Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS)


Hoofdstuk III

Procedure

Afdeling A

Behandeling van buitenlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging

Artikel 14 Indien de door de vreemde staat overgelegde stukken naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende zijn om op een verzoek tot tenuitvoerlegging een beslissing te nemen, biedt hij de autoriteiten van de verzoekende staat de gelegenheid binnen een door hem te stellen redelijke termijn aanvullende stukken of inlichtingen te verschaffen.

Artikel 15 1 Tenzij Onze Minister reeds aanstonds van oordeel is dat het verzoek om tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, stelt hij het met de daarbij behorende stukken in handen van de officier van justitie in wiens rechtsgebied de veroordeelde zijn woonplaats heeft of zich bevindt.
2 Wanneer een verzoek om voorlopige aanhouding is voorafgegaan worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie die in verband met dat verzoek reeds bij de zaak betrokken is geweest.
3 Indien tegen de veroordeelde in Nederland een vervolging gaande is kunnen, in afwijking van het voorgaande, de stukken worden toegezonden aan de officier van justitie die met deze vervolging is belast.
4 Is de veroordeelde een in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak bedoelde persoon, dan zendt Onze Minister de stukken toe aan de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen die ingevolge die wet bevoegd is over die persoon rechtsmacht uit te oefenen.
5 Betreft het verzoek de tenuitvoerlegging van een vermogenssanctie en is de veroordeelde een natuurlijke persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of een rechtspersoon waarvan het bestuur geen zitting of kantoor houdt in Nederland, of waarvan het hoofd van het bestuur geen vaste woonplaats in Nederland heeft, dan worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie in wiens rechtsgebied voorwerpen aanwezig zijn waarop de sanctie tenuitvoer kan worden gelegd. Wanneer een verzoek om inbeslagneming is voorafgegaan worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie die dat verzoek in behandeling heeft genomen.
6 Is op grond van de voorgaande leden voorshands geen bevoegde officier van justitie aan te wijzen, dan zendt Onze Minister de stukken toe aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.

Artikel 16 Indien de officier van justitie, die het verzoek tot tenuitvoerlegging heeft ontvangen, van oordeel is dat het niet voor inwilliging vatbaar is of dat aanleiding bestaat gebruik te maken van een der in het toepasselijke verdrag omschreven gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging, brengt hij dit oordeel onverwijld vergezeld van zijn advies ter kennis van Onze Minister, die daaromtrent beslist. De officier van justitie deelt de veroordeelde, die krachtens deze wet van zijn vrijheid is beroofd, onverwijld mede op welke dag hij zijn advies aan Onze Minister heeft uitgebracht.

Afdeling B

Behandeling van Nederlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging in Nederland van in een vreemde Staat opgelegde sancties

Artikel 17 1 Wanneer een vreemde staat heeft bewilligd in de tenuitvoerlegging van een door deze opgelegde sanctie in Nederland, stelt Onze Minister de door de autoriteiten van die staat overgelegde stukken in handen van de officier van justitie in het arrondissement waarin de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft, of bij gebreke daarvan in die van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam.
2 Is de veroordeelde een in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak bedoelde persoon, dan zendt Onze Minister de stukken toe aan de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen die ingevolge die wet bevoegd is over die persoon rechtsmacht uit te oefenen.

Afdeling C

Gerechtelijke procedure

Artikel 18 1 De officier van justitie vordert binnen twee weken na de dag waarop hij de in artikel 15 of 17 bedoelde stukken heeft ontvangen, schriftelijk, dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging. Bij zijn vordering legt de officier van justitie de stukken aan de rechtbank over. Een afschrift van de vordering wordt aan de veroordeelde betekend. Bij zijn vordering legt de officier van justitie tevens een lijst van voorwerpen of vorderingen over, die ingevolge afdeling B van Hoofdstuk II zijn in beslag genomen.
2 De in het eerste lid gestelde termijn wordt geschorst van het tijdstip waarop de officier van justitie overeenkomstig artikel 16 adviseert aan Onze Minister tot het tijdstip waarop de officier van justitie van Onze Minister bericht ontvangt dat de tenuitvoerlegging dient te worden gevorderd.
3 Indien de veroordeelde ingevolge deze wet van zijn vrijheid is beroofd, eindigt de schorsing in elk geval na veertien dagen.
4 Het in de vorige leden bepaalde is niet van toepassing indien de ten uitvoer te leggen sanctie uitsluitend bestaat uit een geldboete.

