Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties
Hoofdstuk 2
Vrijheidsbenemende sancties
Afdeling 2Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken in Nederland
§ 1Voorwaarden voor erkenning
Artikel 2:3(voorwaarden voor erkenning)
Een in de uitvaardigende lidstaat gedane rechterlijke uitspraak kan worden erkend en ten uitvoer gelegd in Nederland indien:a. de veroordeelde zich in de uitvaardigende lidstaat of in Nederland bevindt; en
b. Onze Minister heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke uitspraak, tenzij deze instemming niet vereist is; en
c. de veroordeelde heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke uitspraak, tenzij deze instemming niet vereist is.
Artikel 2:4
(instemming Onze Minister niet vereist)
De instemming van Onze Minister met de toezending van de rechterlijke uitspraak is niet vereist indien:a. de veroordeelde Nederlander is en in Nederland zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;
b. de veroordeelde Nederlander is, geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had, maar na invrijheidstelling naar Nederland kan worden uitgezet als gevolg van een daartoe strekkende beslissing in de uitvaardigende lidstaat.
Artikel 2:5
(instemming veroordeelde)
De instemming van de veroordeelde met de toezending van de rechterlijke uitspraak is niet vereist indien:a. de veroordeelde Nederlander is en in Nederland zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;
b. de veroordeelde na invrijheidstelling naar Nederland kan worden uitgezet als gevolg van een daartoe strekkende beslissing in de uitvaardigende lidstaat;
c. de veroordeelde naar Nederland is gevlucht of teruggekeerd naar aanleiding van de tegen hem in de uitvaardigende lidstaat ingestelde strafvervolging of na de veroordeling in die staat.
Artikel 2:6
(verzoek om of instemming met toezending)
Onze Minister kan, al dan niet op verzoek van de veroordeelde, verzoeken om of instemmen met de toezending van een in een andere lidstaat van de Europese Unie gedane rechterlijke uitspraak met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging daarvan in Nederland, indien er sprake is van een aantoonbare en voldoende binding van de veroordeelde met Nederland.§ 2
De beslissing over de erkenning
Artikel 2:7(toezending certificaat)
1 De rechterlijke uitspraak wordt door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat vergezeld van een ingevuld certificaat aan Onze Minister gezonden. Het certificaat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.2 De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door Onze Minister kan worden vastgesteld.
3 Indien de rechterlijke uitspraak en het certificaat niet aan Onze Minister zijn gezonden, worden ze door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden. De geadresseerde stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Onze Minister bevestigt de ontvangst van de aan hem doorgezonden documenten aan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.
Artikel 2:8
(in behandeling nemen certificaat)
1 Onze Minister neemt de rechterlijke uitspraak en het certificaat in behandeling.2 Onze Minister kan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat verzoeken een gewaarmerkt afschrift van de rechterlijke uitspraak of het origineel van het certificaat over te leggen.
3 Indien het certificaat niet is gesteld in de Nederlandse taal of, indien Nederland zulks heeft medegedeeld in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring, in een van de in die verklaring genoemde talen, verzoekt Onze Minister de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog te vertalen.
4 Indien het certificaat ontbreekt, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak, verzoekt Onze Minister de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog te overleggen, aan te vullen of te verbeteren.
5 Indien Onze Minister de inhoud van het certificaat ontoereikend acht om een beslissing te kunnen nemen over de erkenning van de rechterlijke uitspraak, verzoekt hij, onverwijld na ontvangst van het certificaat, de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat om een vertaling van de rechterlijke uitspraak of de belangrijkste onderdelen ervan in het Nederlands of in een andere officiële taal van de Europese Unie. Met het oog op dit verzoek overlegt Onze Minister met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.
6 Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat op verzoek, onverwijld na ontvangst van het certificaat, op de hoogte van de in Nederland toepasselijke regels betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling.
7 Indien Onze Minister van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak in Nederland niet zal bijdragen aan de maatschappelijke reïntegratie van de veroordeelde, stelt hij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld en met redenen omkleed in kennis.
Artikel 2:9
(kennisgeving aan veroordeelde)
Indien de veroordeelde zich in Nederland bevindt, stelt Onze Minister hem door middel van het door de uitvaardigende lidstaat toegezonden formulier, dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model, in kennis van de toezending van het certificaat en de rechterlijke uitspraak.Artikel 2:10
(termijn)
1 Onze Minister beslist binnen een termijn van negentig dagen na ontvangst van het certificaat over de erkenning van de rechterlijke uitspraak.2 De beslissing van Onze Minister kan slechts worden uitgesteld:
a. totdat een vertaling beschikbaar is als bedoeld in artikel 2:8, derde en vijfde lid;
b. totdat binnen redelijke termijn is voldaan aan het verzoek, bedoeld in artikel 2:8, vierde lid;
c. indien het vanwege uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de termijn, bedoeld in het eerste lid, te halen.
3 Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in kennis van de uitzonderlijke omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, en van de tijd die benodigd is om een beslissing te nemen.
Artikel 2:11
(betrokkenheid rechter; aanpassing sanctie)
1 Tenzij Onze Minister reeds aanstonds van oordeel is dat er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak te weigeren, doet hij de rechterlijke uitspraak en het certificaat toekomen aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket.2 De advocaat-generaal legt de rechterlijke uitspraak en het certificaat onverwijld voor aan de bijzondere kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal dient eventuele opmerkingen bij voornoemde stukken binnen een termijn van veertien dagen nadat hij de stukken heeft voorgelegd, in bij de bijzondere kamer van het gerechtshof.
3 De bijzondere kamer van het gerechtshof beoordeelt:
a. of er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak met toepassing van artikel 2:13, eerste lid, te weigeren;
b. of de ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert;
c. tot welke aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie het vierde of vijfde lid aanleiding geeft.
4 Indien de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de vrijheidsbenemende sanctie tot dat strafmaximum verlaagd.
5 Indien de aard van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie onverenigbaar is met het Nederlandse recht, wordt de vrijheidsbenemende sanctie gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlandse recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie.
6 De aanpassing op grond van het vierde of vijfde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in.
7 De bijzondere kamer van het gerechtshof doet zijn oordeel op grond van het derde lid, schriftelijk en met redenen omkleed aan Onze Minister toekomen, binnen een termijn van zes weken nadat de rechterlijke uitspraak en het certificaat zijn ontvangen.
Artikel 2:12
(beslissing Onze Minister)
1 Onze Minister beslist over de erkenning van de rechterlijke uitspraak met inachtneming van het oordeel van de bijzondere kamer van het gerechtshof.2 Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een gedeeltelijke erkenning van de rechterlijke uitspraak overeenkomen voor zover die autoriteit kan aangeven welk deel van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie door een toepasselijke weigeringsgrond niet wordt geraakt. Onze Minister kan aan de gedeeltelijke erkenning de voorwaarde verbinden dat na de tenuitvoerlegging in Nederland geen verdere tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak in de uitvaardigende lidstaat meer plaatsvindt.
3 Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis van zijn beslissing op grond van het eerste lid.
Artikel 2:13
(verplichte weigeringsgronden)
1 De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt geweigerd indien:a. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak en niet binnen redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 2:8, vierde lid, is voldaan;
b. niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in artikel 2:3;
c. de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
d. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
e. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende beginsel;
f. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn en de veroordeelde niet is overgeleverd onder de voorwaarde dat deze zijn straf in Nederland mag ondergaan als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet;
g. over het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot uitvoering van de vrijheidsbenemende sanctie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
h. uit het certificaat blijkt dat:
1°. de veroordeelde niet in overeenstemming met het recht van de uitvaardigende lidstaat in persoon of via een naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger in kennis is gesteld van zijn recht om de zaak te betwisten, alsmede van de termijnen waarbinnen dat rechtsmiddel moet worden aangewend; of
2°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
– tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt; of
– op de hoogte was van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd; of
– nadat de rechterlijke uitspraak aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke uitspraak, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de uitspraak niet betwist of niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
3°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, na uitdrukkelijk te zijn geïnformeerd over de behandeling ter terechtzitting en over de mogelijkheid om in persoon ter terechtzitting aanwezig te zijn, uitdrukkelijk heeft verklaard afstand te doen van zijn recht op een mondelinge behandeling en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de zaak niet betwist.
i. de opgelegde sanctie een vrijheidsbenemende maatregel in de sfeer van de gezondheidszorg betreft die niet ten uitvoer kan worden gelegd overeenkomstig het Nederlandse recht of binnen de kaders van het Nederlandse stelsel van gezondheidszorg.
2 De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt niet op grond van het eerste lid, onderdelen a, b, e en i, geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
Artikel 2:14
(facultatieve weigeringsgronden)
1 De erkenning van de rechterlijke uitspraak kan worden geweigerd indien:a. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd:
1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd;
b. op het moment van ontvangst van de rechterlijke uitspraak, minder dan zes maanden van de daarbij opgelegde vrijheidsbenemende sanctie nog ten uitvoer moeten worden gelegd;
c. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn en de veroordeelde is overgeleverd onder de voorwaarde dat deze zijn straf in Nederland mag ondergaan als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet.
2 De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt niet op grond van het eerste lid, onderdeel a, geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
§ 3
De gevolgen van de erkenning
Artikel 2:15(tenuitvoerlegging)
1 Nadat de rechterlijke uitspraak is erkend, draagt Onze Minister er zorg voor dat deze zo spoedig mogelijk, overeenkomstig de regels van het Nederlandse recht en met inachtneming van de erkenningsbeslissing, ten uitvoer wordt gelegd.2 Bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie wordt de door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in het certificaat aangegeven tijd die al in detentie is doorgebracht in mindering gebracht. Eveneens wordt de tijd die in Nederland in detentie is doorgebracht als gevolg van de toepassing van de voorlopige maatregelen, bedoeld in de artikelen 2:19 en 2:20, in mindering gebracht.
Artikel 2:16
(overbrenging)
1 Indien de veroordeelde zich in de uitvaardigende lidstaat bevindt, komt Onze Minister met de bevoegde autoriteit van die staat het tijdstip overeen waarop de veroordeelde naar Nederland wordt overgebracht. Dit tijdstip ligt niet later dan dertig dagen na de beslissing van Onze Minister tot erkenning van de rechterlijke uitspraak.2 Indien onvoorziene omstandigheden de overbrenging binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, verhinderen, vindt de overbrenging plaats binnen tien dagen nadat deze omstandigheden zijn geëindigd.
Artikel 2:17
(specialiteit)
De veroordeelde wordt in Nederland niet vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt, ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn overbrenging zijn begaan en waarvoor hij niet is overgebracht, tenzij:a. de veroordeelde niet binnen vijfenveertig dagen na zijn invrijheidstelling Nederland heeft verlaten, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, of de veroordeelde Nederland heeft verlaten, maar er is teruggekeerd;
b. de feiten niet zijn bedreigd met een vrijheidsbenemende sanctie;
c. de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van enige maatregel die de vrijheid beperkt;
d. het gaat om de tenuitvoerlegging van een andere dan een vrijheidsbenemende sanctie;
e. de veroordeelde met de overbrenging heeft ingestemd;
f. de veroordeelde na zijn overbrenging uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de bescherming op grond van dit artikel; of
g. daartoe voorafgaand toestemming van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat is verkregen.
Artikel 2:18
(informatieverplichtingen)
Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in een vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd in kennis van de volgende informatie over de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak:a. het tijdstip waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde ingaat en het tijdstip waarop de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling afloopt, indien daar in het certificaat om is gevraagd;
b. het feit dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie is voltooid;
c. een beslissing betreffende gratie of amnestie als gevolg waarvan de vrijheidsbenemende sanctie niet of niet geheel ten uitvoer wordt gelegd;
d. het feit dat het onmogelijk is om de vrijheidsbenemende sanctie ten uitvoer te leggen, omdat de veroordeelde niet in Nederland kan worden gevonden;
e. het feit dat de veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie heeft onttrokken.
§ 4
Voorlopige maatregelen
Artikel 2:19(aanhouding en inverzekeringstelling)
1 De veroordeelde die zich in Nederland bevindt, kan worden aangehouden, indien er gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat een vrijheidsbenemende sanctie op grond van dit hoofdstuk in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.2 Een verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat dat strekt tot toepassing van het eerste lid en dat is gedaan voorafgaand aan de toezending van de rechterlijke uitspraak en het certificaat, kan slechts in overweging worden genomen, indien het een vermelding bevat van:
a. een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de veroordeelde;
b. het strafbare feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft;
c. de vrijheidsbenemende sanctie die is opgelegd;
d. de feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan.
3 Indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een verzoek heeft gedaan dat strekt tot toepassing van het eerste lid, stelt Onze Minister het openbaar ministerie met het oog op de uitvoering ervan op de hoogte.
4 Iedere officier van justitie of hulpofficier van justitie is bevoegd de aanhouding te bevelen.
5 Na de veroordeelde te hebben gehoord, kan de officier van justitie of de hulpofficier van justitie bevelen dat de opgeëiste persoon gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven.
6 Artikel 39 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:20
(bewaring)
1 De rechter-commissaris in het arrondissement waar de veroordeelde in verzekering is gesteld, kan op vordering van de officier van justitie de bewaring van de veroordeelde bevelen. Alvorens een dergelijk bevel te geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de veroordeelde.2 Voor de veroordeelde die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen na mededeling door het openbaar ministerie dat ten aanzien van hem de bewaring is bevolen.
Artikel 2:21
(beëindiging bewaring)
1 De veroordeelde wiens bewaring is bevolen, wordt in vrijheid gesteld:a. indien niet binnen veertien dagen na de dag van de aanhouding de rechterlijke uitspraak en het certificaat door Onze Minister zijn ontvangen.
b. zodra zulks door de rechter-commissaris of de officier van justitie wordt gelast.
2 De bewaring eindigt van rechtswege op het moment dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak een aanvang neemt.
Artikel 2:22
(opschorting of schorsing van de bewaring)
1 De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de veroordeelde bevelen dat de bewaring voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst.2 De opschorting of schorsing eindigt van rechtswege zodra de officier van justitie in kennis is gesteld van de beslissing van Onze Minister, bedoeld in artikel 2:12.
3 Op bevelen tot voorwaardelijke opschorting en schorsing, krachtens het eerste lid gegeven, zijn de artikelen 80, eerste en derde tot en met vijfde lid, 81 tot en met 85 en 88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:23
(formaliteiten; tenuitvoerlegging)
1 De krachtens de artikelen 2:19 tot en met 2:22 gegeven bevelen tot inverzekeringstelling, bewaring dan wel de opschorting, schorsing of beëindiging van de bewaring worden gedagtekend en ondertekend. De grond voor uitvaardiging wordt in het bevel vermeld. Aan de veroordeelde op wie het bevel betrekking heeft, wordt onverwijld een afschrift daarvan uitgereikt.2 De bevelen, bedoeld in het eerste lid, zijn dadelijk uitvoerbaar. Bevoegd tot het ten uitvoer leggen van deze bevelen zijn de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren. Op de tenuitvoerlegging en de last daartoe zijn de artikelen 6:1:6, 6:1:7, 6:1:9, 6:1:15, 6:2:1 en 6:2:5 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
3 Veroordeelden die overeenkomstig deze wet in verzekering of in bewaring zijn gesteld worden behandeld als verdachten die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel zijn onderworpen.
4 Van elke beslissing, genomen krachtens een van de artikelen 2:19 tot en met 2:22, geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan Onze Minister.