Uitleveringswet (UW)


Artikel 16 1 Een voortvluchtige wiens bewaring overeenkomstig artikel 15 is bevolen, wordt - behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde - in vrijheid gesteld:
a. zodra zulks door de rechtbank, de rechter-commissaris of de officier van justitie, ambtshalve of op verzoek van de voortvluchtige of diens raadsman, wordt gelast;
b. zodra de termijn is verstreken binnen welke, volgens het toepasselijke verdrag, de voorlopige aanhouding moet worden gevolgd door een verzoek tot uitlevering, en zodanig verzoek niet inmiddels is gedaan;
c. zodra de bewaring twintig dagen heeft geduurd.
2 In gevallen waarin artikel 13, derde lid, toepassing vindt, worden de in het vorige lid, onder b en c, genoemde tijdvakken, na afloop waarvan de voortvluchtige in vrijheid moet worden gesteld, met vier dagen verlengd.

Wijzigingen

Datum Betreft Bekendmaking Kamerdossier Memorie van toelichting
01-09-1992 wijziging Stb 1992 358 (pdf) 22484 MvT (pdf)
03-04-1967 nieuwe-regeling Stb 1967 139 (pdf) 8054 MvT (pdf)