Hoofdstuk VI
Rijvaardigheid en rijbevoegdheid
Afdeling 1Rijbewijsplicht
Artikel 107 1 Aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg dient door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.2 Het rijbewijs dient:
a. te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting, uitvoering en invulling,
b. zijn geldigheid niet te hebben verloren, en
c. behoorlijk leesbaar te zijn.
3 Op het rijbewijs wordt, indien de aanvrager:
a. als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen:
1°. het in de basisregistratie opgenomen burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, vermeld op de bij ministeriële regeling vastgestelde wijze, en
2°. overeenkomstig bij ministeriële regeling gegeven regels een publiek identificatiemiddel als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid geplaatst, dan wel
b. niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding vermeld.
Artikel 108 1 Artikel 107 is niet van toepassing op bestuurders van:
a. bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, en gehandicaptenvoertuigen die zijn uitgerust met een motor en bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines;
b. motorrijtuigen, gedurende de tijd dat aan die bestuurders rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven, voor zover het motorrijtuig daarbij niet onder toezicht wordt bestuurd en overigens is voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden;
c. motorrijtuigen, gedurende de tijd dat door die bestuurders een rijproef wordt afgelegd in het kader van een onderzoek, door of vanwege de overheid ingesteld, naar hun rijvaardigheid of geschiktheid, voor zover het motorrijtuig daarbij niet onder toezicht wordt bestuurd en overigens is voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden;
d. motorrijtuigen, indien die bestuurders vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 zijn, die op grond van hun hoedanigheid van of betrekking tot diplomatiek of consulair personeel dan wel op grond van hun hoedanigheid van of betrekking tot personeel in dienst van een in Nederland gevestigde internationale organisatie houder zijn van een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken verstrekt identiteitsbewijs voor geprivilegieerden en aan wie, tenzij het een bestuurder van een bromfiets of een andere dan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine betreft, door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarmee wordt gereden;
e. motorrijtuigen, indien die bestuurders lid zijn van een krijgsmacht of behoren tot de civiele dienst van een krijgsmacht die in het kader van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, in Nederland is gelegerd, dan wel behoren tot het gezin van een lid van een krijgsmacht als hiervoor bedoeld of tot het gezin van een tot de civiele dienst van zodanige krijgsmacht behorende persoon, en aan wie, tenzij het een bestuurder van een bromfiets of een andere dan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine betreft, door het daartoe bevoegde gezag in de Staat van herkomst of één van zijn samenstellende delen een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarmee wordt gereden;
f. motorrijtuigen, anders dan bromfietsen of andere dan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines, indien die bestuurders buiten Nederland woonachtig zijn en zij zich bevinden in het internationaal verkeer, mits aan hen door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarmee wordt gereden alsmede, in de gevallen waarin zulks is vereist op grond van internationale overeenkomsten die Nederland binden, aan hen buiten Nederland een internationaal rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarmee wordt gereden;
g. motorrijtuigen, anders dan bromfietsen of andere dan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines, indien die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarmee wordt gereden, zo lang sedert de dag waarop zij zich in Nederland hebben gevestigd, nog geen 185 dagen zijn verstreken;
h. motorrijtuigen, anders dan andere dan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines, indien die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarmee wordt gereden:
1°. indien het een rijbewijs betreft dat is afgegeven voor een of meer van de categorieën AM, A1, A2, A, B, B1 of BE, gedurende de periode die is gelegen tussen de datum van vestiging van die bestuurders in Nederland en de datum waarop sedert de datum van afgifte van dat rijbewijs maximaal vijftien jaren zijn verstreken, dan wel, indien die periode korter is dan twee jaren en het een rijbewijs betreft met een langere geldigheidsduur dan vijftien jaren, gedurende twee jaren vanaf de datum van vestiging van die bestuurder in Nederland;
2°. indien het een rijbewijs betreft dat is afgegeven voor een of meer van de categorieën C1, C1E, C, CE, D1, D1E, D of DE, gedurende de periode die is gelegen tussen de datum van vestiging van die bestuurders in Nederland en de datum waarop sedert de datum van afgifte van dat rijbewijs maximaal vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien die periode korter is dan twee jaren en het een rijbewijs betreft met een langere geldigheidsduur dan vijf jaren, gedurende twee jaren vanaf de datum van vestiging van die bestuurders in Nederland.
i. bromfietsen, indien:
1°. die bestuurders buiten Nederland, anders dan in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, woonachtig zijn en zij zich bevinden in het internationaal verkeer;
2°. die bestuurders afkomstig zijn uit een staat anders dan een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland en zij in Nederland woonachtig zijn, zolang sedert de dag waarop zij zich in Nederland hebben gevestigd, nog geen 185 dagen verstreken zijn;
3°. die bestuurders in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, woonachtig zijn en zij zich in het internationaal verkeer bevinden, en zij beschikken over een door het daartoe bevoegde gezag in een van deze staten afgegeven:
a. rijbewijs dat geldig is voor de categorie AM, of
b. rijbewijs dat geldig is voor een andere categorie dan AM, of
4°. die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor een andere categorie dan AM, gedurende de in onderdeel h bedoelde periode.
