Hoofdstuk IV
Toegelaten instellingen
Afdeling 3Werkzaamheden
§ 1Relatie met de gemeente
Artikel 40 De toegelaten instellingen, de samenwerkingsvennootschappen en, voor zover zij werkzaam zijn op het gebied van de volkshuisvesting, de andere met toegelaten instellingen verbonden ondernemingen zijn uitsluitend feitelijk werkzaam in gemeenten in Nederland, in gemeenten in de directe nabijheid van Nederland of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.Artikel 41 1 Indien de toegelaten instelling voornemens heeft tot het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden in een gemeente in Nederland, vraagt zij een verklaring van geen bezwaar aan bij het college van burgemeester en wethouders van die gemeente en van de gemeente waar zij haar woonplaats heeft.
2 De toegelaten instelling maakt geen aanvang met het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden in een gemeente als eerstbedoeld in het eerste lid, indien een college van burgemeester en wethouders als bedoeld in dat lid bezwaar daartegen heeft gemaakt, of zolang zij niet van elk van die colleges van burgemeester en wethouders een verklaring van geen bezwaar heeft ontvangen.
3 De toegelaten instelling doet de verklaringen van geen bezwaar toekomen aan Onze Minister met de stukken, bedoeld in artikel 38, eerste lid, voor de in dat lid bedoelde datum.
4 Indien een toegelaten instelling niet binnen twee maanden nadat zij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend van elk van de colleges van burgemeester en wethouders, bedoeld in dat lid, een verklaring van geen bezwaar heeft ontvangen, kan zij Onze Minister verzoeken om in het belang van de volkshuisvesting het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden in de gemeente, eerstbedoeld in dat lid, goed te keuren.
5 Voordat Onze Minister op het verzoek, bedoeld in het vierde lid, beslist, stelt hij de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, bedoeld in het eerste lid, die bezwaar hebben gemaakt tegen het aldaar doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden door de toegelaten instelling, in de gelegenheid hun zienswijzen daarop aan hem kenbaar te maken. Die colleges kunnen binnen vier weken nadien hun zienswijzen aan hem doen toekomen.
6 Het eerste tot en met vijfde lid zijn, met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van overeenkomstige toepassing op het orgaan dat in die openbare lichamen met het dagelijkse bestuur is belast.
Artikel 41a 1 Indien de toegelaten instelling voornemens is feitelijk werkzaam te zijn in een gemeente in de directe nabijheid van Nederland, legt zij dat voornemen ter goedkeuring aan Onze Minister voor.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 41b 1 Onze Minister kan, op verzoek van de colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer aan elkaar grenzende gemeenten in Nederland, goedkeuren dat, in afwijking van artikel 41, de in een of meer van die gemeenten feitelijk werkzame toegelaten instellingen en samenwerkingsvennootschappen in al die gemeenten feitelijk werkzaam mogen zijn. Van het besluit van Onze Minister wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
2 Onze Minister geeft uitsluitend toepassing aan het eerste lid, indien de colleges, bedoeld in dat lid, in hun verzoek aannemelijk hebben gemaakt dat zij alle gelegen zijn in hetzelfde vanuit het oogpunt van het functioneren van de woningmarkt als een geheel te beschouwen gebied.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het eerste lid.
Artikel 41c 1 Na toepassing van artikel 41b, eerste lid, maken de toegelaten instellingen en de samenwerkingsvennootschappen, bedoeld in dat lid, in andere gemeenten dan die, bedoeld in dat lid, geen aanvang met het doen bouwen of verwerven van woongelegenheden of aanhorigheden als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel a, of van gebouwen of aanhorigheden als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdelen d en g, en verrichten geen handelingen met het oog op het maken van die aanvang. De eerste volzin is niet van toepassing op het bouwen van haar zodanige woongelegenheden of aanhorigheden ter plaatse van haar woongelegenheden of hun onroerende of infrastructurele aanhorigheden.
2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien en zolang de toegelaten instellingen of samenwerkingsvennootschappen, bedoeld in artikel 41b, eerste lid, zich bij hun werkzaamheden in het bijzonder richten op de huisvesting van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van personen. Andere toegelaten instellingen als bedoeld in dat lid kunnen Onze Minister verzoeken om een ontheffing van het verbod, bedoeld in het eerste lid, op welk verzoek Onze Minister mede ten aanzien van de betrokken samenwerkingsvennootschappen beslist.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het toepassingsbereik van het eerste lid en omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling degenen die een belang hebben bij de in die volzin bedoelde ontheffing daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister die ontheffing kan verlenen of weigeren.
Artikel 41d Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden als bedoeld in artikel 41b, tweede lid, worden aangewezen, bij welke aanwijzing artikel 41c van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 42 1 De gemeenteraad stelt een woonvisie vast, waarin het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid voor ten hoogste de eerstvolgende vijf kalenderjaren is neergelegd. De gemeente voert overleg daarover met andere gemeenten, voor zover die gemeenten daarbij een rechtstreeks belang hebben.
2 De toegelaten instelling draagt met haar werkzaamheden naar redelijkheid bij aan de uitvoering van de woonvisie van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is. De eerste volzin is niet van toepassing, zolang de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten geen bescheiden aan de toegelaten instelling hebben verstrekt, waarin zij op hoofdlijnen een toegelicht inzicht verschaffen in hun voorgenomen woonvisie, waarover zij met betrekking tot onderwerpen waarbij andere gemeenten een rechtstreeks belang hebben overleg hebben gevoerd met de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten.
3 De toegelaten instelling zet haar middelen bij voorrang in om te voldoen aan het eerste lid, eerste volzin, en overigens ten behoeve van de volkshuisvesting. Daartoe behoort tevens het inzetten van middelen ten behoeve van het door andere toegelaten instellingen toepassing geven aan het eerste lid, eerste volzin. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden bepaald waarin de toegelaten instelling toepassing geeft aan de tweede volzin.
4 De toegelaten instelling bestemt batige saldi en andere middelen, voor zover aanhouding daarvan niet noodzakelijk is voor haar voortbestaan in financieel opzicht, uitsluitend voor werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het tweede lid, eerste volzin, en het derde lid, en omtrent de indicatie van de middelen welke de toegelaten instelling ter beschikking staan ter uitvoering van het tweede lid, eerste volzin.
Artikel 43 1 De toegelaten instelling stelt een overzicht op van voorgenomen werkzaamheden, waaruit de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is kunnen afleiden welke werkzaamheden op hun grondgebied zijn voorzien, en welke bijdrage daarmee is beoogd aan de uitvoering van de woonvisie van die gemeenten. Het overzicht heeft betrekking op de eerstvolgende vijf kalenderjaren en heeft mede betrekking op de met de toegelaten instelling verbonden ondernemingen.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de inhoud van het overzicht, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 44 1 De toegelaten instelling verzoekt jaarlijks op uiterlijk 1 april om een overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, en de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 2 van de Wet op het overleg huurders verhuurder, in verband met afspraken over de uitvoering van de woonvisie van die gemeenten in ten minste het kalenderjaar dat direct volgt op die datum.
2 De toegelaten instelling draagt er zorg voor dat de betrokken colleges van burgemeesters en wethouders en de organisaties en commissies, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks op 1 juli of een andere met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders en de organisaties en commissies overeengekomen datum beschikken over het overzicht, bedoeld in artikel 43, eerste lid.
