker ontstaat, kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit en de daar aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen.

Artikel 58m

Bevelen voor openbare plaatsen

Indien de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio van oordeel is dat de omstandigheden op een openbare plaats zodanig zijn dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan hij de bevelen geven die nodig zijn om de naleving van deze artikelen op een openbare plaats te verzekeren.

Artikel 58n

Zorgaanbieders en zorglocaties

1 Een zorgaanbieder draagt zorg voor een zodanige openstelling, inrichting en zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning dat de aanwezige personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels redelijkerwijs in acht kunnen nemen.
2 Een zorgaanbieder kan, indien dit noodzakelijk is om verspreiding van de betreffende ziekteverwekker naar dan wel vanuit een zorglocatie tegen te gaan en de maatregelen die de zorgaanbieder treft op grond van het eerste lid onvoldoende zijn om die verspreiding tegen te gaan, beperkingen of andere voorwaarden stellen aan de toegang van personen tot een zorglocatie door iemand die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken is of die geen mantelzorger is.
3 Indien Onze Minister van oordeel is dat personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, de in het eerste lid genoemde regels onvoldoende in acht kunnen nemen, kan hij de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder de maatregelen treft. In een spoedeisende situatie kan Onze Minister een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.
4 Indien de maatregelen die een zorgaanbieder neemt op grond van het eerste en tweede lid, onvoldoende of onevenredig zijn om verspreiding van de betreffende ziekteverwekker naar dan wel vanuit een zorglocatie tegen te gaan, kunnen bij ministeriële regeling beperkingen of andere voorwaarden worden gesteld aan het door de zorgaanbieder toelaten tot zorglocaties van personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, tenzij het belang van de volksgezondheid niet opweegt tegen de belangen van de cliënten en patiënten bij die toegang. In de ministeriële regeling kan onderscheid worden gemaakt tussen zorglocaties of categorieën daarvan.
5 Toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in het tweede of vierde lid houdt in ieder geval geen beperking in van de toegang:
a. van ten minste één familielid of naaste tot een in de zorglocatie verblijvende persoon, behoudens in geval van uitzonderlijke omstandigheden;
b. van familieleden of naasten tot een in de zorglocatie verblijvende persoon van wie de behandelend arts verwacht dat deze op korte termijn zal overlijden;
c. in verband met het horen van een cliënt als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of het horen van betrokkene als bedoeld in de artikelen 6:1, derde lid, en 7:1, derde lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg;
d. van advocaten en cliëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, advocaten en patiëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en vertrouwenspersonen als bedoeld in de Jeugdwet;
e. van een geestelijk bedienaar tot een tot zijn geloofsgemeenschap behorende persoon die in de zorglocatie verblijft.
6 De artikelen 58k en 58l zijn niet van toepassing.

Artikel 58o

Bedrijfsmatig personenvervoer

1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het aanbieden of verrichten van bepaalde categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer geheel of gedeeltelijk verboden is.
2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het aanbieden van, de toegang tot en het gebruik van voorzieningen voor bedrijfsmatig personenvervoer binnen Nederland of met een bestemming in Nederland. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, gebieden van waaruit de reiziger vertrekt, waaronder het vertrek vanuit gebieden in het buitenland of het reizen tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of categorieën van personen voor wie de regels gelden.