2 In aanvulling op het eerste lid, onderdelen d tot en met h, is artikel 107 niet van toepassing op bestuurders van andere dan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines, indien de bestuurder beschikt over:
a. een door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat geldig is voor de categorie C, of
b. een bij ministeriële regeling aangegeven rijbewijs dat door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is afgegeven voor het besturen van deze landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines.
3 Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld ter uitvoering van de in het eerste lid, onderdelen b en c, bedoelde algemene maatregel van bestuur.
4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel i, onder 3°, is artikel 107 niet van toepassing op bestuurders van bromfietsen die in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, woonachtig zijn en die zich bevinden in het internationaal verkeer, indien het een bromfiets betreft waarop richtlijn nr. 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PbEU L 403) niet van toepassing is.
Artikel 108a Vervallen
Artikel 108b Vervallen
Artikel 108c Vervallen
Artikel 109 Vervallen
Artikel 110 Motorrijtuigen mogen slechts worden bestuurd door personen die een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt.
Daarbij kan voor het ontvangen van rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde gevallen en onder de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden een lagere leeftijd worden vastgesteld.
Afdeling 2
Eisen ten aanzien van het geven van rijonderricht
Artikel 110a 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen vastgesteld met betrekking tot motorrijtuigen waarmee:a. rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven;
b. in het kader van een door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid een rijproef wordt afgelegd.
2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ter uitvoering van het eerste lid worden vastgesteld.
Artikel 110b 1 Het is degene die rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 geeft, verboden zodanig rijonderricht te geven indien:
a. het motorrijtuig waarmee rijonderricht wordt gegeven, niet voldoet aan de daaraan ingevolge artikel 110a gestelde eisen;
b. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven nog niet de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde minimumleeftijd heeft bereikt voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarvoor rijonderricht wordt gegeven;
c. niet wordt voldaan aan de overigens bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het geven van rijonderricht gestelde eisen.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, geldt niet voor zover het rijonderricht betreft dat plaatsvindt in het kader van een opleiding voor beroepschauffeur, mits is voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden.
Afdeling 3
Algemene voorwaarden met betrekking tot de verkrijging van rijbewijzen
Artikel 111 1 Een rijbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, slechts afgegeven aan degene die:a. de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde minimumleeftijd heeft bereikt voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie waarop de aanvraag tot afgifte van een rijbewijs betrekking heeft en
b. blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid, dan wel, indien de aanvraag betrekking heeft op afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van bromfietsen, over een voldoende mate van rijvaardigheid.
2 De aanvrager van een rijbewijs dient zich zowel bij de indiening van de aanvraag als bij de uitreiking van het rijbewijs te identificeren met een op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1°, 2° of 3° van de Wet op de identificatieplicht, een geldig rijbewijs, dan wel een eerder aan hem afgegeven rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur. Degene ten aanzien van wie een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt ingesteld, dient zich te identificeren met een op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1°, 2° of 3° van de Wet op de identificatieplicht, een geldig rijbewijs dan wel een eerder aan hem afgegeven rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.
3 Aan degene die vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 is, en geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, wordt een rijbewijs slechts afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en l van die wet. Voor de uitvoering hiervan is de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht aan degene die is belast met de afgifte van het rijbewijs, kosteloos de noodzakelijke opgaven en inlichtingen te verstrekken.
4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid, onderdeel b.
5 In de gevallen waarin het rijbewijs overeenkomstig artikel 116 wordt afgegeven door de burgemeester dan wel de aanvraag overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 113, eerste lid, wordt ingediend bij de burgemeester, wordt het in het eerste lid bedoelde tarief vastgesteld bij plaatselijke verordening. In de overige gevallen worden het tarief, dat in die gevallen mede betrekking heeft op de door de Dienst Wegverkeer gemaakte kosten met betrekking tot het publieke identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid en de wijze van betaling daarvan vastgesteld door de Dienst Wegverkeer.
6 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij plaatselijke verordening vastgestelde tarief, bedoeld in het vijfde lid, verminderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 121, eerste lid, een in die maatregel te bepalen bedrag niet te boven gaat. Dat bedrag kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
7 Aan de houder van een publiek identificatiemiddel op een rijbewijs dat is uitgegeven voor inwerkingtreding van artikel 27 van de Wet digitale overheid en dat geactiveerd wordt na inwerkingtreding daarvan, wordt een bij ministeriële regeling te bepalen tarief in rekening gebracht.
7 Voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden door het met dat onderzoek belaste gezag persoonsgegevens betreffende iemands rijvaardigheid en gezondheid verwerkt.
Artikel 111a 1 Indien het rijbewijs voor de rijbewijscategorie B wordt aangevraagd door een aanvrager die op het tijdstip van de aanvraag nog niet de krachtens artikel 111, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde minimumleeftijd voor het besturen van motorrijtuigen van die rijbewijscategorie heeft bereikt, maar wel de leeftijd van 17 jaar, worden in aanvulling op de in dan wel krachtens de artikelen 111 tot en met 113, 116 tot en met 118a, en 120a tot en met 122, gestelde voorwaarden bij algemene maatregel van bestuur aanvullende voorwaarden gesteld aan de aanvraag en het verkrijgen van dat rijbewijs. Deze aanvullende voorwaarden hebben onder meer betrekking op:
a. de aanvraag en afgifte van een begeleiderspas, waarvan de kosten door de Dienst Wegverkeer worden vastgesteld;
b. de aanvullende voorwaarden voor de aanvraag en de afgifte van het rijbewijs voor de categorie B, en
c. de eisen waaraan een begeleider op het tijdstip van de aanvraag tot vermelding op de begeleiderspas moet voldoen, inclusief de controle van deze eisen door de Dienst Wegverkeer.