Artikel 19 1 De officier van justitie kan naar regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur de medewerking inroepen van personen en lichamen, welke op het gebied van de reclassering of op dergelijk gebied werkzaam zijn, en aan deze de nodige opdrachten geven. De personen of lichamen, belast met de uitvoering van de opdrachten, stellen de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, tenzij de opdrachten in een inrichting worden uitgevoerd.
2 Heeft de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren nog niet bereikt, dan wint de officier van justitie omtrent diens persoonlijkheid en levensomstandigheden inlichtingen in bij de raad voor de kinderbescherming. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20 1 De in artikel 18 bedoelde vordering wordt bij de politierechter aanhangig gemaakt, tenzij naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie
a. de zaak niet van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ten aanzien van de beoordeling van de strafbaarheid van het feit of van de veroordeelde naar Nederlands recht, of
b. door de rechtbank een vrijheidsstraf dient te worden opgelegd waarvan het alsnog in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte de duur van een jaar overschrijdt.
2 De politierechter is bevoegd ingevolge deze wet vrijheidsstraf van meer dan een jaar op te leggen, mits het in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf de duur van een jaar niet overschrijdt.
3 Indien de politierechter oordeelt, dat de zaak door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, verwijst hij de zaak daar heen. De zaak wordt alsdan op de bestaande vordering door de meervoudige kamer verder behandeld.

Artikel 21 1 De in artikel 18 bedoelde vordering wordt, indien de veroordeelde op dat tijdstip de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, bij de kinderrechter aanhangig gemaakt, tenzij naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie en de kinderrechter
a. de zaak niet van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ten aanzien van de beoordeling van de strafbaarheid van het feit of van de veroordeelde naar Nederlands recht, of
b. door de rechtbank een vrijheidsstraf dient te worden opgelegd waarvan het alsnog in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte de duur van zes maanden overschrijdt.
Maakt de officier van justitie zijn vordering bij de meervoudige kamer aanhangig, dan neemt de kinderrechter aan het onderzoek ter terechtzitting deel.
2 De kinderrechter is bevoegd ingevolge deze wet vrijheidsstraf van meer dan zes maanden op te leggen, mits het in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf de duur van zes maanden niet overschrijdt.
3 Indien de kinderrechter oordeelt dat de zaak door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, verwijst hij de zaak daar heen. De zaak wordt alsdan op de bestaande vordering door de meervoudige kamer verder behandeld. De kinderrechter neemt aan het onderzoek ter terechtzitting deel.

Artikel 22 Betreft de in artikel 18 bedoelde vordering een in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak bedoelde persoon, dan geschiedt de behandeling daarvan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, voor de militaire politierechter dan wel de militaire kamer van de rechtbank, die ingevolge die wet bevoegd is over die persoon rechtsmacht uit te oefenen.

Artikel 23 De politierechter, de kinderrechter en de militaire politierechter bezitten elk de bevoegdheden die aan de voorzitter van een meervoudige kamer van de rechtbank toekomen.

Artikel 24 1 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in artikel 18 bedoelde vordering bepaalt de voorzitter van de rechtbank het tijdstip waarop de rechtbank een aanvang zal maken met de behandeling van de vordering. Tussen de dag waarop de mededeling om ter terechtzitting te verschijnen aan de veroordeelde is betekend en die der terechtzitting moet een termijn van ten minste tien dagen verlopen.
2 Met toestemming van de veroordeelde kan deze termijn worden verkort, mits van deze toestemming uit een schriftelijke verklaring blijkt.

Artikel 25 De griffier van de rechtbank doet onverwijld aan de officier van justitie en aan de veroordeelde mededeling van het tijdstip dat voor de behandeling van de vordering is bepaald. Daarbij wordt de veroordeelde die geen raadsman heeft, gewezen op het recht op bijstand van een raadsman en het recht op kennisneming van de processtukken, bedoeld in artikel 64, eerste lid.

