Overleveringswet (OLW)


Hoofdstuk IV

Andere vormen van rechtshulp

Afdeling 1

Op verzoek van het buitenland

Artikel 49 1 Voorwerpen, aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, kunnen op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit in beslag worden genomen. De inbeslagneming kan door elke officier of hulpofficier van justitie worden gelast.
2 Indien de inbeslagneming niet in het arrondissement Amsterdam heeft plaatsgevonden, wordt de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam daarvan in kennis gesteld en worden voorwerpen bij de overdracht van de opgeëiste persoon of, indien dat onmogelijk is, zo spoedig mogelijk daarna aan hem overgedragen.
3 Bij de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vordering legt de officier van justitie een lijst van de in beslag genomen voorwerpen aan de rechtbank over.
4 In geval van overlevering overeenkomstig § E van afdeling 2 van hoofdstuk II, legt de officier van justitie tijdig voorafgaand aan de beslissing van de rechtbank, genoemd in artikel 50, derde lid, in samenhang met artikel 40, eerste lid, een lijst van de in beslag genomen voorwerpen aan de rechtbank over.

Artikel 50 1 De rechtbank beslist bij haar uitspraak over de overlevering tevens over de afgifte dan wel de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen en vermeldt dit in haar uitspraak. Afgifte van die voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan alleen worden bevolen in het geval van inwilliging van het verzoek tot overlevering.
2 Met het oog op de mogelijke rechten van derden kan de rechtbank ten aanzien van bepaalde voorwerpen beslissen, dat afgifte slechts mag geschieden onder het beding, dat die voorwerpen onmiddellijk zullen worden teruggezonden nadat daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik zal zijn gemaakt.
3 In geval van overlevering overeenkomstig § E van afdeling 2 van hoofdstuk II, beslist de rechtbank bij haar beslissing, bedoeld in artikel 40, eerste lid, over de afgifte dan wel de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank houdt daarbij, overeenkomstig het tweede lid, rekening met de mogelijke rechten van derden.
4 Voorwerpen ten aanzien waarvan de rechtbank de overdracht heeft toegestaan, worden ook overgedragen indien de opgeëiste persoon wegens overlijden of ontsnapping niet feitelijk kan worden overgeleverd.

Artikel 51 1 Opgeëiste personen die, ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek of de tenuitvoerlegging van een strafvonnis, door de uitvoerende justitiële autoriteit van een lidstaat feitelijk worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit van een andere lidstaat of door een derde staat aan een andere lidstaat worden uitgeleverd, kunnen met toestemming van de officier van justitie over Nederlands grondgebied worden vervoerd.
2 Toestemming voor vervoer over land wordt gegeven door de officier van justitie mits de volgende gegevens zijn ontvangen:
a. de identiteit en de nationaliteit van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is afgegeven of ten aanzien van wie een uitleveringsverzoek is gedaan;
b. het bestaan van een Europees aanhoudingsbevel of van een uitleveringsverzoek aan een derde staat;
c. de aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit;
d. een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan, met inbegrip van tijd en plaats.
3 De doorvoer van Nederlanders of daarmee op grond van deze wet gelijkgestelde vreemdelingen ten behoeve van een tegen hen gericht strafrechtelijk onderzoek kan afhankelijk worden gesteld van een garantie van teruglevering als bedoeld in artikel 6, eerste lid. De doorvoer van Nederlanders of daarmee op grond van deze wet gelijkgestelde vreemdelingen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis aan hen opgelegde vrijheidsstraf kan worden geweigerd.
4 De toestemming van de officier van justitie is niet vereist voor vervoer door de lucht waarbij geen landing op Nederlands gebied wordt gemaakt.
5 In geval van een niet voorziene landing op Nederlands grondgebied kan de opgeëiste persoon, op verzoek van de hem begeleidende buitenlandse ambtenaren, voorlopig worden aangehouden krachtens een bevel van de officier of hulpofficier van justitie. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing.
6 Het vervoer van de voorlopig aangehouden opgeëiste persoon kan worden voortgezet, zodra de officier van justitie de in het tweede lid bedoelde informatie heeft ontvangen en daartoe toestemming verleent. Is de toestemming na afloop van de termijn van inverzekeringstelling nog niet verleend of binnen die termijn geweigerd, dan wordt de opgeëiste persoon terstond in vrijheid gesteld, behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde.

Artikel 52 1 Bij vervoer te land, overeenkomstig artikel 51, wordt de bewaking van de opgeëiste persoon opgedragen aan Nederlandse ambtenaren.
2 Indien het ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet mogelijk is het vervoer door Nederland zonder onderbreking voort te zetten, kan de opgeëiste persoon, in afwachting van een passende gelegenheid tot vertrek naar elders, zo nodig worden opgenomen in een huis van bewaring, zulks op vertoon van een stuk waaruit de door de officier van justitie verleende toestemming tot het vervoer blijkt.

Artikel 53 1 Aan een verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit om een opgeëiste persoon die op basis van een door hem afgegeven Europees aanhoudingsbevel ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek is aangehouden voorafgaand aan diens overlevering te horen, geeft de officier van justitie zo veel mogelijk gevolg.
2 Op het verhoor zijn de artikelen 5.1.8 en 5.1.9 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 4, eerste tot en met derde lid, van de EU-rechtshulpovereenkomst 2000 van toepassing.

Artikel 54 1 De rechtbank staat op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit, gehoord de officier van justitie, toe dat een opgeëiste persoon die op basis van een Europees aanhoudingsbevel ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek is aangehouden, voorafgaand aan de beslissing over de overlevering, tijdelijk ter beschikking wordt gesteld van de uitvaardigende justitiële autoriteit voor het afleggen van een verklaring.
2 De rechtbank staat de tijdelijke terbeschikkingstelling niet toe, indien de opgeëiste persoon daardoor niet aanwezig zou kunnen zijn op het door de rechtbank, overeenkomstig artikel 24, eerste lid, bepaalde tijdstip waarop de opgeëiste persoon zal worden gehoord.
3 De rechtbank bepaalt daartoe, gehoord de officier van justitie, in overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit de duur van de terbeschikkingstelling en de voorwaarden waaronder de terbeschikkingstelling plaatsvindt.