§ 8.3

Maatregelen in verband met inreizen

Artikel 58p

Inreisverplichtingen bedrijfsmatig en niet-bedrijfsmatig personenvervoer

1 In een krachtens artikel 58o, tweede lid, vast te stellen ministeriële regeling kan ten aanzien van de reiziger die vertrekt vanuit een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of die reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, worden bepaald dat:
a. de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer uitsluitend vervoer aanbiedt, toegang daartoe verschaft of gebruik daarvan toestaat, indien de reiziger aan de aanbieder een testuitslag kan tonen waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker of een verklaring als bedoeld in artikel 58u, kan tonen, eventueel vergezeld van het voorgeschreven document als bedoeld in dat artikel;
b. de reiziger bij de toegang tot het vervoermiddel en tijdens het vervoer beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker, de reiziger verplicht is deze op verzoek te tonen aan de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer en verplicht is om de testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder;
c. ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, de reiziger direct na aankomst beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker, en een verplichting voor de reiziger om de testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.
2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de reiziger die heeft verbleven in een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, anders dan met gebruikmaking van bedrijfsmatig personenvervoer als bedoeld in het eerste lid, bij inreis in Nederland beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker en om die testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.
3 Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan de test, bedoeld in het eerste en tweede lid, die betrekking kunnen hebben op:
a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;
b. het type test dat is uitgevoerd;
c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond;
d. de termijn waarbinnen de test moet zijn uitgevoerd ten opzichte van het moment van inreis in Nederland.
4 Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba geschiedt de aanwijzing van gebieden, bedoeld in het eerste of tweede lid, na overleg met de gezaghebber.
5 Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba kan de in het tweede lid bedoelde testuitslag in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen ook worden verkregen direct na het moment van aankomst.

Artikel 58q

Uitzondering op de inreisverplichtingen

In een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 58p, eerste en tweede lid, kan in daarbij te bepalen gevallen of ten aanzien van daarbij aan te wijzen categorieën personen, en onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen worden bepaald dat een bij of krachtens die artikelleden bepaalde verplichting niet van toepassing is. Tot die voorwaarden of beperkingen kan behoren de verplichting voor de reiziger om te beschikken over een bewijs van vaccinatie tegen de betreffende ziekteverwekker, waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van inreizen was gevaccineerd volgens bij die ministeriële regeling bepaalde minimumeisen of een bewijs van herstel van een infectie met deze ziekteverwekker, volgens bij die regeling bepaalde eisen, en dat bewijs te bewaren gedurende een bij die regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

Artikel 58r

Thuisquarantaineplicht Europees Nederland

1 Bij regeling kan worden bepaald dat degene die het Europese deel van Nederland inreist en voor inreis heeft verbleven in een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of, indien door Onze Minister aangewezen, in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, onverwijld na inreis gedurende een ononderbroken periode van een bij ministeriële regeling te bepalen aantal dagen in thuisquarantaine gaat. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de aangewezen gebieden.
2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen de plicht, bedoeld in het eerste lid, niet of niet langer van toepassing is. Daartoe kan behoren de verplichting om te beschikken over een testuitslag waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker en die gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn wordt bewaard.
3 Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan de test, bedoeld in het tweede lid, die betrekking kunnen hebben op:
a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;
b. het type test dat is uitgevoerd;
c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond.
4 Dit artikel laat de toepassing van artikel 35 onverlet.

Artikel 58s

Uitzonderingen thuisquarantaineplicht

1 De in artikel 58r, eerste lid bedoelde verplichting, geldt niet in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen of aangewezen categorieën personen, onder daarbij gestelde voorwaarden of beperkingen. Tot die voorwaarden of beperkingen kan behoren de verplichting om te beschikken over een bewijs van vaccinatie tegen de betreffende ziekteverwekker, waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van inreizen was gevaccineerd, volgens bij die regeling te bepalen minimumeisen, of een bewijs van herstel van een infectie met deze ziekteverwekker, volgens bij die regeling bepaalde eisen, en dat bewijs gedurende een bij die regeling te bepalen termijn te bewaren en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.
2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met het oog op bijzondere omstandigheden in een individueel geval ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 58r, eerste lid, en artikel 58u. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden of beperkingen worden verbonden. Artikel 58e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58t