2 Op de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde aanvraag van de begeleiderspas is artikel 114 van overeenkomstige toepassing.
3 Het is een houder van een op basis van het eerste lid afgegeven rijbewijs verboden om tot het bereiken van de leeftijd van achttien jaren een motorrijtuig van de categorie B te besturen:
a. buiten het grondgebied van het Europese deel van Nederland, tenzij dit rijbewijs is erkend in een andere staat buiten Nederland;
b. zonder de aan hem afgegeven geldige begeleiderspas bij zich te hebben, en
c. zonder dat tijdens het besturen van het motorrijtuig van de categorie B een op de aan hem afgegeven geldige begeleiderspas vermelde begeleider, op de zitplaats naast de bestuurder is gezeten.
4 De begeleiderspas verliest van rechtswege zijn geldigheid:
a. door uitreiking van een nieuwe begeleiderspas;
b. door het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen;
c. door wijziging van de geslachtsnaam, de voornamen of de plaats of datum van geboorte van één van de daarop vermelde personen;
d. op de dag waarop de houder de leeftijd van achttien jaren bereikt.
5 Een begeleiderspas wordt door de Dienst Wegverkeer ongeldig verklaard indien:
a. de begeleiderspas is afgegeven op grond van door de aanvrager verschafte onjuiste gegevens en hij niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest;
b. na afgifte van de begeleiderspas blijkt dat hij kennelijk abusievelijk aan de houder is afgegeven.
6 De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van de begeleiderspas bekend is gemaakt.
7 De begeleiderspas dient:
a. te voldoen aan bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting, uitvoering en invulling;
b. zijn geldigheid niet te hebben verloren en
c. behoorlijk leesbaar te zijn.
Artikel 111b Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld waaraan de begeleider tijdens het begeleiden voldoet. Deze regels kunnen alleen het rijbewijs en het verkeersgedrag van de begeleider betreffen.
Artikel 112 1 Onverminderd artikel 111 wordt een rijbewijs niet afgegeven aan degene:
a. aan wie de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, voor de duur van de ontzegging;
b. van wie ingevolge een der artikelen 130, tweede lid, of 164 de overgifte van dat bewijs is gevorderd dan wel wiens rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven;
c. ten aanzien van wie ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a, de geldigheid van het rijbewijs is geschorst, voor de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarop de schorsing betrekking heeft, voor de duur van de schorsing;
d. van wie ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering van het rijbewijs is gevorderd dan wel wiens rijbewijs krachtens die wet is ingenomen;
e. van wie is gebleken dat die houder is van een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, tenzij de afgifte van een rijbewijs plaatsvindt tegen overlegging van dat rijbewijs;
f. ten aanzien van wie is gebleken dat in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland het rijbewijs is geschorst of een beperkende maatregel met betrekking tot het rijbewijs of de rijbevoegdheid onherroepelijk is geworden, tenzij is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden.
2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen, b, c, d en f, wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Afdeling 4
Aanvraag van rijbewijzen
Artikel 113 1 De aanvraag van een rijbewijs dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.2 Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager. Hij is bevoegd te vorderen dat de aanvrager op een door hem te bepalen plaats en tijd persoonlijk verschijnt voor een door hem aangewezen persoon.
3 Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen vergewist zich ervan dat de bij de aanvraag van een rijbewijs over te leggen bescheiden aan de daaraan gestelde eisen voldoen en dat ook overigens aan de met betrekking tot de aanvraag gestelde voorwaarden wordt voldaan.
4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste tot en met het derde lid.
Artikel 114 Het is verboden voor het verkrijgen van een rijbewijs opzettelijk onjuiste opgaven te doen, onjuiste inlichtingen te verschaffen en onjuiste bewijsstukken en andere bescheiden over te leggen.
Artikel 115 1 Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, en die in het kader van de aanvraag of de uitreiking van een nieuw rijbewijs of een vervangend rijbewijs de beschikking krijgt over een rijbewijs waarvan ingevolge een der artikelen 130, tweede lid, of 164 de overgifte is gevorderd, waarvan ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de inlevering is gevorderd of ten aanzien waarvan ingevolge een der artikelen 119, vierde lid, 120, derde lid, 123b, vierde lid, 124, vierde lid, 131, tweede lid, onderdeel b, 132, vijfde lid, 134, vierde lid, of 180, vierde lid, van deze wet een verplichting tot inlevering bestaat, is bevoegd dat rijbewijs in te nemen en het door te begeleiden naar het betrokken parket van het openbaar ministerie dan wel naar degene bij wie de houder dat rijbewijs had dienen in te leveren.