3 Indien het overleg, bedoeld in het eerste lid, niet binnen zes maanden na de in het tweede lid genoemde datum tot afspraken leidt, kan het college van burgemeester en wethouders, de toegelaten instelling of de organisaties en commissies, bedoeld in het tweede lid, het geschil dat aan het tot stand komen van die afspraken in de weg staat binnen vier weken na het ontstaan van het geschil schriftelijk en onderbouwd ter behandeling voorleggen aan Onze Minister, die vervolgens een bindende uitspraak doet.
4 Onze Minister betrekt bij de behandeling, bedoeld in het derde lid, de woonvisie van die gemeenten, de financiële mogelijkheden van de toegelaten instelling en de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, en stelt het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling en de betrokken organisaties en commissies binnen twaalf weken in kennis van zijn bindende uitspraak over het geschil, bedoeld in het derde lid.
5 Onze Minister kan de termijn, genoemd in het vierde lid, door schriftelijke kennisgeving daarvan aan het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling en de betrokken organisaties en commissies, telkens verlengen met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste vier weken, van welke verlenging hij kennis geeft voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel de voor de laatste maal verlengde termijn.
6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het derde en vierde lid.
Artikel 44a 1 De toegelaten instelling doet jaarlijks voor 15 december volgend op de in artikel 44, eerste lid, bedoelde datum aan Onze Minister, aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, en aan de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 2 van de Wet op het overleg huurders verhuurder, toekomen:
a. een overeenkomstig bij ministeriële regeling te geven voorschriften ingericht overzicht omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, welk overzicht mede betrekking heeft op de met haar verbonden ondernemingen; en
b. een bestuursverklaring bij de gegevens die zijn opgenomen in het overzicht, bedoeld in onderdeel a.
2 De toegelaten instelling stelt de op grond van artikel 44, eerste lid, gemaakte en geldende afspraken waar zij partij bij is langs elektronische weg algemeen verkrijgbaar.
3 Onze Minister kan het overzicht beoordelen, in welk geval hij zijn oordeel aan de toegelaten instelling doet toekomen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent die beoordeling.
Artikel 44b 1 De toegelaten instelling verstrekt aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, en aan de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 2 van de Wet op het overleg huurders verhuurder:
a. gegevens over haar werkzaamheden met betrekking tot de financiering waarvan een zodanige gemeente zich borg heeft gesteld en
b. andere gegevens, waarvan kennisneming naar het oordeel van die colleges, organisaties of commissies wenselijk is uit het oogpunt van een goede beoordeling van de wijze waarop die toegelaten instelling bijdraagt aan of voornemens is bij te dragen aan de uitvoering van de woonvisie van die gemeenten.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien en zolang het college van burgemeester en wethouders van een gemeente geen bescheiden aan de toegelaten instelling heeft verstrekt, waarin zij op hoofdlijnen een toegelicht inzicht verschaft in de door die gemeente voorgenomen woonvisie, waarover zij met betrekking tot onderwerpen waarbij andere gemeenten een rechtstreeks belang hebben overleg heeft gevoerd met de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten.
Artikel 44d 1 Indien een toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap die grond in eeuwigdurende erfpacht heeft van de gemeente, de bestemming van die grond wil wijzigen in bestemd voor huurwoningen met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste een in een gemeentelijke verordening bepaalde, jaarlijks te indexeren aanvangshuurprijs, kan de gemeente aan de toestemming, bedoeld in artikel 89 lid 2 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, niet de voorwaarde verbinden dat de canon wordt verhoogd. Een andersluidend beding in de akte van vestiging is vernietigbaar.
2 Indien een toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap als gevolg van toepassing van het eerste lid een financieel voordeel heeft ten opzichte van andere marktpartijen, komt dit voordeel ten goede aan de uitvoering van de diensten van algemeen economisch belang, die aan haar of de samenwerkingsvennootschap zijn opgedragen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven over de wijze waarop dit voordeel wordt bepaald.
§ 2
Het gebied van de volkshuisvesting
Artikel 45 1 De toegelaten instellingen, de met hen verbonden ondernemingen van welke zij de enige verstrekker van kapitaal zijn en de samenwerkingsvennootschappen zijn uitsluitend werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting. Indien een toegelaten instelling een deel van het kapitaal van een met haar verbonden onderneming inbrengt, is die onderneming, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften, ten minste naar rato van dat deel werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting.2 Het gebied van de volkshuisvesting omvat uitsluitend het door de toegelaten instelling of door een met haar verbonden onderneming:
a. doen bouwen en verwerven van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede bezwaren, toewijzen, verhuren, vervreemden en doen slopen van haar zodanige woongelegenheden en aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;
b. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, en aan de direct daaraan grenzende omgeving;
c. verlenen van diensten aan:
1°. bewoners van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en aan leden van wooncoöperaties aan welke zij zodanige woongelegenheden heeft vervreemd, voor zover die diensten rechtstreeks verband houden met de bewoning of betrekking hebben op overhead ten behoeve van de verduurzaming van deze woongelegenheden of het duurzaam in stand houden daarvan;
2°. personen die haar te kennen geven voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden te willen betrekken, voor zover die diensten rechtstreeks verband houden met hun huisvesting; en
3°. huurders van gebouwen bedoeld in de onderdelen d of g, voor zover die diensten rechtstreeks verband houden met het gebruik van deze gebouwen;
d. doen bouwen en verwerven van gebouwen die een maatschappelijke gebruiksbestemming hebben en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede bezwaren, verhuren, vervreemden en doen slopen van haar zodanige gebouwen en aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;
e. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar gebouwen als bedoeld in onderdeel d en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, en aan de direct daaraan grenzende omgeving;
f. bijdragen aan de leefbaarheid in de directe nabijheid van woongelegenheden of andere onroerende zaken van de toegelaten instelling of van woongelegenheden als bedoeld in het zevende lid, of ten behoeve van de huurders van die woongelegenheden;
g. doen bouwen en verwerven van gebouwen die een kleinschalige bedrijfsmatige gebruiksbestemming hebben en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede bezwaren, verhuren, vervreemden en doen slopen van haar zodanige gebouwen en aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;
h. in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar gebouwen als bedoeld in onderdeel g en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden en die van toegelaten instellingen of met hen verbonden ondernemingen, en aan de direct daaraan grenzende omgeving;
i. verrichten van de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met h, waartoe behoren het verwerven of doen slopen van onroerende zaken, indien dat geschiedt met het oog op het op de grond waar die zaken gelegen zijn verrichten van werkzaamheden overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de onderdelen a, d en g, het derde of vierde lid en het zesde lid;
j. verlenen van diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering of administratie, waaronder mede begrepen het toewijzen van woongelegenheden en aanhorigheden, van haar verbonden ondernemingen of van toegelaten instellingen en met hen verbonden ondernemingen;
k. faciliteren van huurdersorganisaties of bewonerscommissies bij de aan hen opgedragen taken bij of krachtens deze wet en de Wet op het overleg huurders verhuurder en verlenen van diensten ten behoeve van de administratie van huurdersorganisaties of bewonerscommissies;
l. verbetering van de energetische prestatie, waaronder begrepen het opwekken van hernieuwbare energie, van haar voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden of die van een andere toegelaten instelling.
3 Het gebied van de volkshuisvesting omvat de werkzaamheden, genoemd in het tweede lid, onderdelen d tot en met h, die behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en, voor zover daarmee verband houdende, de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, voor zover deze worden verricht in gebieden waar woongelegenheden in eigendom van toegelaten instellingen gelegen zijn, en voor zover de gebouwen, bedoeld in de onderdelen d en g van dat lid, een op een wijk, buurt of buurtschap in een zodanig gebied gerichte functie hebben.