Artikel 26 1 De officier van justitie en de veroordeelde zijn bevoegd ten behoeve van het onderzoek dat de rechtbank ingevolge deze wet heeft te verrichten en de beslissingen die zij heeft te nemen getuigen en deskundigen te doen oproepen.
2 De officier van justitie kan bij met redenen omklede beslissing weigeren getuigen of deskundigen op te roepen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat deze door de veroordeelde zijn opgegeven ten einde ter terechtzitting verklaringen af te leggen ter betwisting van feiten, als bedoeld in artikel 28, derde lid. De beslissing wordt onverwijld schriftelijk ter kennis van de veroordeelde gebracht. Hij wordt daarbij opmerkzaam gemaakt op het bepaalde in artikel 28, zesde lid.

Artikel 27 1 De behandeling van de vordering heeft plaats in tegenwoordigheid van de officier van justitie. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld daarbij aanwezig te zijn en kan zich door zijn raadsman doen bijstaan.
2 De behandeling van de vordering geschiedt in het openbaar, tenzij de rechtbank op verzoek van de veroordeelde of om gewichtige, in het proces-verbaal der zitting te vermelden, redenen sluiting der deuren beveelt.

Artikel 28 1 De rechtbank onderzoekt de identiteit van de veroordeelde op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, alsmede de ontvankelijkheid van de officier van justitie, de mogelijkheid van tenuitvoerlegging in Nederland van de in het buitenland gewezen rechterlijke beslissing en de feiten en omstandigheden die voor haar beslissing van belang zijn. De rechtbank is tevens bevoegd de identiteit van de veroordeelde vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, van dat wetboek, indien over zijn identiteit twijfel bestaat. Artikel 29c, tweede lid, van dat wetboek is van overeenkomstige toepassing.
2 De officier van justitie en de veroordeelde en diens raadsman worden in de gelegenheid gesteld ter terechtzitting van de rechtbank te worden gehoord.
3 De rechtbank is gebonden aan de vaststelling van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Zij treedt niet in een nieuw onderzoek naar deze feiten.
4 De artikelen 260, eerste lid, 268, 269, vijfde lid, 271, eerste lid, 272, 273, derde lid, 274 tot en met 277, 278, tweede lid, 280, 281, 286, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, 293, 299, 300, 301, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 310, 311, tweede tot en met vierde lid, 315 tot en met 317, 319, 320, 322, eerste en tweede lid, 324 en 326 tot en met 331 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.
5 Indien getuigen zijn opgeroepen ter verkrijging van inlichtingen omtrent de persoonlijkheid van de veroordeelde of indien de rechtbank het noodzakelijk acht feiten te onderzoeken ter beoordeling van het bestaan van gronden die naar Nederlands recht, doch niet naar dat van de vreemde staat, de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluiten, vinden voorts de artikelen 287, tweede lid, 288, vierde lid, 289, eerste tot en met derde lid, 290 tot en met 292, 294 tot en met 297, 301, derde lid, en 311, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing.
6 Indien de officier van justitie overeenkomstig artikel 26, tweede lid, heeft geweigerd een getuige te doen oproepen kan de veroordeelde de rechtbank verzoeken alsnog de oproeping van de getuige te bevelen. De rechtbank gaat hiertoe over indien zij van oordeel is dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
7 De in het derde en het vijfde lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voor zover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt.
8 De officier van justitie legt, na voorlezing, een conclusie aan de rechtbank over. Indien de conclusie strekt tot bewilliging in de tenuitvoerlegging, omschrijft zij de straf of maatregel welke naar het oordeel van de officier van justitie in plaats van de buitenlandse sanctie behoort te worden opgelegd. Tevens vermeldt de officier van justitie in dat geval met welk strafbaar feit naar Nederlands recht het feit op grond waarvan de veroordeelde aan een buitenlandse sanctie is onderworpen, overeenkomt.

