Wet op de economische delicten (WED)
Titel II
Van de straffen en maatregelen
Artikel 5 Tenzij bij de wet anders is bepaald, kunnen ter zake van economische delicten geen andere voorzieningen met de strekking van straf of tuchtmaatregel worden getroffen dan de straffen en maatregelen, overeenkomstig deze wet op te leggen.Artikel 6 1 Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft:
1°. in geval van misdrijf, voor zover het betreft een economisch delict, bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in artikel 1a, onder 1°, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie;
2°. in geval van een ander misdrijf met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie;
3°. indien hij van het plegen van het misdrijf als bedoeld onder 2° een gewoonte heeft gemaakt, met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie;
4°. in geval van overtreding, voor zover het betreft een economisch delict bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in artikel 1a, onder 1°, met hechtenis van ten hoogste een jaar, taakstraf of geldboete van de vierde categorie;
5°. in geval van een andere overtreding, met hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie.
Indien de waarde der goederen, waarmede of met betrekking tot welke het economisch delict is begaan, of die geheel of gedeeltelijk door middel van het economisch delict zijn verkregen, hoger is dan het vierde gedeelte van het maximum der geldboete welke in de gevallen onder 1° tot en met 5° kan worden opgelegd, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 23, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht, een geldboete worden opgelegd van de naast hogere categorie.
2 Bovendien kunnen de bijkomende straffen, vermeld in artikel 7, en de maatregelen, vermeld in artikel 8, worden opgelegd, onverminderd de oplegging, in de daarvoor in aanmerking komende gevallen, van de maatregelen, elders in wettelijke bepalingen voorzien.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt hij, die een voorschrift, gesteld krachtens artikel 15, tweede lid, van de Distributiewet, of gesteld bij of krachtens de artikelen 10.2, 10.3, 10.6 tot en met 10.10a, 10.10c tot en met 10.10h, 10.13 tot en met 10.15, 10.16, eerste en tweede lid, 10.17, 10.18, 10.19, eerste en tweede lid, 10.19a, 10.20, 10.21, eerste lid, 10.21a, 10.24, 10.25, 10.27, eerste en tweede lid van de Omgevingswet, overtreedt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.
4 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt hij die een voorschrift overtreedt, gesteld bij of krachtens de artikelen 2 en 3, eerste lid, van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens, artikel 3, eerste lid, van de Wet precursoren voor explosieven, dan wel de artikelen 2, eerste en derde lid, 3 en 4 van de Uitvoeringswet verdrag biologische wapens, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien het feit opzettelijk is begaan met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van dat wetboek voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Artikel 7 De bijkomende straffen zijn:
a. ontzetting van de rechten, genoemd in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2°, 4° en 5° van het Wetboek van Strafrecht, voor een tijd, de duur der vrijheidsstraf ten minste zes maanden en ten hoogste zes jaren te boven gaande, of, in geval van veroordeling tot geldboete als enige hoofdstraf, voor een tijd van ten minste zes maanden en ten hoogste zes jaren;
b. vervallen;
c. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin het economische delict is begaan, voor een tijd van ten hoogste een jaar;
d. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht;
e. verbeurdverklaring van voorwerpen, behorende tot de onderneming van de veroordeelde, waarin het economische delict is begaan, voor zover zij soortgelijk zijn aan en met betrekking tot het delict verband houden met die, genoemd in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht;
f. gehele of gedeeltelijke ontzetting van bepaalde rechten of gehele of gedeeltelijke ontzegging van bepaalde voordelen, welke rechten of voordelen de veroordeelde in verband met zijn onderneming van overheidswege zijn of zouden kunnen worden toegekend, voor een tijd van ten hoogste twee jaren;
g. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 7a Bij veroordeling wegens een van de misdrijven omschreven in artikel 6, vierde lid, kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht vermelde recht worden uitgesproken.
Artikel 8 Maatregelen zijn:
a. de maatregelen voorzien in Titel IIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht;
b. onderbewindstelling van de onderneming van de veroordeelde, waarin het economisch delict is begaan, in geval van misdrijf voor een tijd van ten hoogste drie jaren en in geval van overtreding voor een tijd van ten hoogste twee jaren;
c. het opleggen van de verplichting tot verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goedmaken van een en ander, alles op kosten van de veroordeelde, voor zover de rechter niet anders bepaalt;
d. het opleggen van de verplichting tot het vergoeden van de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en ten aanzien waarvan:
1° de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd;
2° de maatregel, bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, had kunnen worden opgelegd maar waarvan door de veroordeelde afstand is gedaan op de wijze, bedoeld in artikel 116, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering; of
3° een machtiging tot vernietiging als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is verleend, voor zover het voorwerpen betreft die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Artikel 8a 1 De maatregel vermeld in artikel 8, onder d, kan op vordering van het openbaar ministerie door de rechter worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een economisch delict.
