Politiewet 2012


Hoofdstuk 3

Het beleid ten aanzien van de politie en de organisatie van de politie

Afdeling 3.1

Beleids- en beheersbevoegdheden en kwaliteitszorg op rijksniveau

Artikel 18 1 Onze Minister stelt, gehoord het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters, ten minste eenmaal in de vier jaar de landelijke beleidsdoelstellingen vast ten aanzien van de taakuitvoering van de politie.
2 Indien daarvoor bijzondere redenen zijn, kunnen de landelijke beleidsdoelstellingen tussentijds worden gewijzigd of aangevuld, gehoord het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters.
3 Zodra de landelijke beleidsdoelstellingen zijn vastgesteld, gewijzigd of aangevuld, zendt Onze Minister deze aan de Staten-Generaal.

Artikel 19 1 Onze Minister voert, tezamen met de korpschef, ten minste viermaal per jaar overleg met de regioburgemeesters of een afvaardiging van de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal over de taakuitvoering door en het beheer ten aanzien van de politie.
2 Onze Minister wijst voor een periode van vier jaren twee burgemeesters aan die aan het overleg deelnemen. Zij zijn burgemeester van een gemeente met minder dan 100 000 inwoners. Zij kunnen niet tevens regioburgemeester zijn. Voor de aanwijzing wordt een aanbeveling gedaan door een door Onze Minister aangewezen orgaan.
3 In het overleg wordt in elk geval gesproken over:
a. de inrichting van de politie;
b. de landelijke beleidsdoelstellingen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, en de doelstellingen, bedoeld in artikel 20, eerste lid;
c. de verdeling van sterkte, bedoeld in artikel 36;
d. de door Onze Minister voorgenomen begroting en meerjarenraming, bedoeld in artikel 34, de door Onze Minister voorgenomen jaarrekening, bedoeld in artikel 35 en het door Onze Minister voorgenomen beheersplan en jaarverslag, bedoeld in artikel 37, eerste lid;
e. de benoeming van de leden van de leiding van de politie, bedoeld in artikel 28, derde lid;
f. voorstellen van wet, ontwerpen van algemene maatregel van bestuur en ontwerpen van ministeriële regeling die geheel of voor een belangrijk deel betrekking hebben op de taakuitvoering door en het beheer ten aanzien van de politie, en
g. de bijstand op basis van de artikelen 56, 57, 58, 61 en 62.

Artikel 20 1 Onze Minister stelt, gehoord het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters, met inachtneming van de omstandigheden van de betrokken eenheid, ten minste eenmaal in de vier jaar voor iedere regionale en landelijke eenheid de doelstellingen vast ter verwezenlijking van de landelijke beleidsdoelstellingen, bedoeld in artikel 18, eerste lid. Alvorens een regioburgemeester de gezamenlijke zienswijze van de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert geeft, hoort hij deze burgemeesters over de doelen die de gemeenten op het terrein van de veiligheid nastreven.
2 Indien daarvoor bijzondere redenen zijn, kunnen de doelstellingen voor een regionale of landelijke eenheid tussentijds worden gewijzigd of aangevuld.

Artikel 21 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de vereisten voor een goede taakuitvoering door de politie en de eisen die worden gesteld aan de bekwaamheid van de ambtenaren van politie.
2 Voor zover de regels, bedoeld in het eerste lid, mede van toepassing zijn op de uitvoering van de politietaken door de Koninklijke marechaussee, geschiedt de voordracht voor de algemene maatregel van bestuur door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 22 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de bewapening, de uitrusting en de kleding van de ambtenaren van politie.

Artikel 23 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de informatie- en communicatievoorzieningen van de politie en het gebruik daarvan door de politie en door andere organisaties die een taak hebben op het terrein van justitie, openbare orde, veiligheid of hulpverlening, en waarmee de politie ter uitvoering van de politietaak informatie- en communicatievoorzieningen deelt;
b. de informatiebeveiliging door de politie en door andere organisaties als bedoeld in onderdeel a.
2 Voor zover de regels, bedoeld in het eerste lid, van belang zijn voor de uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 4, kunnen zij, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, mede worden gesteld ten aanzien van de Koninklijke marechaussee.
3 Onze Minister kan de regionale en landelijke eenheden frequenties toewijzen voor de overdracht van gegevens door middel van de daartoe geëigende aangewezen informatie- en communicatievoorzieningen.
4 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat, en gehoord de Regionale Ambulancevoorzieningen en de besturen van de veiligheidsregio’s, kunnen nadere regels worden gesteld over de meldkamers, bedoeld in artikel 25a, eerste lid.

Artikel 23a 1 De hoofdlijnen van beleid en beheer met betrekking tot de meldkamers, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, worden vastgesteld bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister voor Medische Zorg en de Regionale Ambulancevoorzieningen voor zover het de ambulancezorg betreft, met de besturen van de veiligheidsregio’s voor zover het de brandweertaak, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening betreft, en met Onze Minister van Defensie voor zover het de Koninklijke marechaussee betreft.
2 De hoofdlijnen kunnen betrekking hebben op de samenwerking bij de uitvoering van de meldkamerfuncties, bedoeld in artikel 25b, eerste lid.
3 Onze Ministers, bedoeld in het eerste lid, de Regionale Ambulancevoorzieningen en de besturen van de veiligheidsregio’s voeren, in aanwezigheid van de korpschef, ten minste tweemaal per jaar overleg over het functioneren van de meldkamers en over de samenwerking bij de uitvoering van de meldkamerfuncties. In dit overleg wordt in ieder geval gesproken over de onderdelen van de stukken, bedoeld in artikel 19, derde lid, onder d, die daarop betrekking hebben.

Artikel 24 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de doeleinden waarvoor de politie, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet politiegegevens, gegevens verwerkt of verder verwerkt en de categorieën van gegevens die de politie daartoe verwerkt, alsmede over de terbeschikkingstelling van gegevens ten behoeve van de uitvoering van de politietaak en de verstrekking van gegevens aan personen en instanties;
b. de wijze waarop de politie gegevens verwerkt, daaronder begrepen de schrijfwijze en classificatie van gegevens, alsmede de wijze van vermelding van de herkomst van de gegevens.