4 Het gebied van de volkshuisvesting omvat de werkzaamheden, genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met h, die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en, voor zover daarmee verband houdende, de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, voor zover:
a. zij worden verricht in gebieden waar woongelegenheden in eigendom van toegelaten instellingen gelegen zijn, en voor zover de gebouwen, bedoeld in de onderdelen d en g van dat lid, een op een wijk, buurt of buurtschap in een zodanig gebied gerichte functie hebben;
b. zij worden verricht op bebouwde grond;
c. indien zij door toegelaten instellingen of samenwerkingsvennootschappen worden verricht op niet bebouwde grond: die werkzaamheden bijdragen aan de diensten van algemeen economisch belang welke aan hen ingevolge artikel 47, eerste lid, zijn opgedragen, en
d. indien werkzaamheden als genoemd in het tweede lid, onderdeel g, en, voor zover daarmee verband houdende, werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, door andere met toegelaten instellingen verbonden ondernemingen worden verricht op niet bebouwde grond: die werkzaamheden bijdragen aan het verrichten van hun andere werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.
5 Het derde lid, het vierde lid, aanhef en onderdelen a en b, en het ten aanzien daarvan bepaalde krachtens het zesde lid, is niet van toepassing op met toegelaten instellingen verbonden ondernemingen, met uitzondering van samenwerkingsvennootschappen.
6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent het toepassingsbereik van het tweede lid, onderdelen a, b, c, d, f, g, i, j, k en l, en derde en vierde lid.
7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden bepaald waarin en voorwaarden worden gesteld waaronder het de toegelaten instellingen, de met hen verbonden ondernemingen en de samenwerkingsvennootschappen, is toegestaan om de volgende werkzaamheden te verrichten, die alsdan tot het gebied van de volkshuisvesting behoren:
a. het toewijzen en verhuren van woongelegenheden en aanhorigheden van derden;
b. het in stand houden van en het treffen van kleinschalige voorzieningen aan gebouwen en woongelegenheden en aanhorigheden van derden;
c. het huren van gebouwen en woongelegenheden en aanhorigheden van derden, ten behoeve van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in de onderdelen a en b, en
d. het verlenen van diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering of administratie van derden, voor zover die werkzaamheden betrekking hebben op verhuur van woongelegenheden en aanhorigheden.
Artikel 45a Vervallen
Artikel 46 1 De toegelaten instelling geeft, behoudens het bepaalde bij en krachtens de artikelen 49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a, voorrang aan:
a. het huisvesten of doen huisvesten van personen die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting, en
b. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, tweede lid, onderdelen a, b en c, en, voor zover daarmee verband houdende, de werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel i, voor zover die te verhuren woongelegenheden betreffen met een huurprijs van ten hoogste het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag.
2 De toegelaten instelling gaat slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan, voor zover aan ten minste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van huishoudens als eerstbedoeld of laatstbedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, die een huishoudinkomen hebben dat niet hoger is dan het voor het betrokken huishouden toepasselijke bedrag, bedoeld in artikel 14 van die wet, woongelegenheden waarvoor huurtoeslag ontvangen kan worden op grond van die wet worden verhuurd met een huurprijs van ten hoogste het in artikel 20, tweede lid, van die wet eerstgenoemde respectievelijk laatstgenoemde bedrag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen huishoudens worden uitgezonderd van en nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de eerste volzin. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de wijze waarop de inkomensvaststelling door de toegelaten instelling plaatsvindt.
3 Indien een toegelaten instelling met een jongere als bedoeld in artikel 274c lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek een overeenkomst van huur en verhuur op grond van dat artikel is aangegaan, vervalt de inschrijving van die jongere om in aanmerking te komen voor een woning niet.
4 Op verzoek van de toegelaten instelling of een woonruimteverdeler, wijst Onze Minister deze toegelaten instelling of woonruimteverdeler aan ten behoeve van het toepassen van een digitale procedure voor de inkomensvaststelling, bedoeld in het tweede lid.
5 De overeenkomstig het vierde lid aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler verzoekt een woningzoekende en de overige meerderjarige personen die deel uitmaken van diens huishouden om in te stemmen met een digitale procedure voor de inkomensvaststelling, bedoeld in het tweede lid, waarbij het inkomensgegeven digitaal wordt verstrekt aan de aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler en het burgerservicenummer van de woningzoekende en van de overige meerderjarige personen die deel uitmaken van diens huishouden wordt verwerkt door de aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler, ten behoeve van de registratie van de inschrijving van die woningzoekende en ten behoeve van de inkomensvaststelling, bedoeld in het tweede lid. Ten behoeve van het verkrijgen van de instemming van de woningzoekende verstrekt de aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler daaraan voorafgaand informatie over de te volgen digitale procedure en de daarbij behorende gegevensverwerkingen, die de woningzoekende nodig heeft om daarover een afgewogen beslissing te nemen. Als de woningzoekende instemt, is de aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler verplicht de digitale procedure voor de inkomensvaststelling toe te passen.
6 De woningzoekende en de overige meerderjarige personen die deel uitmaken van diens huishouden kunnen de instemming, bedoeld in het vijfde lid, op ieder moment intrekken, waarna de overeenkomstig het vierde lid aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler onverwijld de digitale procedure voor de inkomensvaststelling beëindigt en de daartoe verkregen gegevens verwijdert.
7 Indien de woningzoekende en de overige meerderjarige personen die deel uitmaken van diens huishouden instemmen met het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, raadpleegt de overeenkomstig het vierde lid aangewezen instelling of woonruimteverdeler het nummerregister en de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b en d, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer teneinde het burgerservicenummer van de woningzoekende vast te stellen.
8 De overeenkomstig het vierde lid aangewezen toegelaten instelling of woonruimteverdeler beëindigt de verwerking van het burgerservicenummer ten behoeve van de registratie van de inschrijving van de woningzoekende onverwijld nadat de woningzoekende is uitgeschreven.
9 De overeenkomstig het vierde lid aangewezen toegelaten instelling beëindigt de verwerking van het burgerservicenummer ten behoeve van de inkomensvaststelling, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval binnen drie jaar gerekend vanaf de dag dat de inkomensvaststelling heeft plaatsgevonden.
10 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de verwerking van het burgerservicenummer, als bedoeld in het vijfde en het zevende lid.
Artikel 46a Artikel 2 van de Wet goed verhuurderschap is van overeenkomstige toepassing op toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van dat artikel, indien door de toegelaten instelling gebruik wordt gemaakt van een woonruimteverdeelsysteem.
§ 3
Diensten van algemeen economisch belang
Artikel 47 1 Als diensten van algemeen economisch belang zijn, behoudens het bepaalde bij en krachtens de artikelen 49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a, aan de toegelaten instellingen en aan de samenwerkingsvennootschappen opgedragen:a. het huisvesten of doen huisvesten van personen die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting;
b. het doen bouwen en verwerven van voor permanent verblijf bedoelde te verhuren woongelegenheden met een huurprijs van ten hoogste het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede bezwaren, toewijzen, verhuren, vervreemden en doen slopen van zodanige woongelegenheden en aanhorigheden, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;
c. het bezwaren, verhuren, vervreemden en doen slopen van voor permanent verblijf bedoelde te verhuren woongelegenheden die geen zelfstandige woning zijn als bedoeld in artikel 247 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek met een huurprijs die hoger is dan het in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;
d. het doen bouwen en verwerven van voor permanent verblijf bedoelde, anders dan in verband met verhuren toe te wijzen, woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden, alsmede het bezwaren, toewijzen, vervreemden en doen slopen van haar zodanige woongelegenheden en aanhorigheden, daarop vestigen van een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik, en overdragen van de economische eigendom daarvan;
e. de werkzaamheden, genoemd in het bepaalde bij en krachtens artikel 45, tweede lid, onderdelen b en c, en zesde lid, voor zover zij gebouwen als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, of woongelegenheden als bedoeld in onderdeel b, c of d of hun onroerende of infrastructurele aanhorigheden betreffen;
f. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, tweede lid, onderdelen d en f, en de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen werkzaamheden als genoemd in het bepaalde bij en krachtens artikel 45, tweede lid, onderdelen d, e en f, en derde en zesde lid;
g. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd en bedoeld in de onderdelen a tot en met f, waartoe behoren het verwerven of doen slopen van onroerende zaken, indien dat geschiedt met het oog op het op de grond waar die zaken gelegen zijn verrichten van werkzaamheden overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de onderdelen b, d en f en het vijfde lid;
h. de werkzaamheden, genoemd in het bepaalde bij en krachtens artikel 45, tweede lid, onderdeel j, en zesde lid, voor zover zij worden verricht ten behoeve van andere toegelaten instellingen en noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd en bedoeld in de onderdelen a tot en met f, en
i. de werkzaamheden, genoemd in het bepaalde bij en krachtens artikel 45, tweede lid, onderdelen k en l, en zesde lid;
j. het ter vervreemding verwerven van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden waartoe de toegelaten instelling contractueel gehouden is jegens een derde aan wie de toegelaten instelling deze eerder heeft vervreemd en het vervreemden van die woongelegenheden en aanhorigheden.
2 De toegelaten instellingen en de samenwerkingsvennootschappen komt uitsluitend compensatie toe voor de werkzaamheden, genoemd en bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de compensatie.
3 De opdracht, bedoeld in het eerste lid, heeft een werkingsduur van 25 jaar. Onze Minister begint uiterlijk vijf jaar voor het einde van die werkingsduur een onderzoek naar de noodzaak, de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van die opdracht. Hij rondt dat onderzoek uiterlijk twee jaar nadien af.
4 Indien, na het verstrijken van de werkingsduur van een opdracht als bedoeld in het eerste lid, werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting niet opnieuw als diensten van algemeen economisch belang worden opgedragen, blijft het recht op compensatie voor die werkzaamheden bestaan, indien daarmee voor dat verstrijken een aanvang is gemaakt, of met betrekking tot welke uit schriftelijke, uitsluitend op die werkzaamheden betrekking hebbende, stukken blijkt dat het maken van die aanvang wordt beoogd, en zolang zij als zodanig voortduren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de eerste volzin.
5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent het toepassingsbereik van het eerste lid, onderdeel g.
Artikel 47a Vervallen
Artikel 48 1 De toegelaten instelling gaat, behoudens het bepaalde bij en krachtens de artikelen 49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a, met betrekking tot ten minste 92,5% dan wel het in de afspraken, bedoeld in artikel 44, eerste lid, overeengekomen lagere percentage, dat niet lager is dan 85, van de woongelegenheden, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, en gedurende 25 jaar slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan, indien het huishoudinkomen niet hoger is dan de inkomensgrens, of indien in die woongelegenheden bij algemene maatregel van bestuur te bepalen categorieën van personen worden gehuisvest. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent de in verband met de toepassing van dit lid aan de toegelaten instelling te verstrekken gegevens. Artikel 46, vierde tot en met negende lid, alsmede hetgeen bepaald is bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 48, tiende lid, is van overeenkomstige toepassing op de inkomenstoets die noodzakelijk is om te voldoen aan dit lid.
2 Indien de toegelaten instelling woongelegenheden als bedoeld in het eerste lid verhuurt aan of heeft ondergebracht in een rechtspersoon of vennootschap welke overeenkomsten als bedoeld in dat lid aangaat met natuurlijke personen, of een rechtspersoon of vennootschap welke zodanige woongelegenheden verhuurt aan een rechtspersoon of vennootschap welke zodanige overeenkomsten aangaat, draagt zij er, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven nadere voorschriften, zorg voor dat die rechtspersoon of vennootschap met betrekking tot die woongelegenheden het bepaalde bij en krachtens dat lid naleeft, en is de ministeriële regeling, bedoeld in de tweede volzin van dat lid, van toepassing op de aan die rechtspersoon of vennootschap te verstrekken gegevens.
3 De toegelaten instelling gaat met betrekking tot haar woongelegenheden, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, die niet behoren tot het in het eerste lid bedoelde deel daarvan, overeenkomsten van huur en verhuur aan overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften.
4 De toegelaten instelling gebruikt gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen uitsluitend voor de uitvoering van het eerste en derde lid, en van krachtens deze wet gegeven voorschriften, indien die zodanig zijn dat de hoogte van dat inkomen voor een goede uitvoering daarvan bepalend of medebepalend is. Zij draagt er zorg voor dat de in het tweede lid bedoelde rechtspersoon of vennootschap dienovereenkomstig handelt.
5 Een of meer toegelaten instellingen kunnen Onze Minister verzoeken voor hen een lager percentage te bepalen dan het voor hen op grond van het eerste lid geldende percentage. Bij het verzoek maken de verzoekende toegelaten instelling of instellingen aannemelijk dat de verhouding tussen de vraag naar en het aanbod van woongelegenheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, zodanig is dat zij het eerste lid van dit artikel redelijkerwijs niet kunnen naleven. Bij het verzoek voegen zij voorts een voorstel voor de bepaling voor een of meer andere toegelaten instellingen van een zodanig hoger percentage dan het percentage, genoemd in het eerste lid, dat de betrokken toegelaten instellingen gezamenlijk voldoen aan dat lid. Bij inwilliging van het verzoek bepaalt Onze Minister dat lagere en dat hogere percentage op een zodanige wijze, dat de toegelaten instellingen op welke zijn besluit daartoe betrekking heeft gezamenlijk voldoen aan het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toepassing van dit lid.
6 De toegelaten instelling gaat gedurende 25 jaar met betrekking tot gebouwen als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, op welke de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel f, van toepassing is behoudens in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan met verenigingen of stichtingen die zich blijkens hun statuten uitsluitend ten doel stellen diensten te leveren of werkzaamheden te verrichten die zijn gericht op het maatschappelijke belang, met overheidsinstellingen dan wel met natuurlijke personen die de gebouwen huren met het uitsluitende doel daarin op het maatschappelijk belang gerichte werkzaamheden te verrichten, met uitsluiting van commercieel gebruik.
7 Indien de toegelaten instelling woongelegenheden van derden verhuurd als bedoeld bij en krachtens artikel 45, zevende lid, onderdeel a, wordt deze verhuur betrokken in de berekening van het percentage, bedoeld in het eerste lid.