2 Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, en die in het kader van de aanvraag of de uitreiking van een nieuw rijbewijs of een vervangend rijbewijs de beschikking krijgt over een rijbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren ingevolge artikel 123, eerste lid, aanhef en onderdeel d, of artikel 123b is bevoegd dat rijbewijs in te nemen en door te geleiden naar degene bij wie de houder dat rijbewijs had dienen in te leveren.
3 Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld ter uitvoering van het eerste en het tweede lid.
Afdeling 5
Afgifte van rijbewijzen
Artikel 116 1 Een rijbewijs wordt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene met een adres was ingeschreven in de basisregistratie personen of, in de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, door de Dienst Wegverkeer.2 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op de bestelling, het transport en de beveiliging van rijbewijzen, de met betrekking tot de afgifte van rijbewijzen te voeren administratie en de in het kader van de afgifteprocedure te treffen beveiligingsmaatregelen. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van die regels nadere regels worden vastgesteld.
Artikel 117 De burgemeester van de gemeente waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene met een adres was ingeschreven in de basisregistratie personen, is bevoegd tot het afgeven van internationale rijbewijzen ten behoeve van het verkeer met motorrijtuigen in het buitenland. Gelijke bevoegdheid kan door Onze Minister worden verleend aan besturen van verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, die behartiging van verkeersbelangen ten doel hebben.
Artikel 118 1 Een rijbewijs wordt afgegeven voor het besturen van een of meer in dat bewijs aangeduide categorieën van motorrijtuigen.
2 De categorieën worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
3 De uit de categorieën voortvloeiende bevoegdheden kunnen overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels worden beperkt door het stellen van eisen aan het motorrijtuig of aan de bestuurder daarvan.
4 Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop beperkingen als bedoeld in het derde lid worden aangegeven in het rijbewijs.
Artikel 118a Als datum van afgifte wordt in het rijbewijs en in het rijbewijzenregister vermeld de datum waarop het besluit tot afgifte is genomen.
Artikel 119 1 Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen geeft overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een nieuw rijbewijs af:
a. bij vernieuwing van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs;
b. bij wijziging van de omvang van de uit het eerder afgegeven rijbewijs voortvloeiende bevoegdheden, met uitzondering van de in artikel 131, tweede lid, onderdeel a, bedoelde schorsing van de geldigheid;
c. bij wijziging van de personalia van de houder;
d. na ongeldigverklaring van het eerder afgegeven rijbewijs op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e;
e. in geval het eerder afgegeven rijbewijs versleten of geheel of ten dele onleesbaar is;
f. in geval het eerder afgegeven rijbewijs verloren is geraakt of teniet is gegaan.
2 Het nieuwe rijbewijs wordt niet afgegeven dan nadat het eerder afgegeven rijbewijs waarvoor het wordt afgegeven, is ingeleverd bij degene die is belast met de afgifte van het nieuwe rijbewijs.
3 Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
4 Indien de houder van een verloren geraakt rijbewijs waarvoor een nieuw rijbewijs is afgegeven, na de afgifte van het nieuwe rijbewijs weer in het bezit komt van dat verloren geraakte rijbewijs, dient hij dat rijbewijs in te leveren bij degene die het nieuwe rijbewijs heeft afgegeven.
5 Het eerste lid, aanhef, onderdelen e en f, gelden niet in bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde gevallen.
Artikel 120 1 Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen geeft in de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een vervangend rijbewijs af.
2 Het vervangende rijbewijs wordt niet afgegeven dan nadat het rijbewijs waarvoor het wordt afgegeven, is ingeleverd bij degene die belast is met de afgifte van het vervangende rijbewijs, tenzij dit rijbewijs, omdat het verloren is geraakt, of teniet is gegaan, niet kan worden ingeleverd.
3 Indien de houder van een verloren geraakt rijbewijs waarvoor een vervangend rijbewijs is afgegeven, na de afgifte van het vervangende rijbewijs weer in het bezit komt van dat verloren geraakte rijbewijs, dient hij dat rijbewijs in te leveren bij degene die het vervangende rijbewijs heeft afgegeven.
4 Voor de toepassing van het eerste tot en met het derde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 120a 1 Het nieuwe of vervangende rijbewijs wordt niet uitgereikt indien zich tussen de aanvraag en de uitreiking één van de gevallen als bedoeld in artikel 112, eerste lid, heeft voorgedaan, maar blijft bij degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen.
2 Het wordt niet uitgereikt indien tussen de aanvraag en de uitreiking omstandigheden bekend zijn geworden die, indien zij bekend waren geweest bij de aanvraag ertoe hadden geleid dat geen besluit van afgifte was genomen. Het nieuwe of vervangende rijbewijs blijft bij degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen.
Artikel 121 1 De gemeenten zijn ter zake van de afgifte van rijbewijzen door de burgemeester en de afgifte van rijbewijzen door de Dienst Wegverkeer, waarvoor de aanvraag bij de burgemeester is ingediend, een door de Dienst Wegverkeer vastgestelde vergoeding aan de Dienst Wegverkeer verschuldigd ter zake van de kosten die verband houden met de productie en aflevering van rijbewijzen en het publieke identificatiemiddel, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid alsmede het attenderen van de houders van een rijbewijs op het verloop van de geldigheidsduur door de Dienst Wegverkeer, het beheer en de instandhouding van het rijbewijzenregister, het verstrekken van gegevens uit dat register aan de in artikel 127, eerste lid, bedoelde autoriteiten, het ongeldig verklaren van rijbewijzen door de Dienst Wegverkeer, de kosten die verband houden met de afgifte van rijbewijzen door de Dienst Wegverkeer, waarvoor de aanvraag bij de burgemeester is ingediend alsmede terzake van de kosten die verband houden met het registreren van getuigschriften als bedoeld in artikel 151c, eerste lid.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld met betrekking tot de wijze van afdracht van de vergoeding.
Afdeling 6
Geldigheidsduur
Artikel 122 Met in achtneming van de artikelen 123, 123a en 123b wordt de geldigheidsduur van het rijbewijs bij algemene maatregel van bestuur vastgelegd.Afdeling 7
Verlies van geldigheid
Artikel 123 1 Onverminderd de artikelen 122 en 131, tweede lid, verliest een rijbewijs zijn geldigheid:a. door uitreiking van een nieuw of vervangend rijbewijs;
b. door omwisseling tegen een rijbewijs dat aan de houder door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland is afgegeven, voor de categorie of categorieën van motorrijtuigen waarop de omwisseling betrekking heeft, dan wel door uitreiking van een rijbewijs dat aan de houder door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland is afgegeven, terwijl betrokkene op dat tijdstip houder was van een rijbewijs en in Nederland woonachtig is;
c. gedurende de tijd dat aan de houder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd;
d. door het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen;
e. door het overlijden van de houder;
f. door ongeldigverklaring, voor de categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft dan wel, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een deel van de geldigheidsduur, voor dat deel van de geldigheidsduur;
g. door wijziging van de geslachtsnaam, de voornamen, de plaats of datum van geboorte of het geslacht van de houder of
h. door aangifte van vermissing van het rijbewijs.
2 Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 123a Een nieuw of vervangend rijbewijs verliest zijn geldigheid indien het drie maanden na de datum waarop het besluit tot afgifte is genomen niet is uitgereikt.
Artikel 123b 1 Onverminderd de artikelen 123, eerste lid, en 123a verliest een rijbewijs zijn geldigheid voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven en voor de resterende duur van de geldigheid, indien de houder bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak als bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, is veroordeeld wegens overtreding van:
a. artikel 6, voor zover de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in:
1°. artikel 8, eerste lid, dan wel voor zover de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde of zevende lid;
2°. artikel 8, tweede, derde of vierde lid, en het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht dan wel het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed, dan wel voor zover de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde of zevende lid;
3°. artikel 8, vijfde lid, dan wel voor zover de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde of zevende lid;
b. artikel 8, eerste lid;
c. artikel 8, tweede, derde of vierde lid, indien het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht dan wel het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed;
d. artikel 8, vijfde lid, of
e. artikel 163, tweede, zesde of zevende lid,
een en ander voor zover ten tijde van het begaan van het strafbare feit nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de houder als bestuurder van een motorrijtuig onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van
1°. artikel 6, voor zover de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, dan wel voor zover de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde of zevende lid,
2°. artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid,
3°. artikel 163, tweede, zesde of zevende lid.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt een strafbeschikking met een veroordeling gelijkgesteld.
3 Indien een rijbewijs dat op grond van het eerste lid ongeldig zou zijn, reeds eerder zijn geldigheid heeft verloren, plaatst de officier van justitie een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarop de door de houder overgelegde aanvraag betrekking heeft.
4 De houder van een rijbewijs dat op grond van dit artikel ongeldig is of ten aanzien waarvan een aantekening is geplaatst als bedoeld in het derde lid dient dat rijbewijs, voor zover inlevering niet reeds heeft plaatsgevonden op grond van een ander artikel, in te leveren bij de Dienst Wegverkeer.
5 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.
Artikel 124 1 Onverminderd de artikelen 132, tweede lid, en 134, vierde lid, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien:
a. het rijbewijs is afgegeven op grond van door de houder verschafte onjuiste gegevens en het niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest;
b. na afgifte van het rijbewijs blijkt dat het kennelijk abusievelijk aan de houder is afgegeven;
c. de houder een schriftelijke verklaring overlegt, waarin hij afstand doet van de bevoegdheid tot het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven;
d. de houder blijkens een op diens verzoek uitgevoerd onderzoek niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft, voor die categorie of categorieën en, indien bij dat onderzoek blijkt dat hij tevens niet beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van een andere categorie of andere categorieën dan waarop het onderzoek betrekking heeft, tevens voor die andere categorie of categorieën;
e. het als gevonden voorwerp is ontvangen en teruggave aan de houder niet mogelijk is gebleken, mits de houder nog geen aanvraag voor een vervangend rijbewijs heeft ingediend.
