Wet op de economische delicten (WED)


Artikel 7 De bijkomende straffen zijn:
a. ontzetting van de rechten, genoemd in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2°, 4° en 5° van het Wetboek van Strafrecht, voor een tijd, de duur der vrijheidsstraf ten minste zes maanden en ten hoogste zes jaren te boven gaande, of, in geval van veroordeling tot geldboete als enige hoofdstraf, voor een tijd van ten minste zes maanden en ten hoogste zes jaren;
b. vervallen;
c. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin het economische delict is begaan, voor een tijd van ten hoogste een jaar;
d. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht;
e. verbeurdverklaring van voorwerpen, behorende tot de onderneming van de veroordeelde, waarin het economische delict is begaan, voor zover zij soortgelijk zijn aan en met betrekking tot het delict verband houden met die, genoemd in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht;
f. gehele of gedeeltelijke ontzetting van bepaalde rechten of gehele of gedeeltelijke ontzegging van bepaalde voordelen, welke rechten of voordelen de veroordeelde in verband met zijn onderneming van overheidswege zijn of zouden kunnen worden toegekend, voor een tijd van ten hoogste twee jaren;
g. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Wijzigingen

Datum Betreft Bekendmaking Kamerdossier Memorie van toelichting
01-01-1999 wijziging Stb 1998 430 (pdf) 24263 MvT (web) MvT (pdf)
01-04-1994 wijziging Stb 1994 135 (pdf) 23196 MvT (pdf)
01-03-1993 wijziging Stb 1993 11 (pdf) 21504 MvT (pdf)
08-05-1986 wijziging Stb 1986 139 (pdf) 18973 MvT (pdf)
30-06-1969 wijziging Stb 1969 232 (pdf) 9608 MvT (pdf)
01-02-1959 wijziging Stb 1958 296 (pdf) 4034 MvT (pdf)
16-07-1951 wijziging Stb 1951 214 (pdf) 1546 MvT (pdf)
01-05-1951 nieuwe-regeling Stb 1950 K258 603 MvT (pdf)