8 Onze Minister beoordeelt jaarlijks voor 1 december of de toegelaten instelling in het aan die datum voorafgaande jaar het bepaalde bij en krachtens het eerste tot en met vierde en zesde lid heeft nageleefd of doen naleven, waarbij hij, indien van toepassing, het betrokken in het vijfde lid bedoelde percentage in aanmerking neemt, en verstrekt dat oordeel aan de toegelaten instelling. Hij kan overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften besluiten, dat de toegelaten instelling geen compensatie toekomt voor werkzaamheden die behoren tot de diensten van algemeen economisch belang. Dat besluit is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
§ 4
Administratieve scheiding en vermogensscheiding
Artikel 48a Het bepaalde bij en krachtens deze paragraaf is slechts van toepassing, indien en zolang de toegelaten instelling geen toepassing geeft aan artikel 50a.Artikel 49 1 De toegelaten instellingen houden een zodanige administratie bij dat de registratie van de activa en passiva die zijn verbonden met de diensten van algemeen economisch belang welke aan hen en aan de samenwerkingsvennootschappen zijn opgedragen, respectievelijk met hun overige werkzaamheden, gescheiden is. De eerste volzin is niet van toepassing, indien en zolang:
a. de totale nettojaaromzet, verminderd met de opbrengsten uit levering van onroerende zaken, van een toegelaten instelling minder dan € 37.853.186,35 heeft bedragen gedurende de twee laatst afgesloten boekjaren, en het aandeel in die omzet van haar werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang in die jaren minder was dan 5%, en
b. in enig boekjaar het aandeel van haar investeringen in werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang in het totaal van haar investeringen minder is dan 10%.
Het bedrag, genoemd in de tweede volzin, wordt jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd met het percentage, bedoeld in artikel 54, eerste lid, eerste zin.
2 Toegelaten instellingen die werkzaamheden verrichten welke de handel tussen lidstaten van de Europese Unie niet op merkbare wijze ongunstig kunnen beïnvloeden, van welke de totale nettojaaromzet minder dan € 40 miljoen heeft bedragen gedurende twee boekjaren, of ten aanzien van welke de door hen in enigerlei vorm ontvangen overheidssteun is vastgesteld ingevolge een open, doorzichtige en niet-discriminerende procedure houden een zodanige administratie bij dat:
a. de registratie van de lasten en baten van hun verschillende werkzaamheden gescheiden zijn;
b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend en
c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
3 De toegelaten instellingen, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, bewaren de in de onderdelen a, b en c van dat lid bedoelde gegevens gedurende vijf jaar, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waarop de gegevens betrekking hebben.
4 Indien de Europese Commissie verzoekt om terbeschikkingstelling van gegevens als bedoeld in het bepaalde bij en krachtens dit artikel, verstrekken de toegelaten instellingen, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, Onze Minister op diens verzoek binnen de door hem gestelde termijn de desbetreffende gegevens. Onze Minister doet de gegevens toekomen aan de Europese Commissie.
5 Het in het tweede lid, aanhef, genoemde bedrag kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien de wijziging voortvloeit uit een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie.
6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de toepassing van het eerste lid, de wijze van scheiding door de toegelaten instellingen van baten, lasten, activa en passiva, en omtrent het beschikbaar komen van financiële middelen voor de uitvoering van de diensten van algemeen economisch belang welke aan hen en aan de samenwerkingsvennootschappen zijn opgedragen, respectievelijk van hun overige werkzaamheden.
7 De administratie en het in artikel 36a, vierde lid, bedoelde overzicht van de toegelaten instellingen worden met inachtneming van het eerste tot en met zesde lid ingericht, behoudens het bepaalde bij en krachtens artikel 49a, tweede en vierde lid, en 50. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de inrichting van de administratie, bedoeld in de eerste volzin.
Artikel 49a 1 De toegelaten instelling geeft geen toepassing aan de artikelen 49, eerste lid, eerste zin, en 25b, eerste lid, van de Mededingingswet, of aan artikel 49, eerste lid, eerste zin, en tweede lid, dan nadat de beoogde wijze waarop hieraan toepassing zal worden gegeven is goedgekeurd door Onze Minister. Zij doet een voorstel daartoe aan hem toekomen.
2 De toegelaten instelling kan in het voorstel Onze Minister verzoeken om toepassing te geven aan artikel 50, eerste lid.
3 Onze Minister neemt binnen twaalf weken na ontvangst van het voorstel een besluit omtrent de goedkeuring daarvan, welke termijn hij, door schriftelijke kennisgeving daarvan aan de toegelaten instelling, telkens kan verlengen met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes weken, van welke verlenging hij kennis geeft voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel de voor de laatste maal verlengde termijn. De toegelaten instelling geeft toepassing aan de artikelen 49, eerste lid, eerste volzin, en 25b, eerste lid, van de Mededingingswet, of aan artikel 49, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, met ingang van 1 januari volgend op het tijdstip waarop Onze Minister het voorstel heeft goedgekeurd.
4 Indien het goedgekeurde voorstel een verzoek bevat als bedoeld in het tweede lid, is daarop het tweede lid van artikel 50 van toepassing.
Artikel 50 1 Onze Minister kan op verzoek van een toegelaten instelling bepalen dat werkzaamheden als genoemd en bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 47, eerste lid, onderdelen b tot en met f, ten aanzien van een toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang.
2 Bij toepassing van het eerste lid:
a. is artikel 21d mede van toepassing ten aanzien van die werkzaamheden;
b. behoren de betrokken werkzaamheden niet tot de werkzaamheden waaraan de betrokken toegelaten instelling ingevolge artikel 46, aanhef en eerste lid, onderdeel b, voorrang geeft;
c. komt de betrokken toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap geen compensatie toe voor de betrokken werkzaamheden;
d. is artikel 48 niet van toepassing op die werkzaamheden en
e. worden de baten, lasten, activa en passiva die zijn verbonden met die werkzaamheden administratief samengevoegd met die, verbonden met de overige werkzaamheden van de betrokken toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop Onze Minister degenen die een belang hebben bij toepassing van dat lid daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister dat lid kan toepassen dan wel van die toepassing kan afzien.
§ 5
Juridische scheiding
Artikel 50a 1 Om een juridische scheiding te bewerkstelligen brengt de toegelaten instelling haar werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang, en alle daarmee samenhangende baten, lasten, activa en passiva, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften onder in een of meer woningvennootschappen. Woningvennootschappen zijn naamloze vennootschappen als bedoeld in artikel 64 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 175 van dat boek.2 De toegelaten instelling stelt een voorstel tot bewerkstelliging van de juridische scheiding op. Zij kan, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften, daarin opnemen dat andere werkzaamheden en daarmee samenhangende baten, lasten, activa en passiva dan die, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, in een woningvennootschap worden ondergebracht. Bij toepassing van de tweede volzin van dit lid is artikel 50, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 50b 1 De toegelaten instelling bewerkstelligt geen juridische scheiding dan nadat Onze Minister dat heeft goedgekeurd. Zij doet daartoe het voorstel, bedoeld in artikel 50a, tweede lid, aan hem toekomen. Onze Minister neemt binnen twaalf weken na ontvangst van het voorstel een besluit omtrent de goedkeuring, welke termijn hij, onder schriftelijke kennisgeving daarvan aan de toegelaten instelling, telkens kan verlengen met een door hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes weken, van welke verlenging hij kennis geeft voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel voor de laatste maal verlengde termijn.
2 Op een verzoek om goedkeuring van een voorgenomen juridische scheiding zijn de artikel 21, eerste lid, tweede volzin, en 53, tweede lid, derde lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid, aanhef en onderdeel f, van overeenkomstige toepassing.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het voorstel, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling degenen die een belang hebben bij de juridische scheiding daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister die scheiding kan goedkeuren dan wel zijn goedkeuring daaraan kan onthouden.