Artikel 29 1 Op vordering van de officier van justitie kan de rechtbank ter zitting de gevangenneming van de veroordeelde bevelen in gevallen waarin overeenkomstig artikel 8 voorlopige aanhouding mogelijk is.
2 Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, beslist de rechtbank ambtshalve over de gevangenhouding van de veroordeelde die krachtens deze wet voorlopig van zijn vrijheid is beroofd.
3 Een krachtens een der vorige leden bevolen vrijheidsbeneming blijft na de uitspraak van de rechtbank van kracht totdat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
4 Zij wordt, behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde, beëindigd:
a. zodra zulks door de rechtbank of door de officier van justitie ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde of diens raadsman, dan wel door de Hoge Raad bij zijn beslissing op een beroep in cassatie, wordt gelast:
b. indien de duur van die vrijheidsbeneming gelijk is geworden aan de duur van de door de Nederlandse rechter opgelegde straf of maatregel.

Artikel 30 1 Bevindt de rechtbank:
a. dat de overgelegde stukken niet voldoen aan de door het toepasselijke verdrag gestelde eisen;
b. dat de veroordeelde zich met vrucht op een grond, die naar Nederlands recht wel, doch naar het recht van de vreemde staat niet de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluit, had kunnen beroepen, en dat hij geen gedwongen psychiatrische verpleging behoeft;
c. dat de tenuitvoerlegging in Nederland op grond van het in een der in de artikelen 2, 3, 4, 6 of 7 bepaalde niet kan plaatshebben; of,
d. in een geval waarin volgens het toepasselijke verdrag tenuitvoerlegging kan worden geweigerd, dat bij afweging van alle betrokken belangen een beslissing tot tenuitvoerlegging in Nederland in redelijkheid niet kan worden genomen;
dan verklaart zij de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar.
2 De officier van justitie kan, zolang het onderzoek ter terechtzitting niet is gesloten, zijn vordering intrekken. Hij stelt de veroordeelde van het intrekken van de vordering terstond in kennis.
3 In andere dan de in de vorige leden voorziene gevallen verklaart de rechtbank de tenuitvoerlegging toelaatbaar, zulks met vermelding van de toepasselijke wets- en verdragsbepalingen. De artikelen 345, met uitzondering van het vierde lid, 346 en 347 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.
4 Indien de vordering is behandeld door een enkelvoudige kamer van de rechtbank vinden de artikelen 378-381 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing, behoudens voor zover deze artikelen betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt. Is de vordering behandeld door een meervoudige kamer, dan vindt artikel 362 van dat Wetboek overeenkomstige toepassing.
5 De artikelen 363 tot en met 365, eerste tot en met vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31 1 De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 353 en 357 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2 Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis beveelt de rechtbank, dat de tijd gedurende welke de veroordeelde in de vreemde staat ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op zijn overbrenging naar Nederland en uit hoofde van deze wet van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van een geldboete. Indien zij dit bevel geeft, bepaalt zij in haar uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
3 De rechtbank zendt aan Onze Minister onverwijld een gewaarmerkt afschrift van haar uitspraak toe.

Artikel 31a 1 Verlof tot tenuitvoerlegging van een in de vreemde staat opgelegde sanctie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden beperkt tot de tenuitvoerlegging van de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat, dat in omvang slechts een gedeelte van dat voordeel vertegenwoordigt.
2 Indien de in de vreemde staat opgelegde sanctie strekt tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, spreekt de rechtbank, indien de vreemde staat uitdrukkelijk heeft verzocht die sanctie slechts ten uitvoer te leggen op voorwerpen die dat voordeel vertegenwoordigen, de verbeurdverklaring daarvan uit.
3 Op uitspraken, houdende een verbeurdverklaring, is het bepaalde in de artikelen 552b, 552d, 552e en 552g van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4 Op uitspraken, houdende de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, is het bepaalde in de artikelen 6:4:9 en 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
5 Artikel 13e is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32 1 Tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende het verzoek tot tenuitvoerlegging kan zowel door de officier van justitie als door de veroordeelde beroep in cassatie worden ingesteld.
2 Van verklaringen waarbij afstand wordt gedaan van het recht om beroep in cassatie in te stellen, of waarbij een zodanig beroep wordt ingetrokken, geeft de griffier van de rechtbank onverwijld kennis aan Onze Minister.
3 De officier van justitie is, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verplicht om binnen een maand nadat hij beroep in cassatie heeft ingesteld, bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen, houdende zijn middelen van cassatie.
4 De veroordeelde die cassatieberoep heeft ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht om vóór de dienende dag bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
5 De voorzitter bepaalt na overleg met de procureur-generaal de rechtsdag. De procureur-generaal doet de dag voor de behandeling van het beroep bepaald ten minste acht dagen vóór de rechtsdag aanzeggen aan de veroordeelde. Deze termijn kan, met toestemming van de veroordeelde, worden bekort indien van die toestemming blijkt op overeenkomstige wijze als bepaald in artikel 265, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Bij gebreke van tijdige aanzegging wordt door de Hoge Raad de aanzegging van een nieuwe rechtsdag bevolen, tenzij voor de veroordeelde een raadsman is verschenen. In dat laatste geval kan op diens verzoek uitstel worden verleend.
6 In de gevallen waarin op de zitting de behandeling van het beroep voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, heeft geen nieuwe aanzegging aan de veroordeelde plaats.
7 De artikelen 431, 432, 432a, 434, eerste lid, 438, 439, 440, eerste lid, 441, 442, 443, 444, 449, eerste lid, 450, 451, 451a, 452, 453, 454, eerste, tweede en derde lid, 455, eerste lid, en 456 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
8 Indien de uitspraak waartegen beroep is ingesteld is gedaan door een enkelvoudige kamer, wordt het beroep in cassatie behandeld door een uit drie raadsheren bestaande Kamer van de Hoge Raad.
9 Indien de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd doet de Hoge Raad in geval dat mogelijk is zelf de zaak af. Indien de Hoge Raad de zaak niet zelf kan afdoen kan hij deze hetzij terugwijzen naar de rechtbank, wier uitspraak vernietigd is, hetzij verwijzen naar een andere rechtbank. Alsdan vinden de artikelen 18-28, 29, tweede lid, 30 en 31 en de voorgaande leden van dit artikel wederom toepassing.
10 De Hoge Raad zendt aan Onze Minister onverwijld een gewaarmerkt afschrift van zijn arrest toe.
11 Indien de Hoge Raad de zaak verwijst naar een andere rechtbank blijft een krachtens artikel 29 bevolen vrijheidsbeneming, onverminderd het bepaalde in het laatste lid van dat artikel, van kracht tot het tijdstip waarop die rechtbank over de gevangenhouding beslist.

Artikel 33 Zodra de rechterlijke uitspraak betreffende de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging in kracht van gewijsde is gegaan, geeft de griffier van het gerecht dat de zaak het laatst heeft behandeld daarvan kennis aan Onze Minister. De tenuitvoerlegging van een op grond van artikel 31 opgelegde straf of maatregel geschiedt op last van Onze Minister.

Afdeling D

Buiten-gerechtelijke procedures

§ 1

Geldboeten

Artikel 34 1 Indien de in de vreemde staat opgelegde sanctie uitsluitend strekt tot de betaling van een geldboete, eventueel onder bedreiging met een vervangende tot vrijheidsbeneming strekkende sanctie, wordt deze ten uitvoer gelegd krachtens een beslissing van de officier van justitie.
2 Alvorens een beslissing te nemen ingevolge het vorige lid stelt de officier van justitie de veroordeelde in de gelegenheid te worden gehoord.
3 De officier van justitie drukt overeenkomstig het bepaalde in het toepasselijke verdrag het bedrag van de geldboete uit in Nederlandse valuta. Indien het verdrag daaromtrent geen voorschriften bevat bepaalt de officier van justitie de hoogte van het bedrag volgens de wisselkoers die gold op het tijdstip van veroordeling in de vreemde staat. Als wisselkoers geldt de middenkoers van de op de koopmansbeurs te Amsterdam tot stand gekomen notering.
4 Voor valuta waarvan de wisselkoers niet dagelijks op de koopmansbeurs te Amsterdam wordt genoteerd geldt de wisselkoers die wordt verkregen uit de waarde in speciale trekkingsrechten van de desbetreffende valuta op de laatste werkdag van de maand waarin de ten uitvoer te leggen sanctie in de vreemde staat werd opgelegd.

