Uitleveringswet (UW)


Artikel 62 1 Ingetrokken wordt de wet van 6 april 1875, Stb. 66, tot regeling der algemeene voorwaarden, op welke, ten aanzien van de uitlevering van vreemdelingen, verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten.
2 De in het vorige lid genoemde wet blijft van toepassing op de behandeling van een verzoek tot uitlevering, en op de in verband daarmede te nemen beslissingen, in gevallen waarin de stukken betreffende dat verzoek reeds vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet aan de rechtbank om advies zijn toegezonden.
3 De artikelen 16, tweede en derde lid, en 17 van de ingetrokken wet blijven van toepassing op de behandeling van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die wet, en op de daarop door de Hoge Raad te nemen beslissing, in gevallen waarin dat verzoekschrift reeds vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet bij de Hoge Raad is ingekomen.
4 Beslist de Hoge Raad dat de verzoeker Nederlander is, dan wordt een inmiddels overeenkomstig deze wet door de rechtbank aangevangen behandeling van een verzoek tot diens uitlevering onmiddellijk beëindigd.
5 Een vreemdeling die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet is gedetineerd ingevolge een bevel gegeven krachtens artikel 9 of artikel 12 van de ingetrokken wet, wordt - zo de stukken betreffende het verzoek tot zijn uitlevering op dat tijdstip nog niet aan de rechtbank zijn toegezonden - daarna beschouwd en behandeld als iemand die krachtens artikel 22, onderscheidenlijk artikel 21, derde lid, van deze wet in bewaring wordt gehouden of in verzekering is gesteld.

Wijzigingen

Datum Betreft Bekendmaking Kamerdossier Memorie van toelichting
03-04-1967 nieuwe-regeling Stb 1967 139 (pdf) 8054 MvT (pdf)