Verzoekschriftenprocedure

1 De in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon kan de burgerlijke rechter schriftelijk verzoeken om opheffing van de ten aanzien van hem geldende verplichting om in thuisquarantaine te gaan op de grond dat deze verplichting niet op hem van toepassing is.
2 Het verzoekschrift wordt ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied de woonplaats van de indiener van het verzoekschrift is gelegen of binnen wiens rechtsgebied de aan de indiener, ten behoeve van de thuisquarantaine toegewezen verblijfplaats is gelegen. Voor de behandeling van het verzoekschrift wordt geen griffierecht geheven. Artikel 46 is van overeenkomstige toepassing.
3 In aanvulling op artikel 278, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat het verzoekschrift het e-mailadres en telefoonnummer waarop de verzoeker bereikbaar is en eventuele bewijsstukken die het verzoek ondersteunen.
4 Voordat op het verzoekschrift wordt beslist, hoort de rechter de indiener van het verzoekschrift door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, tenzij de indiener niet beschikbaar was op het door de rechter vastgestelde tijdstip waarop het horen plaatsvindt. Artikel 41, derde lid, is van toepassing.
5 De rechter beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek, doch uiterlijk binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen voorziening open.

Artikel 58u

Thuisquarantaineverklaring

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat op de in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon een verplichting rust om:
a. een papieren of digitale verklaring naar waarheid in te vullen, waarin hij verklaart dat hij na inreis onverwijld in thuisquarantaine zal gaan op zijn woonadres of het opgegeven adres van een verblijfplaats, dan wel dat sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 58s, eerste lid, en om daarbij de in die regeling genoemde gegevens aan Onze Minister te verstrekken;
b. bij inreis te beschikken over een papieren verklaring of een bevestiging van een digitaal ingevulde verklaring als bedoeld in onderdeel a, zo nodig vergezeld van het in die regeling voorgeschreven document indien het gaat om een persoon die verklaart dat sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 58s, eerste lid, of
c. de verklaring of bevestiging en het eventuele voorgeschreven document te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

Artikel 58v

Gegevensverwerking

1 In het kader van de taak van Onze Minister, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en ter monitoring van de naleving van de verplichting van artikel 58r, eerste lid, is Onze Minister bevoegd tot verwerking van de krachtens de artikelen 58u of 58w verstrekte gegevens van een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon.
2 Indien Onze Minister op grond van bevindingen in het kader van de monitoring nader onderzoek door een toezichthouder naar de naleving van de verplichting tot thuisquarantaine door een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon wenselijk acht, of een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon telefonisch niet heeft kunnen bereiken, kan Onze Minister een melding doen aan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio waar de woon- of verblijfplaats van die persoon is gelegen.
3 Onze Minister, de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio en de toezichthouders zijn bevoegd tot het verwerken en onderling uitwisselen van een melding als bedoeld in het tweede lid, en de krachtens de artikelen 58u of 58w verstrekte gegevens van een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon, voor zover dit noodzakelijk is voor het toezicht op en de handhaving van de naleving van artikel 58r, eerste lid.
4 Onze Minister bewaart de krachtens de artikelen 58u of 58w verstrekte gegevens niet langer dan de krachtens artikel 58r, eerste lid, bij ministeriële regeling bepaalde duur van de thuisquarantaine.

Artikel 58w

Aanvullende gegevensverstrekking en -verwerking thuisquarantaineverklaring

1 Met het oog op het toezicht op en de handhaving van de naleving van artikel 58r, eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald:
a. dat de in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon die bij inreis gebruik maakt van een papieren verklaring als bedoeld in artikel 58u, deze verklaring op verzoek verstrekt en aan wie deze verklaring wordt verstrekt;
b. dat degene aan wie krachtens onderdeel a een verklaring wordt verstrekt, deze inneemt en vervolgens doorgeeft aan een ander of aan Onze Minister, dan wel vernietigt.
2 Degene aan wie krachtens het eerste lid een papieren verklaring wordt verstrekt, is bevoegd tot het verwerken van die verklaring en de daarop vermelde persoonsgegevens, voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan de op hem krachtens dat lid rustende verplichtingen.
3 In de regeling bedoeld in het eerste lid, aanhef, kunnen voort regels worden gesteld over de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens bij de verwerking van de digitale verklaring als bedoeld in artikel 58u.