Artikel 35 1 De ingevolge artikel 34 genomen beslissing en de dag waarop het daarbij vastgestelde bedrag moet worden voldaan worden vanwege de officier van justitie zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde ter kennis gebracht.
2 Tegen de beslissing van de officier van justitie kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de beslissing hem bekend is, een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank, indien de opgelegde geldboete het bedrag van € 22,50 overschrijdt.
3 Het bezwaarschrift wordt behandeld door de politierechter. Indien de politierechter oordeelt dat het bezwaarschrift door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, verwijst hij de zaak daar heen.
4 Is het bezwaarschrift ingediend door een in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak bedoelde persoon, dan wordt het behandeld door de militaire politierechter. Indien de militaire politierechter oordeelt dat het bezwaarschrift door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, dan verwijst hij de zaak naar de militaire kamer.
5 Op de wijze van indiening en intrekking van een bezwaarschrift zijn de artikelen 449, derde lid, en 450-454 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
6 Op de behandeling van het bezwaarschrift zijn de artikelen 25, 26, 27, 28 en 30 van deze wet van overeenkomstige toepassing.
7 Verklaart de rechtbank het bezwaar gegrond, dan vernietigt zij de beslissing van de officier van justitie of vult deze aan met inachtneming van het bepaalde in artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht. Acht zij, ondanks vernietiging de tenuitvoerlegging wel toelaatbaar, dan doet zij wat de officier van justitie had behoren te doen. In alle gevallen dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van een geldboete toelaatbaar verklaart, bepaalt zij tevens de duur van de vervangende hechtenis.
8 De artikelen 32 en 33 van deze wet zijn toepasselijk.

Artikel 36 1 Beslissingen als bedoeld in artikel 34 kunnen zodra zij zijn genomen worden ten uitvoer gelegd, tenzij het toepasselijke verdrag anders bepaalt. Door het indienen van een bezwaarschrift binnen de daarvoor gestelde termijn wordt de tenuitvoerlegging opgeschort.
2 Beslissingen genomen krachtens artikel 34 worden ten uitvoer gelegd met inachtneming van het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering omtrent de tenuitvoerlegging van geldboeten bepaalde, met uitzondering van het derde lid van artikel 6:4:5 van dat Wetboek.

Artikel 37 Indien tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis moet worden overgegaan doet de officier van justitie met het oog daarop een vordering overeenkomstig artikel 18, tenzij de rechtbank krachtens artikel 35, zevende lid, de duur van de vervangende hechtenis reeds heeft bepaald.

§ 2

Toezicht op de naleving van voorwaarden

a

overneming van het toezicht

Artikel 38 1 Indien de officier van justitie, aan wie op de voet van het bepaalde in artikel 15 een verzoek in handen is gesteld tot overneming van de uitoefening van toezicht op de naleving van voorwaarden, in een vreemde staat aan de veroordeelde opgelegd, van oordeel is dat het geheel of gedeeltelijk niet voor inwilliging vatbaar is of dat aanleiding bestaat gebruik te maken van een der in het toepasselijke verdrag omschreven gronden tot weigering, brengt hij dit oordeel onverwijld vergezeld van zijn advies ter kennis van Onze Minister, die daaromtrent beslist.
2 Indien aan het verzoek geheel of gedeeltelijk gevolg wordt gegeven, wordt de kennisgeving van dit besluit aan de veroordeelde in persoon betekend. Van zijn beslissing geeft de officier van justitie bericht aan Onze Minister.

Artikel 39 Indien de officier van justitie termen aanwezig acht om een opdracht te geven tot het verlenen van hulp en steun aan de veroordeelde, wijst hij de daarmee te belasten reclasseringsinstelling aan. Alvorens te beslissen wint hij het advies van deze instelling in.

Artikel 40 1 Het te houden toezicht strekt zich niet uit over de naleving van bijzondere voorwaarden, gesteld bij de beslissing die aan het verzoek ten grondslag ligt, welke in strijd zijn met het Nederlandse recht.
2 Het toezicht wordt uitgeoefend met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 6:1:15, 6:1:18 en 6:3:14 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde.
3 De aanvang en duur van de proeftijd worden bepaald naar het recht van de verzoekende staat. De proeftijd duurt in geen geval langer dan zij naar Nederlands recht had kunnen duren.