Artikel 50c 1 De toegelaten instelling is terstond na de bewerkstelliging van een juridische scheiding de enige aandeelhoudster van de woningvennootschappen.
2 Onze Minister kan, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent gegeven voorschriften, bepalen dat de toegelaten instelling haar aandelen in een woningvennootschap in het openbaar ter overname aanbiedt.
§ 6
Verdere bepalingen
Artikel 51 De toegelaten instelling besteedt aan:a. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, voor zover zij bestaan uit doen bouwen, en
b. de werkzaamheden, genoemd in artikel 45, tweede lid, onderdeel e, voor zover zij bestaan uit treffen van voorzieningen aan haar gebouwen en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden.
Artikel 52 Vervallen
Artikel 53 1 Een toegelaten instelling gaat slechts een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan, indien zij daarbij het vermogen van een of meer andere rechtspersonen onder algemene titel verkrijgt, of een andere toegelaten instelling daarbij haar vermogen onder algemene titel verkrijgt.
2 Een voorgenomen fusie waarbij een toegelaten instelling betrokken is behoeft goedkeuring van Onze Minister. Een verzoek om goedkeuring omvat in elk geval de door haar voorziene gevolgen van die fusie voor de volkshuisvesting in de gemeenten waar de toegelaten instelling die uit die fusie voortkomt voornemens is feitelijk werkzaam te zijn. Die toegelaten instelling voert overleg over dat verzoek met de colleges van burgemeester en wethouders van die gemeenten, alsmede met de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties.
3 Een verzoek als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van:
a. de zienswijzen daarop van de colleges en de huurdersorganisaties, bedoeld in het tweede lid, en
b. indien hoofdstuk 5 van de Mededingingswet op de fusie van toepassing is, het oordeel daarover van de Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt.
4 Onze Minister onthoudt in elk geval zijn goedkeuring aan de voorgenomen fusie, indien:
a. de verzoekende toegelaten instelling naar zijn oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de volkshuisvesting met die fusie beter is gediend dan met andere vormen van samenwerking tussen die toegelaten instelling en andere rechtspersonen of vennootschappen;
b. de verzoekende toegelaten instelling:
1°. voornemens is te fuseren met een toegelaten instelling die na toepassing van artikel 41b of 41d, op grond daarvan niet in dezelfde gemeenten, die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als zij feitelijk werkzaam mag zijn, en
2°. naar zijn oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de volkshuisvesting met die fusie beter gediend is dan met een fusie met een toegelaten instelling die na toepassing van artikel 41b of 41d, op grond daarvan in dezelfde gemeenten, die zijn gelegen in het gebied, bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als zij feitelijk werkzaam mag zijn;
c. naar zijn oordeel de financiële continuïteit van de toegelaten instelling die uit die fusie zou voortkomen niet voldoende is gewaarborgd;
d. naar zijn oordeel de toegelaten instelling die uit die fusie zou voortkomen zou beschikken over een zodanig bedrag aan financiële middelen dat is aangetrokken van instellingen die behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 21c, eerste lid, dat dat bedrag zou liggen boven een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van de overeenkomstig artikel 35, tweede lid, bepaalde actuele waarde van de onroerende zaken en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden van de toegelaten instelling;
e. het oordeel, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, negatief is; of
f. de huurdersorganisaties, bedoeld in het tweede lid, niet met de voorgenomen fusie instemmen, tenzij naar zijn oordeel door de fusie:
1°. wordt voorkomen dat ten aanzien van de betrokken toegelaten instelling een situatie ontstaat als bedoeld in artikel 29, tweede lid, eerste volzin, of 57, eerste lid, onderdeel a, of
2°. wordt voorkomen dat een toegelaten instelling niet in staat is toepassing te geven aan artikel 42, eerste lid, eerste volzin; of
3°. het voldoen aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 61d, gegeven in verband met verplichtingen gesteld bij of krachtens hoofdstuk IV, afdeling 2, wordt bevorderd.
5 Het derde lid, onder a, en het vierde lid, onder f, zijn niet van toepassing indien sprake is van een fusie met een of meer dochtermaatschappijen of met een of meer verbonden ondernemingen, niet zijnde woningvennootschappen.
6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid, te verstrekken gegevens, de wijze waarop de toegelaten instelling degenen die een belang hebben bij de voorgenomen fusie daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister die fusie kan goedkeuren dan wel zijn goedkeuring daaraan kan onthouden.
7 Voor zover artikel 317, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ertoe leidt dat Onze Minister de voorgenomen fusie dient goed te keuren, heeft dat artikel niet dat rechtsgevolg indien sprake is van een fusie:
a. tussen dochtermaatschappijen;
b. tussen verbonden ondernemingen;
c. van een of meer dochtermaatschappijen met een of meer verbonden ondernemingen.
8 Het tweede lid, derde lid, aanhef en onderdeel a, vierde lid, aanhef en onderdelen b en f, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die geen juridische scheiding is.
9 Het tweede tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een toegelaten instelling het gehele vermogen van een of meerdere andere toegelaten instellingen onder bijzondere titel verkrijgt.
Artikel 53a 1 Een door Onze Minister aan te wijzen onafhankelijke instantie draagt er, door daartoe deskundige instanties aan te wijzen, zorg voor dat bij elke toegelaten instelling mede ter plaatse een onderzoek kan worden verricht naar:
a. de resultaten van haar werkzaamheden, zowel uit het oogpunt van het belang van de volkshuisvesting als van het maatschappelijke belang van die werkzaamheden;
b. de wijze waarop de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld invloed uit te oefenen op het beleid, en
c. de kwaliteit van de governance.
2 De toegelaten instelling draagt er zorg voor dat het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, ten minste een maal per vier jaar door de daartoe door haar te benaderen deskundige instantie, bedoeld in dat lid, wordt afgerond. De kosten van dat onderzoek komen voor haar rekening. Het bestuur van de toegelaten instelling kan, indien naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, besluiten de termijn van vier jaar, genoemd in de eerste volzin, eens per dezelfde vier jaar met een jaar te verlengen of op te schorten, in welk geval het dit verantwoordt in het jaarverslag, bedoeld in artikel 36.
3 De deskundige instantie, bedoeld in het eerste lid, stelt telkens binnen zes weken na afloop van een onderzoek een rapport met haar bevindingen vast. Zij zendt het rapport onverwijld na de vaststelling daarvan aan de toegelaten instelling.
4 De toegelaten instelling zendt een rapport als bedoeld in het derde lid, vergezeld van de zienswijze van de raad van commissarissen en het bestuur daarop, binnen zes weken aan alle belanghebbenden en degenen die in het kader van het onderzoek hun zienswijze hebben gegeven. Zij stelt voorts het rapport binnen die termijn langs elektronische weg algemeen verkrijgbaar.
5 Een rapport als bedoeld in het derde lid is mede onderwerp van het overleg, bedoeld in artikel 44, eerste lid.
Artikel 54 1 De gemiddelde huurprijs van de woningen van de toegelaten instelling op 1 januari van het jaar volgend op 1 januari van enig jaar is niet hoger dan de gemiddelde huurprijs van die woningen op 1 januari van enig jaar, vermeerderd met een bij ministeriële regeling bepaald percentage. In de afspraken, bedoeld in artikel 44, tweede lid, kan voor de in de betrokken gemeente gelegen woningen ten hoogste een bij ministeriële regeling bepaald hoger percentage worden overeengekomen.