2 De ongeldigverklaring geschiedt:
a. in de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde gevallen door de Dienst Wegverkeer, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een door deze dienst of een door Onze Minister afgegeven rijbewijs;
b. in de in het eerste lid, onderdelen d en e, bedoelde gevallen door de Dienst Wegverkeer, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is;
c. in de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde gevallen door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs dat niet is afgegeven door de Dienst Wegverkeer of door Onze Minister, dan wel door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;
d. in het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde geval
I. indien de verklaring wordt overgelegd door een houder die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, onderdeel b, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid, door het CBR;
II. buiten de gevallen waarin de verklaring wordt overgelegd door een houder die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, onderdeel b, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid, door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs dat niet is afgegeven door de Dienst Wegverkeer of door Onze Minister dan wel door de Dienst Wegverkeer, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een door deze dienst of een door Onze Minister afgegeven rijbewijs;
e. in de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde gevallen door het CBR;
f. in het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde geval door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs dat niet is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;
g. in afwijking van onderdeel c vindt ongeldigverklaring plaats door de Dienst Wegverkeer, indien deze dienst beschikt over gegevens uit het buitenland waaruit blijkt dat betrokkene tevens houder is van een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
3 De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
4 De houder van het ongeldig verklaarde rijbewijs dient dat rijbewijs zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden, in te leveren bij degene die het ongeldig heeft verklaard.
5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld omtrent de wijze waarop de inlevering van ongeldig verklaarde rijbewijzen dient plaats te vinden.
6 Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het eerste lid, onderdeel c, in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst degene die ingevolge het tweede lid is belast met de ongeldigverklaring:
a. in het in het tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder I, bedoelde geval een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek waarop het in artikel 131, eerste lid, onderdeel b, bedoelde besluit betrekking heeft, beschikt over de rijvaardigheid, de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop de door de houder overgelegde verklaring betrekking heeft;
b. in het in het tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder II, bedoelde geval een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop de door de houder overgelegde verklaring betrekking heeft.
7 Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het eerste lid, onderdeel d, in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst degene die ingevolge het tweede lid is belast met de ongeldigverklaring, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
8 Indien bij het op grond van het eerste lid, onderdeel d, uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs korter is dan de termijn waarvoor de houder blijkens het onderzoek naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
9 Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e, het derde tot en met het achtste lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 124a 1 Een overeenkomstig artikel 151g, derde lid, op het rijbewijs vermeld getuigschrift van vakbekwaamheid of getuigschrift van nascholing kan door de instantie die het getuigschrift heeft afgegeven ongeldig worden verklaard indien na afgifte blijkt dat:
a. het getuigschrift is afgegeven op grond van door de houder verschafte onjuiste gegevens en het niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de afgifte bekend zou zijn geweest;
b. het getuigschrift kennelijk abusievelijk aan de houder is afgegeven.
2 De ongeldigverklaring van het getuigschrift is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het getuigschrift is bekend gemaakt.
3 Zodra de ongeldigverklaring van een getuigschrift van kracht is geworden, levert de houder van een getuigschrift het rijbewijs in bij de instantie die belast is met de afgifte van rijbewijzen en levert de houder van een kwalificatiekaart bestuurder die kaart in bij de Dienst Wegverkeer.
4 Een op het rijbewijs vermeld getuigschrift van vakbekwaamheid of getuigschrift van nascholing van een bestuurder, geboren vóór 1 juli 1955, die de basiskwalificatie niet heeft behaald of de nascholing niet met goed gevolg heeft voltooid, is van rechtswege ongeldig. Het derde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van bekendmaking van de ongeldigverklaring van een getuigschrift en de vernieuwing van rijbewijzen na ongeldigverklaring van het daarop vermelde getuigschrift.
Artikel 125 1 Indien het rijbewijs niet voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven, ongeldig is verklaard dan wel indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een deel van de geldigheidsduur, wordt door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen een nieuw rijbewijs afgegeven dat geldig is voor de categorie of categorieën of voor dat deel van de geldigheidsduur waarop de ongeldigverklaring geen betrekking heeft.
2 Indien de ongeldigverklaring verband houdt met de noodzaak de rijbevoegdheid die voortvloeit uit een of meer categorieën waarvoor het rijbewijs is afgegeven, te beperken door het stellen van eisen aan het motorrijtuig of aan de bestuurder daarvan, wordt door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen een nieuw rijbewijs afgegeven waarin de noodzakelijk geachte beperkingen ten aanzien van de rijbevoegdheid zijn aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
3 Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Afdeling 8
Registratie van gegevens met betrekking tot rijbewijzen
Artikel 125a 1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder overheidsorgaan een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.2 In aanvulling op het eerste lid wordt onder overheidsorgaan mede verstaan de bij ministeriële regeling aangewezen personen of instanties die een publieke taak uitoefenen, voor zover die aanwijzing naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is met het oog op een goede uitoefening van hun publieke taak.
Artikel 126 1 Er is een rijbewijzenregister. De Dienst Wegverkeer is beheerder en verwerkingsverantwoordelijke van het rijbewijzenregister.
2 In het rijbewijzenregister worden gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verwerkt voor de volgende doeleinden:
a. een goede uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet en voor de handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften;
b. om overheidsorganen te voorzien van gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, uit het rijbewijzenregister, voor zover zij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor een goede uitoefening van hun publieke taak;
c. het ter beschikking stellen van gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, aan autoriteiten buiten Nederland en instellingen van internationale organisaties, voor zover zij deze gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun taak;
d. het ter beschikking stellen van gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, aan personen of instanties, niet zijnde de in artikel 127, eerste tot en met derde lid, bedoelde instanties, voor zover zij deze gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun taak.