Artikel 41 1 Van iedere ernstige overtreding van de voorwaarden geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan Onze Minister.
2 Zodra de proeftijd is verstreken brengt de officier van justitie aan Onze Minister rapport uit omtrent de naleving van de voorwaarden.

b

toepassing van buitenlandse voorwaardelijke beslissingen

Artikel 42 De officier van justitie draagt, behoudens het bepaalde in artikel 16, zorg dat overeenkomstig afdeling C van dit hoofdstuk wordt gehandeld, indien hij een verzoek heeft ontvangen tot toepassing van een beslissing van een buitenlandse autoriteit, op grond waarvan voorwaarden gelden waarvan overtreding kan of moet leiden tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing in een strafzaak.

§ 3

Voortgezette tenuitvoerlegging

Artikel 43 1 Voor zover een verdrag daarin uitdrukkelijk voorziet, kan op aanwijzing van Onze Minister de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van een in een vreemde staat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in Nederland plaatsvinden buiten toepassing van de afdelingen A, B en C van dit hoofdstuk, maar met inachtneming van het bepaalde in deze paragraaf.
2 De in het vorige lid bedoelde aanwijzing kan, voor zover het toepasselijke verdrag bepaalt dat de instemming van de veroordeelde of diens wettelijke vertegenwoordiger met zijn overbrenging naar Nederland met het oog op de tenuitvoerlegging of voortgezette tenuitvoerlegging is vereist, slechts worden gegeven indien die instemming uit een schriftelijk stuk blijkt.

Artikel 43a 1 Tenzij Onze Minister, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, reeds aanstonds van oordeel is dat het verzoek om tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, doet hij het verzoek met de daarbij behorende stukken toekomen aan de advocaat-generaal.
2 Indien de door de vreemde staat overgelegde stukken naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende zijn om op het verzoek een beslissing te nemen, biedt hij de autoriteiten van de verzoekende staat de gelegenheid binnen een door hem te stellen redelijke termijn aanvullende stukken of inlichtingen te verschaffen.
3 De advocaat-generaal legt het verzoek met de daarbij behorende stukken onverwijld voor aan de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal dient eventuele opmerkingen bij voornoemde stukken in binnen een termijn van veertien dagen nadat hij de stukken heeft voorgelegd aan de bijzondere kamer van het gerechtshof.
4 Hangende de beslissing op het verzoek tot tenuitvoerlegging, kan de veroordeelde voorlopig worden aangehouden met toepassing van de artikelen 8 tot en met 12.

Artikel 43b 1 De bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beoordeelt met inachtneming van het toepasselijke verdrag:
a. of de tenuitvoerlegging in Nederland op grond van de artikelen 2, 3, 4, 6 of 7 niet kan plaatshebben;
b. welk strafbaar feit naar Nederlands recht het feit dat aan de buitenlandse veroordeling ten grondslag ligt, oplevert;
c. tot welke aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie, het tweede en derde lid aanleiding geven.
2 Indien de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de vrijheidsbenemende sanctie tot dat strafmaximum verlaagd.
3 Indien de aard van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie onverenigbaar is met het Nederlandse recht, wordt de vrijheidsbenemende sanctie gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de vreemde staat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie.
4 De aanpassing op grond van het tweede en derde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in.
5 De bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden doet zijn oordeel op grond van het eerste lid, schriftelijk en met redenen omkleed aan Onze Minister toekomen, binnen een termijn van zes weken nadat het verzoek en de daarbij behorende stukken zijn ontvangen.
6 Onze Minister beslist op het verzoek tot tenuitvoerlegging. Voor zover de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat het verzoek niet kan worden ingewilligd, wijst Onze Minister het verzoek af.

Artikel 43c 1 Indien Onze Minister het verzoek tot tenuitvoerlegging heeft ingewilligd, geeft hij de aanwijzing tot tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van de in de vreemde staat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in Nederland.
2 De tenuitvoerlegging van de in het eerste lid bedoelde sanctie geschiedt op last van Onze Minister.