2 Bij de berekening van de gemiddelde huurprijs, bedoeld in het eerste lid, wordt geen rekening gehouden met woningen:
a. waarvoor op laatstgenoemde 1 januari-datum een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 247 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geldt;
b. die in het betrokken jaar voor het eerst of laatstelijk door de toegelaten instelling of aan een opvolgende huurder zijn verhuurd;
c. waarvan de huurprijs in het betrokken jaar is verhoogd als gevolg van een woningverbetering als bedoeld in artikel 255 lid 1 onderdelen a en b van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
d. waarvan de huurprijs in het betrokken jaar is verhoogd als gevolg van een voorstel daartoe als bedoeld in artikel 252a lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, mits in afspraken als bedoeld in artikel 44, eerste lid, is opgenomen dat de daarmee gepaard gaande extra huurinkomsten worden ingezet voor investeringen en voor zover deze inkomsten, de in die afspraken overeengekomen investeringsbedragen niet overschrijden, of is verlaagd naar aanleiding van een voorstel daartoe als bedoeld in artikel 252b lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
e. waarvan de huurprijs in het betrokken jaar op verzoek van de huurder niet is verhoogd respectievelijk is verlaagd anders dan overeenkomstig artikel 252, 252b of 257 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel is verhoogd als gevolg van een voorstel daartoe als bedoeld in artikel 252c onderdeel b van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
f. die een onzelfstandige woonruimte vormen.
3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder woningen van de toegelaten instelling mede verstaan woningen die de toegelaten instelling verhuurt op grond van artikel 45, zevende lid, onderdeel a.
Artikel 54a 1 In afwijking van artikel 246 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek doet de toegelaten instelling voor 1 juni 2023 aan de huurder van een zelfstandige woning als bedoeld in artikel 234 van dat boek die op 1 maart 2023 huurder van de woning was en dat nog steeds is met een inkomen dat blijkens de inkomenscategorieverklaring, bedoeld in het derde lid, niet hoger is dan 120% van het op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag toepasselijke bedrag, een voorstel tot verlaging van de huurprijs tot ten hoogste € 577,91 per maand, tenzij op de woning een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 247 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Artikel 252, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
2 De toegelaten instelling verzoekt de inspecteur, bedoeld in artikel 252a, tweede lid, onderdeel e, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, om een inkomenscategorieverklaring ten aanzien van de huurders van haar woningen als bedoeld in het eerste lid met een geldende huurprijs die hoger is dan € 577,91 per maand.
3 De inspecteur, bedoeld in artikel 252a, tweede lid, onderdeel e, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, verstrekt desgevraagd aan de toegelaten instelling een inkomenscategorieverklaring ten aanzien van de huurders, bedoeld in het tweede lid. In de verklaring wordt vermeld of op de door de toegelaten instelling aangeduide plaats van de woonruimte op basis van gegevens uit de basisregistratie inkomen, bedoeld in hoofdstuk IVA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, het inkomen over 2021 lager is dan of gelijk is aan 120% van het op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag toepasselijke bedrag, dan wel hoger is dan dat bedrag. Indien geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen beschikbaar is, vermeldt de verklaring dat dat het geval is. Het bepaalde in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 252a, vierde lid, vierde zin, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is van overeenkomstige toepassing.
4 In afwijking van het eerste lid doet de toegelaten instelling aan de huurder van een zelfstandige woning als bedoeld in artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of van een woonwagen als bedoeld in artikel 235 van dat boek een voorstel als bedoeld in dat lid, indien de huurder, die op 1 maart 2023 huurder van die woning of die woonwagen was en dat nog steeds is, daarom voor 31 december 2024 verzoekt en aantoont dat het bruto-inkomen van de bewoners, bedoeld in artikel 54b, in de zes maanden voorafgaand aan het verzoek lager is dan of gelijk is aan 60% van het op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag toepasselijke bedrag. De huurder voegt bij het verzoek, bedoeld in de eerste zin, een door hem opgestelde en ondertekende verklaring over de samenstelling van zijn huishouden op de datum van het verzoek. De toegelaten instelling doet het voorstel, bedoeld in het eerste lid, binnen drie weken na ontvangst van de in de eerste en tweede zin bedoelde gegevens.
5 De ingangsdatum van de verlaging is in afwijking van artikel 252, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dagtekening van het voorstel. In het kalenderjaar dat de huurprijs is verlaagd overeenkomstig het eerste lid wordt in afwijking van artikel 248 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek de huur na die verlaging niet meer verhoogd. Artikel 252c van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
6 Indien de toegelaten instelling geen voorstel als bedoeld in het eerste lid doet of de huurder niet instemt met het voorstel van de toegelaten instelling kan de huurder de huurcommissie verzoeken daar uitspraak over te doen. Het verzoek wordt indien de toegelaten instelling geen voorstel doet, gedaan binnen zes weken na 1 juni 2023 respectievelijk na het tijdstip, bedoeld in het vierde lid, derde zin, dan wel indien de huurder niet instemt met het voorstel binnen zes weken na het tijdstip waarop de verlaging blijkens het voorstel had moeten ingaan. De huurder voegt bij het verzoek gegevens over zijn inkomen in 2021 respectievelijk over het bruto-inkomen, bedoeld in het vierde lid, eerste zin, en de in het vierde lid, tweede zin, bedoelde verklaring.
7 Bij de berekening, bedoeld in artikel 54, eerste lid, wordt geen rekening gehouden met de woningen waarvan de huurprijs in het betrokken jaar is verlaagd op grond van het eerste lid.
8 De toegelaten instelling informeert de huurder niet later dan 30 april 2023 over de mogelijkheden op grond van dit artikel.
9 De toegelaten instelling verstrekt de Dienst Toeslagen binnen drie weken na de datum waarop de huurverlaging is ingegaan de gewijzigde huurprijs en duidt daarbij de woonruimte aan op de wijze als voorgeschreven in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 252a, vierde lid, vierde zin, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 54b Voor de toepassing van artikel 54a, eerste, tweede, derde en zesde lid, wordt onder inkomen verstaan: de gezamenlijke inkomensgegevens, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van degenen die op het adres van de woning staan ingeschreven, met uitzondering van kinderen in de zin van artikel 4 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen jonger dan 27 jaar, met dien verstande dat in het eerste lid van dat artikel voor «de belanghebbende» telkens wordt gelezen «een bewoner».
Artikel 54c 1 Indien na overlijden van de huurder van de woning van een toegelaten instelling geen persoon de huur krachtens artikel 268 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek voortzet, informeert de toegelaten instelling de andere bewoner die zijn hoofdverblijf heeft bij de overleden huurder op het moment van diens overlijden, ten minste over zijn contractuele rechten en plichten.
2 De toegelaten instelling zendt de informatie, bedoeld in het eerste lid, bij aangetekende brief en niet eerder dan twee weken maar uiterlijk binnen een maand nadat het overlijden van de huurder ter kennis is gekomen van de toegelaten instelling.
Artikel 54d 1 Indien er geen personen zijn die de huur krachtens artikel 268, eerste of tweede lid, voortzetten, zet bij overlijden van de huurder van de woning van een toegelaten instelling, onverminderd artikel 234 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in afwijking van artikel 268, zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de bewoner, bedoeld in het tweede lid, de huur voort tot hij de leeftijd van achtentwintig jaren bereikt. De artikelen 268, eerste lid, tweede zin, en 270a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
2 De bewoner, bedoeld in het eerste lid:
a. heeft de leeftijd van zestien jaren bereikt, doch niet de leeftijd van achtentwintig jaren;
b. heeft zijn hoofdverblijf bij de overleden huurder; en
c. is door het overlijden van de huurder ouderloos geworden.