3 In het rijbewijzenregister worden gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verwerkt omtrent:
a. de rijvaardigheid en de geschiktheid van de aanvrager;
b. de aanvraag van rijbewijzen en eventuele weigering daarvan;
c. de afgifte van rijbewijzen;
d. de op het rijbewijs te vermelden getuigschriften van vakbekwaamheid en getuigschriften van nascholing;
e. afgegeven kwalificatiekaarten bestuurder als bedoeld in artikel 151g, vierde lid;
f. ontzeggingen van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, alsmede de uitvoering van artikel 123b;
g. besluiten, genomen in het kader van de procedure op grond van de artikelen 130 tot en met 134;
h. andere maatregelen dan de in de onderdelen f en g genoemde, die leiden tot een beperking of intrekking van de rijbevoegdheid of de ongeldigheid van het rijbewijs;
i. de begeleider;
j. de aanvraag en afgifte van begeleiderspassen;
k. het verlies van geldigheid of de ongeldigverklaring van begeleiderspassen overeenkomstig artikel 111a, vierde lid, respectievelijk artikel 111a, vijfde lid.
3a In het kader van het register verwerkt de Dienst Wegverkeer voorts gegevens omtrent de op het rijbewijs geplaatste publieke identificatiemiddel als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid.
4 De Dienst Wegverkeer mag persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verwerken voor zover dit verband houdt met de in het tweede lid genoemde doeleinden.
5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de inrichting en het beheer van het rijbewijzenregister, waaronder mede wordt begrepen de nadere uitwerking van de gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, die in het rijbewijzenregister worden verwerkt.
6 De gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, blijven bewaard gedurende een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde periode die voor verschillende categorieën verschillend kan worden vastgesteld.
7 Voor de toepassing van het derde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 127 1 Aan overheidsorganen worden door de Dienst Wegverkeer uit het rijbewijzenregister gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verstrekt voor zover zij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor de uitoefening van hun publieke taak.
2 Aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen autoriteiten binnen de andere lidstaten van de Europese Unie en de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte worden in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen door de Dienst Wegverkeer gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verstrekt.
3 Aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen autoriteiten buiten Nederland, niet zijnde autoriteiten uit lidstaten van de Europese Unie of staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese economische Ruimte worden door de Dienst Wegverkeer in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verstrekt. Gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, kunnen ook worden verstrekt aan instellingen van internationale organisaties voor zover dit ter uitvoering van een verdrag of een bindend besluit van een internationale organisatie vereist is.
4 Aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties of categorieën van personen of instanties, niet zijnde de in het eerste tot en met derde lid bedoelde instanties, kunnen desgevraagd door de Dienst Wegverkeer in de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, worden verstrekt die zij voor hun taak behoeven.
5 Onverminderd het vierde lid kunnen aan bij ministeriële regeling personen of instanties worden aangewezen aan wie persoonsgegevens worden verstrekt die strekken tot bevestiging of ontkenning van de afgifte en de geldigheid van rijbewijzen, waaronder begrepen de rijbewijscategorieën, of die strekken tot bevestiging van de identiteit van de houder.
6 In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid kunnen niet tot personen herleidbare gegevens aan een ieder worden verstrekt, tenzij het gegevens betreft die naar het oordeel van de RDW kunnen leiden tot fraude met het rijbewijs.
7 Bij ministeriële regeling kunnen voor de uitvoering van het eerste tot en met het zesde lid nadere regels worden gesteld met betrekking tot de te verstrekken gegevens, de wijze van verstrekking van die gegevens, en kunnen voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van die gegevens.
Artikel 128 1 De in artikel 127 bedoelde gegevensverstrekking aan ontvangers vindt plaats op door de Dienst Wegverkeer bepaalde wijze.
2 De in artikel 127, vierde, vijfde en zesde lid, bedoelde ontvangers zijn voor de verstrekking van gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld tarief verschuldigd. De betrokkene zelf is alleen kosten verschuldigd voor bijkomende kopieën van persoonsgegevens, waaronder mede begrepen bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, alsmede voor de verstrekking van gegevens, niet zijnde persoonsgegevens.
3 Onverminderd het tweede lid is degene die op grond van artikel 127 een aanvraag indient tot geautomatiseerde verstrekking van gegevens, persoonsgegevens, waaronder mede begrepen bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, in door de Dienst Wegverkeer te bepalen gevallen een door deze dienst te bepalen aansluittarief verschuldigd.
Artikel 129 De overheidsorganen, bedoeld in artikel 127, eerste lid, zijn, voor zover dit is bepaald bij algemene maatregel van bestuur, als verwerker bevoegd tot het invoeren, rectificeren en wissen in het rijbewijzenregister van de bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gegevens, waaronder mede begrepen persoonsgegevens, bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.