2 De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan de kosten, bedoeld in het eerste lid. Artikel 36e, vijfde lid, vijfde en zesde volzin, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9 De maatregelen vermeld in artikel 8, onder b, c en d, kunnen te zamen met straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.
Artikel 10 1 Bij de uitspraak, waarbij een bijkomende straf of een maatregel, als vermeld in artikel 8, wordt opgelegd, worden, voor zoveel nodig, alle bijzonderheden en gevolgen naar behoefte geregeld, daaronder begrepen bij onderbewindstelling de benoeming van een of meer bewindvoerders. Bij oplegging van een bijkomende straf als vermeld in artikel 7, onder c, kan bovendien worden bevolen, dat de veroordeelde
hem van overheidswege ten behoeve van zijn onderneming verstrekte bescheiden inlevert;
in zijn onderneming aanwezige voorraden onder toezicht verkoopt;
en zijn medewerking verleent bij inventarisatie van die voorraden.
2 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 6:4:9 en 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter die de bijkomende straf of maatregel heeft opgelegd, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde bij latere beslissing alsnog een regeling geven als vorenbedoeld, dan wel in de reeds gegeven regeling wijziging brengen of terzake een aanvullende regeling geven. De behandeling van de zaak vindt plaats met gesloten deuren; de uitspraak geschiedt in het openbaar. De beslissing is met redenen omkleed; zij is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen.
3 Wij behouden Ons voor, nadere voorschriften te geven ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 11 1 Voor zover de rechter niet anders bepaalt, heeft een bewindvoerder, krachtens het voorgaande artikel of artikel 29 benoemd, dezelfde rechten en verplichtingen als de bewindvoerder, bedoeld in artikel 409 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en kan zonder zijn machtiging geen ander persoon enige daad van beheer in de onderneming verrichten.
2 De beschikking tot onderbewindstelling wordt door de griffier van het gerecht in feitelijke aanleg, dat de beschikking heeft gegeven, openbaar gemaakt in de Nederlandse Staatscourant en in één of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen. De beschikking tot onderbewindstelling wordt in het handelsregister ingeschreven met toepassing van het krachtens de Handelsregisterwet 2007 bepaalde.
Artikel 12 Vervallen
Artikel 13 1 Het recht tot uitvoering van verbeurdverklaring vervalt niet door de dood van de veroordeelde.
2 De in artikel 8 onder b vermelde maatregel vervalt door de dood van de veroordeelde.
Artikel 14 1 De tenuitvoerlegging van een veroordeling tot de betaling van kosten, andere dan die van openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, geschiedt op de wijze van de tenuitvoerlegging ener veroordeling tot geldboete, met dien verstande, dat geen vervangende vrijheidsstraf wordt toegepast.
2 In afwijking van het eerste lid geschiedt de tenuitvoerlegging van de in artikel 8 onder d vermelde maatregel op de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 15 Vervallen
Artikel 16 1 Indien aannemelijk is dat iemand die, alvorens in zijn zaak een onherroepelijke uitspraak is gedaan, is overleden, zich heeft schuldig gemaakt aan een economisch delict, kan de rechter bij beschikking op de vordering van het openbaar ministerie:
a. de verbeurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwerpen uitspreken; artikel 10 vindt overeenkomstige toepassing;
b. ten laste van de boedel van de overledene de in artikel 8, onder c vermelde maatregel opleggen.
2 De beschikking wordt door de griffier openbaar gemaakt in de Nederlandse Staatscourant en in een of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen, terwijl bovendien een afschrift van de beschikking aan het sterfhuis wordt betekend.
3 Elke belanghebbende kan binnen drie maanden na de in het vorige lid bedoelde openbaarmaking of betekening een bezwaarschrift ter griffie indienen.
4 De officier van justitie wordt gehoord; de belanghebbende wordt gehoord, althans behoorlijk opgeroepen.
5 De rechter geeft een met redenen omklede beslissing; deze is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen.
6 Het in het eerste lid, in de aanhef en onder a, in het derde, het vierde en in het vijfde lid, bepaalde geldt mede, indien aannemelijk is, dat een onbekende zich schuldig heeft gemaakt aan een economisch delict. De beschikking wordt door de griffier openbaar gemaakt in de Nederlandse Staatscourant en in één of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen.