Uitleveringswet (UW)


Hoofdstuk V

Slotbepalingen

Artikel 52 Krachtens deze wet gegeven bevelen tot inverzekeringstelling of bewaring, dan wel tot verlenging van een termijn van vrijheidsbeneming, worden gedagtekend en ondertekend. De grond voor uitvaardiging wordt in het bevel vermeld. Aan degene op wie het bevel betrekking heeft, wordt onverwijld een afschrift daarvan uitgereikt.

Artikel 53 1 De bevelen tot vrijheidsbeneming, gegeven krachtens deze wet, zijn dadelijk uitvoerbaar.
2 Bevoegd tot het ten uitvoer leggen van bevelen tot aanhouding, voorlopige aanhouding of gevangenneming zijn de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde ambtenaren.
3 Op de tenuitvoerlegging van bevelen tot vrijheidsbeneming en de last daartoe zijn de artikelen 6:1:6, 6:1:7, 6:1:9, 6:1:15 en 6:2:1 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing. Geschiedt de tenuitvoerlegging in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dan zijn de artikelen 618 tot en met 623 van het Wetboek van Strafvordering BES van toepassing.

Artikel 54 Personen die krachtens deze wet in verzekering of in bewaring zijn gesteld, of wier gevangenneming of gevangenhouding is bevolen, worden behandeld als verdachten die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel zijn onderworpen.

Artikel 55 Vervallen

Artikel 55a Op de bevelen tot bewaring en gevangenhouding, krachtens deze wet gegeven, is artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 56 1 In gevallen waarin krachtens deze wet een beslissing omtrent de vrijheidsbeneming kan of moet worden genomen, kan worden bevolen dat die vrijheidsbeneming voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst totdat de officier van justitie overeenkomstig artikel 36 in kennis is gesteld van de beslissing van Onze Minister waarbij de uitlevering is toegestaan. De te stellen voorwaarden mogen alleen strekken ter voorkoming van vlucht.
2 Op bevelen krachtens het vorige lid gegeven door de rechtbank, dan wel door de rechter-commissaris, zijn de artikelen 80 - met uitzondering van het tweede lid - en 81-88 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 57 Op bevelen tot beëindiging van vrijheidsbeneming, krachtens deze wet gegeven, en op de tenuitvoerlegging van zodanige bevelen zijn de artikelen 73, 79 en 6:2:5 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58 De termijnen, genoemd in de artikelen 16, onder c, 37, eerste lid onder b, 40, derde lid, en 44, eerste lid, lopen niet gedurende de tijd dat de betrokkene zich aan de verdere tenuitvoerlegging van de in die artikelen bedoelde bevelen heeft onttrokken.

Artikel 59 1 In gevallen waarin de uitlevering bij rechterlijk gewijsde ontoelaatbaar is verklaard, kan de rechtbank die de zaak heeft behandeld, op verzoek van de opgeëiste persoon, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, bevolen krachtens deze wet. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 533, derde, vierde en zesde lid, 534, 535 en 536 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2 In gevallen als bedoeld in het vorige lid vinden de artikelen 529 en 530 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten en schaden voor de opgeëiste persoon of diens erfgenamen. In plaats van het in die artikelen bedoelde gerecht treedt de rechtbank die het verzoek tot uitlevering heeft behandeld.

Artikel 60 Op betekeningen, kennisgevingen en oproepingen, gedaan krachtens deze wet, zijn de artikelen 36b tot en met 36e, 36h, 36i en 36n van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 60a Waar in deze wet de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen van personen, is artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 61 1 De bepalingen van de voorgaande hoofdstukken zijn niet van toepassing op:
a. overlevering van gedeserteerde schepelingen aan autoriteiten van de staat waartoe zij behoren;
b. overlevering van leden van een vreemde krijgsmacht, en van personen die met hen zijn gelijkgesteld, aan de bevoegde militaire autoriteiten, voor zover die overlevering geschiedt krachtens een overeenkomst met een of meer staten waarmede Nederland bondgenootschappelijke betrekkingen onderhoudt.
2 Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel 62 1 Ingetrokken wordt de wet van 6 april 1875, Stb. 66, tot regeling der algemeene voorwaarden, op welke, ten aanzien van de uitlevering van vreemdelingen, verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten.
2 De in het vorige lid genoemde wet blijft van toepassing op de behandeling van een verzoek tot uitlevering, en op de in verband daarmede te nemen beslissingen, in gevallen waarin de stukken betreffende dat verzoek reeds vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet aan de rechtbank om advies zijn toegezonden.
3 De artikelen 16, tweede en derde lid, en 17 van de ingetrokken wet blijven van toepassing op de behandeling van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die wet, en op de daarop door de Hoge Raad te nemen beslissing, in gevallen waarin dat verzoekschrift reeds vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet bij de Hoge Raad is ingekomen.
4 Beslist de Hoge Raad dat de verzoeker Nederlander is, dan wordt een inmiddels overeenkomstig deze wet door de rechtbank aangevangen behandeling van een verzoek tot diens uitlevering onmiddellijk beëindigd.
5 Een vreemdeling die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet is gedetineerd ingevolge een bevel gegeven krachtens artikel 9 of artikel 12 van de ingetrokken wet, wordt - zo de stukken betreffende het verzoek tot zijn uitlevering op dat tijdstip nog niet aan de rechtbank zijn toegezonden - daarna beschouwd en behandeld als iemand die krachtens artikel 22, onderscheidenlijk artikel 21, derde lid, van deze wet in bewaring wordt gehouden of in verzekering is gesteld.

Artikel 62a 1 Een verzoek tot uitlevering betreffende een persoon die zich in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt dat voor het tijdstip van transitie, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is ingediend en waarover op dat tijdstip nog niet is beslist, wordt behandeld door het vanaf dat tijdstip bevoegde orgaan en afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van deze wet.
2 De persoon, bedoeld in het eerste lid, die voor het tijdstip van transitie, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met het oog op uitlevering gedetineerd is, wordt beschouwd als iemand die krachtens deze wet in bewaring wordt gehouden of in verzekering is gesteld.

Artikel 63 Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: Uitleveringswet.