Afdeling 8a
Registratie van gegevens in verband met de oplegging van een alcoholslotprogramma
Artikel 129a VervallenArtikel 129b Vervallen
Artikel 129c Vervallen
Artikel 129d Vervallen
Artikel 129e Vervallen
Afdeling 9
Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
§ 1Algemeen
Artikel 130 1 Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.2 Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3 De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
4 In geval van toepassing van het tweede lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die de vordering heeft gedaan, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 4:116, 4:118 tot en met 4:124, 5:10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats, indien aan de vordering is voldaan.
5 Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 131 1 Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2 Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
b. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;
c. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
4 Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 132 1 Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2 Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
3 Het CBR doet van het besluit mededeling aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen of instanties.
4 De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
5 De houder van het ongeldig verklaarde rijbewijs dient dat rijbewijs, zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden, in te leveren bij het CBR, ook indien de ongeldigverklaring niet alle categorieën betreft waarvoor het rijbewijs geldig was.
6 Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het tweede lid in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek waarop het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit betrekking heeft, beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop dat besluit betrekking heeft.
7 Voor de toepassing van het tweede, vijfde en zesde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
§ 2
Educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid
Artikel 132a 1 In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vast te stellen termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.2 De kosten verbonden aan het opleggen van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid komen ten laste van iedereen aan wie overeenkomstig het eerste lid de verplichting tot deelname aan een dergelijke maatregel is opgelegd. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld. In geval van niet, niet geheel of niet op aangegeven wijze of binnen de aangegeven termijnen betalen van deze kosten vaardigt het CBR een dwangbevel uit aan de nalatige. Voor de toepassing van titel 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aangemerkt als beschikking als bedoeld in artikel 4.86 van de Algemene wet bestuursrecht.
3 De kosten verbonden aan het uitvoeren van de educatieve maatregelen komen ten laste van betrokkene. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld.
4 Het CBR bepaalt de aard van de educatieve maatregelen en wijst een of meer tot toepassing van die maatregelen bevoegde deskundigen aan.
5 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
6 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
§ 3
Alcoholslotprogramma algemeen
Artikel 132b VervallenArtikel 132c Vervallen
Artikel 132d Vervallen
§ 4
Goedkeuring van het alcoholslot
Artikel 132e VervallenArtikel 132e1 Vervallen
§ 5
Erkenningsregelingen alcoholsloten
Artikel 132f VervallenArtikel 132g Vervallen
Artikel 132h Vervallen
Artikel 132i Vervallen
Artikel 132j Vervallen
Artikel 132k Vervallen
Artikel 132l Vervallen
Artikel 132m Vervallen
Artikel 132n Vervallen
Artikel 132o Vervallen
§ 6
Onderzoeken naar de rijvaardigheid of geschiktheid
Artikel 133 1 In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.2 Het CBR bepaalt de aard van het onderzoek en bepaalt door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.
3 Het onderzoek kan in gedeelten plaatsvinden. Tijd en plaats van het onderzoek dan wel de delen daarvan worden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door het CBR vastgesteld.
4 De kosten verbonden aan het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid komen ten laste van iedereen aan wie overeenkomstig het eerste lid de verplichting tot deelname aan zo’n onderzoek is opgelegd. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld. In geval van niet, niet geheel of niet op aangegeven wijze of binnen de aangegeven termijnen betalen van deze kosten vaardigt het CBR een dwangbevel uit aan de nalatige.
5 De kosten verbonden aan de uitvoering van het onderzoek, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen in de bij ministeriële regeling bedoelde gevallen ten laste van betrokkene.
6 Het onderzoek vangt zo spoedig mogelijk aan.
7 De bevindingen van het onderzoek worden door de deskundige of de deskundigen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk acht weken na aanvang van het onderzoek, dan wel van het eerste gedeelte daarvan, schriftelijk meegedeeld aan het CBR.
8 Het CBR kan in bijzondere gevallen toestaan dat door de deskundige of de deskundigen van de in het zesde lid bedoelde termijn wordt afgeweken.
Artikel 134 1 Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2 Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3 Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
4 Indien het CBR besluit dat het rijbewijs van de houder ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven de ongeldigverklaring betrekking heeft. Artikel 132, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
5 Indien de uitslag van het onderzoek aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van betrokkene, plaatst het CBR, indien dat rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek, beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking had.
6 Indien bij een op grond van het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit gevorderd onderzoek naar de geschiktheid is gebleken dat de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs korter is dan de termijn waarvoor de houder blijkens de uitslag van het onderzoek naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
7 Indien het CBR van oordeel is dat op grond van de uitslag van het onderzoek betrokkene niet als niet rijvaardig of ongeschikt moet worden beoordeeld, legt het aan betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een bij ministeriële regeling vast te stellen maatregel op. Indien het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel zijn de artikelen 132 en 132a van overeenkomstige toepassing.
8 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde, het vierde en het zevende lid.
9 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 134a Voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van deze paragraaf verwerkt het CBR persoonsgegevens betreffende iemands rijvaardigheid en gezondheid.
Afdeling 10
Bromfietscertificaat
Artikel 135 VervallenArtikel 136 Vervallen
Artikel 137 Vervallen
Artikel 138 Vervallen
Artikel 139 Vervallen
Artikel 140 Vervallen
Artikel 141 Vervallen
Artikel 142 Vervallen
Artikel 143 Vervallen
Artikel 144 Vervallen
Artikel 145 Vervallen