Artikel 58x

Thuisquarantaineplicht Caribisch Nederland

1 Bij ministeriële regeling kan, na overleg met de gezaghebber, worden bepaald dat op degene die reist tussen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of die een van deze eilanden inreist en voor inreis heeft verbleven in het Europese deel van Nederland of in een door Onze Minister, na overleg met de gezaghebber, aangewezen gebied in het buitenland, onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen, de verplichting, bedoeld in artikel 58r, eerste lid, rust.
2 Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, zijn de artikelen 58r tot en met 58w van overeenkomstige toepassing indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 58t, derde lid, geldt in aanvulling op artikel 429d, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES.
3 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat de gezaghebber met het oog op bijzondere omstandigheden in een individueel geval ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Artikel 58e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 8.4

Overige bepalingen

Artikel 58y

Verantwoording en informatievoorziening

1 Onze Minister maakt binnen een redelijke termijn na de aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot groep A1, aan beide Kamers der Staten-Generaal inzichtelijk hoe de bestrijding van de epidemie van de betreffende infectieziekte ter hand wordt genomen. Daarbij betrekt Onze Minister de inzet van instrumenten ter voorkoming van verspreiding van de betreffende ziekteverwekker, de mogelijke scenario’s en handelingsperspectieven daarbij en de vooruitzichten.
2 Onze Minister zendt maandelijks aan beide Kamers der Staten-Generaal een met redenen omkleed overzicht van de krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende maatregelen. Daarin worden de beide Kamers tevens geïnformeerd over de monitoring van de effecten van de maatregelen in de praktijk en over de verwachtingen ten aanzien van het voortduren van de maatregelen.
3 De burgemeester verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die hij voor de statistiek, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk nodig heeft. De gegevens en inlichtingen worden kosteloos verstrekt door tussenkomst van de voorzitter van de veiligheidsregio.
4 Indien de voorzitter van de veiligheidsregio toepassing heeft gegeven aan een bevoegdheid als bedoeld in paragraaf 8 van dit hoofdstuk, is hij daarover verantwoording schuldig aan de betrokken gemeenteraden. Hij brengt daartoe een verslag uit en beantwoordt de vragen van die raden.

Artikel 58z

Last onder bestuursdwang en last onder dwangsom

1 Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
a. het bepaalde krachtens de artikelen 58d, eerste lid en 58g, eerste zin, indien de overtreding wordt begaan op een besloten plaats indien deze een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend;
b. het bepaalde krachtens de artikelen 58k, tweede lid, eerste zin, en – indien het een bevel van Onze Minister betreft – vierde lid, eerste zin, 58n, derde lid, eerste en vierde zin, en vierde lid, eerste zin, 58o, 58p, eerste, tweede en vijfde lid, en 58q.
2 Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58f, eerste lid, en derde lid, onder e, indien de overtreding wordt begaan op een besloten plaats indien deze een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.
3 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
a. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58e, tweede lid, laatste zin, 58h, eerste en tweede lid, en 58i, 58j, tweede en vierde lid, 58k, tweede lid, tweede zin, en – indien het een bevel van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio betreft – vierde lid, eerste zin, 58l, 58m en 58s, tweede lid, tweede zin en 58x, derde lid, tweede zin;
b. het bepaalde krachtens de artikelen 58d, eerste lid en 58g, eerste zin indien de overtreding wordt begaan op een openbare plaats, een publieke plaats of een besloten plaats indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.
4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58f, eerste lid, en derde lid, onder e, indien de overtreding wordt begaan op een openbare plaats, een publieke plaats of een besloten plaats indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, of ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58r, eerste en tweede lid, 58s, eerste lid, 58u, en 58w, eerste lid, onder a.
5 Dit artikel is niet van toepassing indien de overtreding wordt begaan op publieke of besloten plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing.
6 Indien een bevoegdheid, genoemd in het derde of vierde lid, wordt uitgeoefend door de gezaghebber in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, zijn op de uitoefening van die bevoegdheid de artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58za

Bestuurlijke boete

1 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58r, eerste en tweede lid, 58w, eerste lid, onder a, en 58x, eerste lid.
2 De op grond van het eerste lid op te leggen bestuurlijke boete bedraagt € 339.
3 Indien de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, wordt uitgeoefend door de gezaghebber in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, zijn op de uitoefening van die bevoegdheid de artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.