3 Voor de toepassing van dit artikel wordt mede als ouderloos aangemerkt de bewoner, bedoeld in het tweede lid, die beweert dat de overlevende ouder gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren onmiddellijk voorafgaand aan de dag van overlijden van de huurder niet de gezamenlijke zorg met de overleden ouder voor de bewoner heeft gehad dan wel, indien de bewoner meerderjarig is, niet in nauwe persoonlijke betrekking tot hem heeft gestaan. Op verzoek van de toegelaten instelling verstrekt de bewoner ondersteunende bescheiden voor deze bewering.
4 Indien de bewoner, bedoeld in het tweede lid, een inkomen heeft dat niet hoger is dan de inkomensgrens, bedoeld in artikel 48, eerste lid, in aanmerking komt voor verkrijging van huurtoeslag, wordt, in afwijking van artikel 246 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de huurprijs verlaagd:
a. tot ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b, van de Wet op de huurtoeslag, indien de bewoner nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt;
b. tot ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, indien de bewoner nog niet de leeftijd van achtentwintig jaren heeft bereikt.
5 De toegelaten instelling stelt voor de toepassing van het vierde lid het inkomen vast overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 46, tweede lid, tweede en derde volzin.
6 Indien de huurprijs is verlaagd op grond van het vierde lid, onder a, kan, in afwijking van de artikelen 246 en 248, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de huurprijs worden verhoogd:
a. indien de bewoner nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt, met een huurverhoging die is toegelaten bij of krachtens artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte tot ten hoogste het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onder b, van de Wet op de huurtoeslag; of
b. indien de bewoner de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt, tot het bedrag van de huurprijs direct voorafgaand aan de datum waarop de huurprijs overeenkomstig het vierde lid is verlaagd, vermeerderd met de som van ten hoogste de krachtens artikel 10, tweede lid, toegelaten verhogingen over de jaren sinds die datum, met dien verstande dat de verhoging niet leidt tot een hogere huurprijs dan het op de ingangsdatum van de voorgestelde huurverhoging in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag.
7 Indien de huurprijs is verlaagd op grond van het vierde lid, onder b, kan in afwijking van de artikelen 246 en 248, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de huurprijs worden verhoogd met een huurverhoging die is toegelaten bij of krachtens artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte tot ten hoogste het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag.
8 Indien meerdere bewoners op grond van het eerste lid de huur kunnen voortzetten, wordt de oudste bewoner huurder en worden, in afwijking van artikel 266, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de jongere bewoners, die de leeftijd van ten minste zestien jaren hebben bereikt, medehuurder. Bij vertrek of overlijden van de huurder, bedoeld in de eerste volzin, kunnen de medehuurders, in afwijking van het eerste lid, de huur voortzetten gedurende de periode dat de huurder, bedoeld in de eerste volzin, de huur kon voortzetten op grond van het eerste lid. Het zesde en zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
9 Als minderjarige van wie beide ouders zijn overleden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt mede aangemerkt de minderjarige bewoner die als ouderloos wordt aangemerkt op grond van het derde lid.
Artikel 55 1 De toegelaten instelling draagt zorg voor een sobere en doelmatige bedrijfsvoering.
2 De toegelaten instelling draagt zorg voor een administratie die een juist en volledig inzicht geeft in haar werkzaamheden en haar financiële aangelegenheden.
3 De administratie is zodanig, dat een juiste, volledige en tijdige vastlegging daarin is gewaarborgd van de gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen. Die gegevens worden voor een kalenderjaar niet langer daarin bewaard dan tot het tijdstip dat de compensatie over dat kalenderjaar voor werkzaamheden van de toegelaten instelling die behoren tot de diensten van algemeen economisch belang onherroepelijk is komen vast te staan. Artikel 48, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
4 De toegelaten instelling is verplicht tot geheimhouding van de gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift haar tot mededeling verplicht of uit haar taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de kosten van de bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, en nadere voorschriften omtrent de toepassing van het tweede lid.
Artikel 55a 1 De toegelaten instelling voert een zodanig financieel beleid en beheer, dat haar financiële continuïteit niet in gevaar wordt gebracht.
2 Zij stelt daartoe een reglement op, waarin zij in elk geval opneemt binnen welke grenzen de aan haar financiële beleid en beheer verbonden risico’s aanvaardbaar zijn, en welk beleid zij beoogt te voeren ingeval haar financiële continuïteit in gevaar komt of dreigt te komen. In het reglement wordt mede ingegaan op de verbonden ondernemingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de inhoud van het reglement.
Artikel 55b 1 De toegelaten instelling stelt reglementen op inzake:
a. het doen slopen en het treffen van ingrijpende voorzieningen aan haar woongelegenheden en de betrokkenheid van de bewoners van die woongelegenheden daarbij en
b. de bijdragen, bedoeld in de artikelen 220 lid 5 en 275 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarin in elk geval de hoogte van die bijdragen wordt bepaald.
2 De toegelaten instelling voert overleg over het reglement, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, alsmede de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 2 van de Wet op het overleg huurders verhuurder.
3 Door Onze Minister wordt een reglement inzake de behandeling van klachten omtrent het handelen of nalaten van toegelaten instellingen aangewezen, dat op alle toegelaten instellingen van toepassing is.
Artikel 56 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de betrokkenheid van toegelaten instellingen bij volkshuisvesting buiten Nederland waarop artikel 40 niet van toepassing is.
Artikel 56a 1 Er is een Adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden toegelaten instellingen.
2 De adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden heeft tot taak op verzoek van een toegelaten instelling aan haar advies uit te brengen over:
a. de omvang van de werkzaamheden, genoemd en bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 47, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de toegelaten instelling die noodzakelijk zijn voor het in stand houden van voldoende woongelegenheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, in de gemeenten waar die toegelaten instelling feitelijk werkzaam is;
b. de mogelijkheden voor andere toegelaten instellingen die feitelijk werkzaam zijn in hetzelfde gebied als bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als de verzoekende toegelaten instelling om de in onderdeel a bedoelde noodzakelijke werkzaamheden binnen een redelijke termijn voort te zetten; en
c. de doelmatigheid van het in stand houden van de in onderdeel a bedoelde woongelegenheden.
3 De adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden is bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen rechtstreeks te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor het opstellen van het advies.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven over de inrichting en werkwijze van de adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden, alsmede regels gegeven over de vergoeding van de leden van de adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden.
Artikel 56b 1 Onze Minister kan aan een toegelaten instelling een aanwijzing als bedoeld in artikel 61d geven, strekkende tot het voortzetten van de in artikel 56a, tweede lid, onderdeel a, bedoelde noodzakelijke werkzaamheden, dan wel een deel daarvan, van de in dat lid bedoelde toegelaten instelling, indien:
a. de betreffende toegelaten instelling feitelijk werkzaam is in hetzelfde gebied als bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als die andere toegelaten instelling;
b. uit het advies, bedoeld in artikel 56a, tweede lid, volgt dat dit voortzetten in redelijkheid van de betreffende toegelaten instelling kan worden verlangd;
c. de betreffende toegelaten instelling, gelet op de door de autoriteit kenbaar gemaakte financiële normen, beschikt over aantoonbaar voldoende additionele financiële en operationele ruimte om die aanwijzing uit te voeren; en
d. de borgingsvoorziening een zienswijze heeft gegeven over de voorgenomen aanwijzing.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven over de toepassing van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid.