Wet publieke gezondheid (Wpg)


Hoofdstuk V

Bijzondere bepalingen infectieziektebestrijding

§ 8

Collectieve maatregelen

§ 8.1

Algemene bepalingen

Artikel 58a

Begripsbepalingen

1 In paragraaf 8 van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die bepaalde, bij ministeriële regeling krachtens artikel 58o of 58p nader aan te wijzen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, aanbiedt, verricht of laat verrichten;
bedrijfsmatig personenvervoer: bepaalde bij ministeriële regeling krachtens artikel 58o of 58p nader aan te wijzen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, niet beperkt tot besloten busvervoer en openbaar vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000;
besloten plaats: een andere dan openbare of publieke plaats en een daarbij behorend erf, met inbegrip van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;
beveiligingsmedewerker: een persoon belast met beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus alsmede een persoon in dienst van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van die wet;
evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, alsmede een herdenkingsplechtigheid, braderie, optocht op de weg, voorstelling of feest op een andere plaats dan in een woning of op een daarbij behorend erf of in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet, wedstrijd, beurs of congres. Onder evenementen worden niet begrepen: betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
hygiënemaatregelen: maatregelen betreffende de inrichting van ruimten of aldaar te gebruiken voorwerpen of materialen, of het treffen van voorzieningen ten behoeve van de reinheid of teneinde de verspreiding van ziekteverwekkers zoveel mogelijk tegen te gaan;
justitiële inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet, inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, instelling als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of gesticht als bedoeld in artikel 2 van de Wet beginselen gevangeniswezen BES;
mantelzorger: een natuurlijke persoon die rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie zorg of hulp verleent zonder dat dit beroeps- of bedrijfsmatig geschiedt;
Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk;
openbare plaats: een openbare plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties;
ophouden: gedurende enige tijd ergens verkeren, terwijl er feitelijk gelegenheid is om weg te gaan;
opsporingsambtenaar: een persoon die bij of krachtens artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering of artikel 184 of 185 van het Wetboek van Strafvordering BES is belast met de opsporing van strafbare feiten;
persoon met een handicap: een persoon als bedoeld in artikel 1, tweede zin, van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169, en 2014, 113);
persoonlijk beschermingsmiddel: uitrusting die of voorwerp dat bestemd is om te worden gedragen of vastgehouden teneinde de eigen of een andere persoon zoveel mogelijk te beschermen tegen ziekteverwekkers;
plaats in gebruik ten behoeve van een verkiezing: publieke of besloten plaats, of bij ministeriële regeling krachtens artikel 58j, vijfde lid, of 58k, vijfde lid, onder eventueel daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen aangewezen gedeelte van een publieke of besloten plaats, in gebruik ten behoeve van de uitvoering van een verkiezing als bedoeld in de Kieswet;
publieke plaats: een voor het publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet of artikel 176, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en een daarbij behorend erf, of een voor het publiek openstaand lokaal, voertuig of vaartuig, met uitzondering van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;
testuitslag: een testuitslag waaruit blijkt of de geteste persoon op het moment van afname van de test al dan niet was geïnfecteerd met een ziekteverwekker;
thuisquarantaine: de bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende verplichting voor een reiziger om in afzondering te verblijven in de eigen woning of in een specifiek aan de reiziger toegewezen verblijfplaats;
toezichthouder: voor zover in deze wet niet anders is bepaald, de bij of krachtens artikel 64, 64a of 68h, eerste lid, aangewezen toezichthouder;
veilige afstand: de afstand, bedoeld in artikel 58f, tweede lid;
zorgaanbieder: een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, of als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet zorginstellingen BES, jeugdhulpaanbieder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, aanbieder van jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of aanbieder als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
zorglocatie: een bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein waar zorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg wordt verleend, waar jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt verleend of waar beschermd wonen of opvang als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 plaatsvindt, of accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
zorgverlener: een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet verleent, jeugdhulpverlener als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, beroepskracht als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verleent of zorgverlener als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES.
2 In paragraaf 8 van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
basisregistratie personen: basisadministratie als bedoeld in de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES;
woning: een daarbij behorend erf.

Artikel 58b

Doel, noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit

De bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden, voor zover krachtens artikel 20 of 20a in werking gesteld, slechts toegepast voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan en voor zover:
a. de bedreiging van de volksgezondheid dusdanig ernstig is dat afwending van die dreiging noodzakelijk is;
b. de toepassing van de bevoegdheden gezien de aard van de infectieziekte daadwerkelijk geschikt is voor afwending van de dreiging;
c. de gevolgen voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn, waaronder ten minste de sociale, financieel-economische, maatschappelijke en andere gezondheidsbelangen, zo beperkt mogelijk zijn en tevens in redelijke verhouding staan tot de gevolgen die zouden intreden indien de bevoegdheden niet worden toegepast; en
d. geen alternatieven beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt en die minder ingrijpend zouden zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn.

Artikel 58c

Reguliere procedure

1 De vaststelling van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling geschiedt door Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.
2 Een regeling als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder vastgesteld dan een week nadat deze aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met de regeling, wordt deze niet vastgesteld.
3 Een besluit als bedoeld in het tweede lid, tweede zin, kan worden genomen op voorstel van ten minste een derde van het grondwettelijk aantal leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
4 Indien naar het oordeel van Onze Ministers en Onze Minister die het mede aangaat een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b, wordt die regeling zo spoedig mogelijk gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 58ca

Bijzondere procedure

1 Artikel 58c, tweede lid, kan buiten toepassing blijven:
a. indien een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b, of
b. indien sprake is van:
1°. een ernstige ontwrichting van de maatschappij of een directe dreiging daarvan, en
2°. onverwijld toepassing van een bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid noodzakelijk is.
2 Onze Minister zendt een ministeriële regeling die op grond van het eerste lid is vastgesteld zonder toepassing van artikel 58c, tweede lid, binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom het eerste lid is toegepast. De regeling vervalt van rechtswege indien de Tweede Kamer der Staten-Generaal binnen een week na de toezending besluit niet in te stemmen met de regeling. Artikel 58c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3 De procedure, bedoeld in het eerste lid, onder b, mag uitsluitend binnen acht weken na de eerste toepassing daarvan worden gebruikt. Deze periode kan steeds met acht weken worden verlengd of voor een periode van acht weken opnieuw aanvangen na de inwerkingtreding van een ministeriële regeling waarin het eerste lid, onder b, weer van toepassing wordt verklaard. Die regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.

Artikel 58cb

Werkingsduur collectieve maatregelen

1 Bij een daartoe afzonderlijk tot stand te brengen ministeriële regeling wordt bepaald of de toepassing van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid, voor zover in werking gesteld krachtens artikel 20 of 20a, wordt verbonden aan een vervaltermijn gelet op de mogelijke gevolgen van de toepassing voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn als bedoeld in artikel 58b, onder c en d. De in de eerste zin bedoelde ministeriële regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.
2 Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, wordt niet vastgesteld indien de Tweede Kamer of de Eerste Kamer der Staten-Generaal binnen de termijn, bedoeld in artikel 58c, tweede lid, tweede zin, besluit niet in te stemmen met de regeling. Artikel 58c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een besluit van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
3 Indien voor een ministeriële regeling, dan wel een onderdeel daarvan, ingevolge het eerste lid een vervaltermijn geldt, vervalt deze regeling, dan wel het onderdeel, ten hoogste acht weken na de inwerkingtreding. Dit laat onverlet dat een regeling of onderdeel daarvan telkens, al dan niet gewijzigd, kan worden vastgesteld. Het tijdstip waarop de regeling of het onderdeel vervalt, ligt steeds ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling of dat onderdeel zou vervallen.

Artikel 58d

Noodbevoegdheid

1 Bij ministeriële regeling kunnen andere collectieve maatregelen worden genomen voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel, indien:
a. sprake is van een ernstige ontwrichting van de maatschappij of een directe dreiging daarvan;
b. onverwijld handelen noodzakelijk is, en
c. een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende of vast te stellen ministeriële regeling niet toereikend is.
2 In afwijking van de artikelen 58c, tweede lid, en 58ca, wordt de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, niet vastgesteld dan nadat deze regeling ten minste 24 uur is voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met deze ministeriële regeling, wordt deze niet vastgesteld.
3 Een na toepassing van het tweede lid vastgestelde ministeriële regeling wordt door Onze Minister onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal gezonden, voorzien van een motivering waarom het tweede lid is toegepast.
4 Indien het onmogelijk is de termijn van 24 uur, bedoeld in het tweede lid af te wachten, zendt Onze Minister de vastgestelde regeling onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom hiervan sprake is. Artikel 58ca, tweede lid, tweede zin, is van toepassing.
5 De ministeriële regeling bedoeld in het eerste lid, vervalt acht weken na de inwerkingtreding en kan steeds met toepassing van artikel 58c, tweede lid, worden verlengd met ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling zou vervallen.
6 Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling wordt onverwijld een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in, tenzij de regeling ingevolge het vijfde lid is vervallen. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de ministeriële regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, tenzij de ministeriële regeling ingevolge het vijfde lid is vervallen of wordt gebaseerd op de wet zoals deze dan luidt. Op een intrekkingsregeling als bedoeld in de tweede zin, zijn de artikelen 58c en 58ca niet van toepassing.
7 Indien zich in het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid voordoet waarin een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk, met toepassing van artikel 58ca vast te stellen ministeriële regeling niet zodanig tijdig tot stand kan komen als noodzakelijk is voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel, kan Onze Minister ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, de gezaghebber opdragen toepassing te geven aan de hem in artikel 179 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegekende bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bestrijding van een epidemie van de betreffende infectieziekte of een directe dreiging daarvan.
8 Binnen twee weken na de vaststelling van de in het zevende lid bedoelde opdracht wordt een ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die voorschriften genoemde onderwerpen. Onze Minister zendt de regeling binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 58e

Differentiatie, ontheffing en lokaal maatwerk

1 In een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan onverminderd artikel 58d en de paragrafen 8.2 en 8.3 van dit hoofdstuk, onderscheid worden gemaakt:
a. binnen en tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b. tussen personen op basis van leeftijd;
c. tussen activiteiten;
d. tussen openbare, publieke en besloten plaatsen, of gedeelten daarvan.
2 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio kan met het oog op bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde bij of krachtens artikel 58h, eerste of tweede lid, of 58i, eerste of tweede lid;
b. de krachtens artikel 58g gestelde regels, indien dat in die regels is bepaald.
Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
3 Voordat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een beslissing neemt over de verlening van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, vraagt hij advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio verleent geen ontheffing, indien het belang van de bestrijding van de epidemie van de betreffende infectieziekte, of de directe dreiging daarvan, zich daartegen naar zijn oordeel verzet. Bij de afweging van de betrokken belangen betrekt de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio in ieder geval:
a. de aard van de plaats, de aard van de activiteit en het aantal personen waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft;
b. de gevolgen die verlening van de ontheffing zou hebben voor de naleving van de bij of krachtens artikel 58f, tweede lid, en derde lid, onder e, vastgestelde regels, in en buiten de plaats waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft.
5 In een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan aan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de bevoegdheid worden toegekend om de plaatsen aan te wijzen waar de in die regeling gestelde regels van toepassing zijn. Aan de uitoefening van de bevoegdheid kunnen in die ministeriële regeling voorwaarden of beperkingen worden verbonden.