Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)


Hoofdstuk 9

Bijzondere bepalingen ten aanzien van personen met een strafrechtelijke titel

Paragraaf 1

Personen met een strafrechtelijke titel die worden geplaatst in een accommodatie

Artikel 9:1 1 Een persoon die in een accommodatie verblijft en aan wie tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege of de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, wordt voor de toepassing van deze wet vanaf het moment van opname in de accommodatie aangemerkt als betrokkene aan wie op grond van een zorgmachtiging verplichte zorg strekkende tot opname in een accommodatie wordt verleend. Ten aanzien van een dergelijke persoon is voor zijn verblijf in de accommodatie en de behandeling van zijn psychische stoornis het bepaalde in deze paragraaf van toepassing.
2 Voor een persoon die met zijn instemming in een accommodatie verblijft en die:
a. tevens forensisch patiënt in de zin van artikel 1.1 van de Wet forensische zorg is, dan wel
b. aan wie de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, of ten aanzien van wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk is beëindigd, gelden de artikelen 8:14, 8:15, 9:2 en 9:9 van deze wet. Hoofdstuk 10 is van overeenkomstige toepassing op beslissingen ingevolge de artikelen 8:14, 8:15, 9:2 en 9:9.

Artikel 9:2 Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat voldaan is aan de criteria voor het verlenen van verlof of ontslag, dan wel dat betrokkene, aan wie tevens een justitiële titel die strekt tot vrijheidsbeneming is opgelegd, in aanmerking komt voor overplaatsing, verzoekt hij Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe een beslissing te nemen. Onze Minister van Veiligheid en Justitie neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. Hij betrekt daarbij de overwegingen en de voorwaarden die de geneesheer-directeur ingevolge de artikelen 8:16 tot en met 8:18 nodig oordeelt.

Artikel 9:3 1 De geneesheer-directeur wijst een zorgverantwoordelijke voor betrokkene aan en stelt hiervan op de hoogte:
a. betrokkene,
b. de vertegenwoordiger,
c. de advocaat,
d. de ouders of een van hen, voor zover deze niet als vertegenwoordiger optreden dan wel optreedt;
e. de echtgenoot, geregistreerd partner, degene met wie een samenlevingscontract is gesloten, levensgezel of degene die betrokkene verzorgt;
f. de huisarts;
g. de officier van justitie.
2 Artikel 8:3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9:4 1 De zorgverantwoordelijke draagt zorg dat voor betrokkene zo spoedig mogelijk na zijn opneming een zorgplan wordt opgesteld.
2 De artikelen 5:13, eerste, tweede, derde lid, onderdeel b en d, vijfde, zesde en zevende lid, en 5:14, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f tot en met j, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9:5 Behandeling van betrokkene vindt slechts plaats:
a. voor zover deze is voorzien in het zorgplan,
b. indien het overleg over het zorgplan tot overeenstemming heeft geleid, en
c. indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich niet tegen behandeling verzet.

Artikel 9:6 1 Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 9:5, onderdelen b en c, kan niettemin behandeling plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het ernstig nadeel dat de psychische stoornis van betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het ernstig nadeel dat de psychische stoornis van betrokkene binnen een accommodatie doet veroorzaken, af te wenden.
2 Behandeling overeenkomstig het eerste lid vindt plaats krachtens een schriftelijke en gemotiveerde beslissing van de zorgverantwoordelijke.
3 Artikel 8:9 is van overeenkomstige toepassing op de behandeling.
4 Bij een behandeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt in de beslissing, bedoeld in het tweede lid, vermeld voor welke termijn zij geldt. De termijn is zo kort mogelijk maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt.
5 Indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het vierde lid, voortzetting van de behandeling of opnieuw een behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, nodig is, geschiedt dit slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Op zodanige beslissingen is het vierde lid, tweede volzin, van toepassing.
6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen middelen of maatregelen worden aangewezen die niet mogen worden toegepast bij een behandeling als bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven middelen of maatregelen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten.
7 De geneesheer-directeur stelt de vertegenwoordiger en de advocaat zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van een behandeling als bedoeld in het eerste lid en van de voortzetting van de behandeling, bedoeld in het vijfde lid, en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en familievertrouwenspersoon.

Artikel 9:7 1 Ten aanzien van betrokkene die een zelfbindingsverklaring heeft, wordt voor de in de verklaring voorziene duur de in de verklaring voorziene behandeling in het zorgplan opgenomen.
2 Onverminderd artikel 9:6, eerste lid, onderdeel b, kan met betrekking tot betrokkene die zich met een verklaring als bedoeld in het eerste lid heeft verbonden, de in de verklaring voorziene behandeling worden toegepast, ook indien de patiënt zich daartegen verzet.

Artikel 9:8 1 De zorgverantwoordelijke kan, indien er sprake is van verzet als bedoeld in artikel 1:4, beslissen tot het toepassen van middelen of maatregelen waar het zorgplan met inachtneming van de artikelen 9:5 en 9:6 niet in voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie, die door betrokkene in de accommodatie als gevolg van de psychische stoornis wordt veroorzaakt, noodzakelijk is gelet op:
a. ernstig nadeel voor betrokkene of anderen,
b. de veiligheid binnen de accommodatie,
c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of
d. de voorkoming van strafbare feiten.
2 De artikelen 8:12, eerste en tweede lid, en 8:13 zijn van overeenkomstige toepassing.
3 De middelen en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.

Artikel 9:9 1 Beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek kunnen door de zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien:
a. van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, voor zover dit telkenmale uit een uitdrukkelijke verklaring van de zorgverantwoordelijke blijkt, dan wel
b. dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
2 Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond de accommodatie kunnen, anders dan als middel of maatregel, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9:8, derde lid, door de zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien:
a. naar het oordeel van de zorgverantwoordelijke van de uitoefening van het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel
b. dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
3 Beperkingen in het recht op het vrij gebruik van communicatiemiddelen kunnen door de zorgverantwoordelijke worden opgelegd indien:
a. naar het oordeel van de zorgverantwoordelijke van de uitoefening van het recht op vrij gebruik van communicatiemiddelen ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, dan wel
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde of voor de veiligheid in de accommodatie, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
4 Op het opleggen van beperkingen als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is artikel 8:9 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9:10 1 De artikelen 8:4, 8:14, 8:15, 8:21, 8:22, 8:23, 8:24, 8:25, 8:26, 8:27, 8:27a, 8:32 en 8:33, alsmede hoofdstuk 11 zijn van overeenkomstige toepassing.
2 Hoofdstuk 10 is van toepassing op een verplichting of een beslissing op grond van de artikelen 9:3 tot en met 9:9.

Paragraaf 2

Vaststellen identiteit forensische patiënten

Artikel 9:11 1 Bij de eerste opname in een accommodatie, bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, en voor zover dit anderszins noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit wordt de identiteit vastgesteld van een persoon die krachtens een beslissing op grond van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in een accommodatie is geplaatst.
2 Het vaststellen van de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, omvat bij de eerste opname in een accommodatie het vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de accommodatie. In de gevallen waarin van betrokkene vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Vreemdelingenwet 2000, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van het identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 29c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
3 Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer vingerafdrukken overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering genomen en verwerkt en is het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing. In een ander geval waarin het noodzakelijk is de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen, is het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de persoonsgegeven, bedoeld in het tweede en derde lid.