Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties


Hoofdstuk 2

Vrijheidsbenemende sancties

Afdeling 2

Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken in Nederland

§ 4

Voorlopige maatregelen

Artikel 2:19

(aanhouding en inverzekeringstelling)

1 De veroordeelde die zich in Nederland bevindt, kan worden aangehouden, indien er gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat een vrijheidsbenemende sanctie op grond van dit hoofdstuk in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
2 Een verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat dat strekt tot toepassing van het eerste lid en dat is gedaan voorafgaand aan de toezending van de rechterlijke uitspraak en het certificaat, kan slechts in overweging worden genomen, indien het een vermelding bevat van:
a. een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de veroordeelde;
b. het strafbare feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft;
c. de vrijheidsbenemende sanctie die is opgelegd;
d. de feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan.
3 Indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een verzoek heeft gedaan dat strekt tot toepassing van het eerste lid, stelt Onze Minister het openbaar ministerie met het oog op de uitvoering ervan op de hoogte.
4 Iedere officier van justitie of hulpofficier van justitie is bevoegd de aanhouding te bevelen.
5 Na de veroordeelde te hebben gehoord, kan de officier van justitie of de hulpofficier van justitie bevelen dat de opgeëiste persoon gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven.
6 Artikel 39 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:20

(bewaring)

1 De rechter-commissaris in het arrondissement waar de veroordeelde in verzekering is gesteld, kan op vordering van de officier van justitie de bewaring van de veroordeelde bevelen. Alvorens een dergelijk bevel te geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de veroordeelde.
2 Voor de veroordeelde die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen na mededeling door het openbaar ministerie dat ten aanzien van hem de bewaring is bevolen.

Artikel 2:21

(beëindiging bewaring)

1 De veroordeelde wiens bewaring is bevolen, wordt in vrijheid gesteld:
a. indien niet binnen veertien dagen na de dag van de aanhouding de rechterlijke uitspraak en het certificaat door Onze Minister zijn ontvangen.
b. zodra zulks door de rechter-commissaris of de officier van justitie wordt gelast.
2 De bewaring eindigt van rechtswege op het moment dat de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak een aanvang neemt.

Artikel 2:22

(opschorting of schorsing van de bewaring)

1 De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de veroordeelde bevelen dat de bewaring voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst.
2 De opschorting of schorsing eindigt van rechtswege zodra de officier van justitie in kennis is gesteld van de beslissing van Onze Minister, bedoeld in artikel 2:12.
3 Op bevelen tot voorwaardelijke opschorting en schorsing, krachtens het eerste lid gegeven, zijn de artikelen 80, eerste en derde tot en met vijfde lid, 81 tot en met 85 en 88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:23

(formaliteiten; tenuitvoerlegging)

1 De krachtens de artikelen 2:19 tot en met 2:22 gegeven bevelen tot inverzekeringstelling, bewaring dan wel de opschorting, schorsing of beëindiging van de bewaring worden gedagtekend en ondertekend. De grond voor uitvaardiging wordt in het bevel vermeld. Aan de veroordeelde op wie het bevel betrekking heeft, wordt onverwijld een afschrift daarvan uitgereikt.
2 De bevelen, bedoeld in het eerste lid, zijn dadelijk uitvoerbaar. Bevoegd tot het ten uitvoer leggen van deze bevelen zijn de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren. Op de tenuitvoerlegging en de last daartoe zijn de artikelen 6:1:6, 6:1:7, 6:1:9, 6:1:15, 6:2:1 en 6:2:5 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
3 Veroordeelden die overeenkomstig deze wet in verzekering of in bewaring zijn gesteld worden behandeld als verdachten die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel zijn onderworpen.
4 Van elke beslissing, genomen krachtens een van de artikelen 2:19 tot en met 2:22, geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan Onze Minister.