Afdeling E

Tenuitvoerlegging van bij verstek gewezen beslissingen

Artikel 44 Verzoeken, bedoeld in afdeling D, par. 2, die betrekking hebben op bij verstek gewezen rechterlijke beslissingen zijn niet voor inwilliging vatbaar, tenzij de beslissing in hoger beroep is gewezen en het rechtsmiddel van hoger beroep door de veroordeelde tegen een op tegenspraak gewezen vonnis werd ingesteld.

Artikel 45 1 Een verzoek om tenuitvoerlegging van een in de verzoekende staat bij verstek gewezen rechterlijke beslissing kan niet in behandeling worden genomen dan nadat deze beslissing vanwege de officier van justitie, die het verzoek heeft ontvangen, aan de veroordeelde in persoon is betekend. Betekening vindt niet plaats indien het recht tot strafvervolging ter zake van het feit waarvoor de beslissing werd gewezen naar Nederlands recht zou zijn verjaard, met dien verstande, dat handelingen, verricht in de verzoekende staat, die de verjaring aldaar stuiten of schorsen, in Nederland dezelfde rechtskracht hebben. Van de betekening worden de autoriteiten van de staat, waarvan het verzoek is uitgegaan, schriftelijk in kennis gesteld.
2 Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan de veroordeelde tegen een bij verstek gewezen rechterlijke beslissing, als bedoeld in het vorige lid, verzet doen bij de rechtbank van het arrondissement waarin hij zijn woonplaats heeft of daadwerkelijk verblijft, gedurende een door het toepasselijke verdrag bepaalde termijn na de betekening. Is de veroordeelde een persoon als bedoeld in artikel 2 van de Wet militaire strafrechtspraak dan kan deze verzet doen bij de rechtbank, welke ingevolge die wet bevoegd is over die persoon rechtsmacht uit te oefenen.
3 Verzet wordt gedaan door een verklaring, af te leggen door de veroordeelde op het parket van het openbaar ministerie bij de in het vorige lid bedoelde rechtbank of bij aangetekende brief aan dat parket, houdende - op straffe van niet-ontvankelijkheid - de vermelding van de woon- of verblijfplaats van de veroordeelde, alwaar gerechtelijke stukken aan hem kunnen worden uitgereikt. In geval van verzet bij aangetekende brief geldt als dag van verzet de dag van ontvangst van de brief ten parkette. De artikelen 450 en 451a van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
4 De officier van justitie stelt iedere tijdig afgelegde verklaring of ontvangen brief, bedoeld in het vorige lid, ter hand van de griffier, die daarmee handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 451 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 46 1 Indien de veroordeelde overeenkomstig artikel 45 rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in de verzoekende staat, doet de griffier de akte van verzet onverwijld toekomen aan Onze Minister ter doorzending aan de verzoekende staat.
2 Indien de veroordeelde overeenkomstig artikel 45 rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in Nederland, wordt het verzoek om tenuitvoerlegging van het in de verzoekende staat bij verstek gewezen vonnis beschouwd als een door Onze Minister ingewilligd en op een verdrag gegrond verzoek tot strafvervolging.

Artikel 47 1 Aan de veroordeelde die overeenkomstig artikel 45 rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in Nederland wordt zo spoedig mogelijk een dagvaarding om ter terechtzitting van het in die dagvaarding aangeduide gerecht te verschijnen bij aangetekend schrijven toegezonden of in persoon betekend.
2 Verschijnt hij ten dienenden dage niet in rechte, dan wordt het verzet vervallen verklaard en vindt afdeling C, onderscheidenlijk afdeling D, toepassing, tenzij de rechter, bij niet-verschijning van de veroordeelde, schorsing van het onderzoek heeft bevolen teneinde deze, indien hij verhinderd was het onderzoek bij te wonen, daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen.
3 Indien de veroordeelde die in verzet is gekomen ten dienenden dage verschijnt wordt voor de toepassing van het Nederlandse recht de buitenlandse rechterlijke beslissing als vervallen beschouwd en de zaak overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering behandeld.

Afdeling F

Bijzondere vormen van tenuitvoerlegging

Artikel 48 Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel 49 Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel 50 Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden