Woningwet (Wonw)


Hoofdstuk II

Voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken, het gebruik, het slopen en de welstand

Afdeling 1

Voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken, het gebruik en het slopen

Artikel 1b 1 Tenzij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden een bouwwerk te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede lid, aanhef en onderdeel d, derde en vierde lid.
2 Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
3 Het is verboden een bouwwerk, open erf of terrein in gebruik te nemen, te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op die ingebruikneming of dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, tweede lid, aanhef en onderdeel b, derde en vierde lid.
4 Tenzij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden een bouwwerk, dan wel deel daarvan, in stand te laten voor zover bij het bouwen daarvan niet is voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in het eerste lid.
5 Het is verboden te slopen voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat slopen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdelen c en d, en derde lid.

Artikel 2 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden technische voorschriften gegeven omtrent:
a. het bouwen van een bouwwerk;
b. de staat van een bestaand bouwwerk;
c. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen technische voorschriften worden gegeven omtrent:
a. de staat van een open erf of terrein;
b. het in gebruik nemen of gebruiken van een open erf of terrein;
c. het slopen;
d. het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdelen c en d, andere dan technische voorschriften gegeven.
Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, behoren in ieder geval:
a. voorschriften inhoudende een verbod tot ingebruikneming of gebruik zonder het doen van een gebruiksmelding aan het bevoegd gezag;
b. voorschriften inhoudende de bevoegdheid om bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8, af te wijken van het aantal personen vanaf waar bij het bieden van nachtverblijf aan die personen krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning voor het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk is vereist.
Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, behoren in ieder geval:
a. voorschriften inhoudende de verplichting om het voornemen te slopen aan het bevoegd gezag te melden;
b. voorschriften inhoudende de verplichting te voldoen aan aanvullende voorschriften die door het bevoegd gezag bij beschikking kunnen worden gegeven met het oog op de lokale situatie.
Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdeel d, kunnen behoren voorschriften omtrent de beschikbaarheid van gegevens en bescheiden. Tot de voorschriften omtrent het onderwerp, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kunnen daarnaast behoren voorschriften inhoudende de verplichting om de feitelijke aanvang van het uitvoeren van bouwwerkzaamheden, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, of sloopwerkzaamheden aan het bevoegd gezag te melden.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, en het tweede lid, onderdelen a en b, andere dan technische voorschriften worden gegeven. Tot de voorschriften omtrent de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, behoren in ieder geval voorschriften inhoudende een verbod bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder dat voor het uitvoeren van die werkzaamheden wordt beschikt over een conformiteitsverklaring als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
5 Bij algemene maatregel van bestuur kan omtrent de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, in afwijking van artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden bepaald dat, indien bij het slopen asbest of een asbesthoudend product wordt verwijderd, een melding van het voornemen te slopen langs elektronische weg wordt gedaan dan wel gegevens en bescheiden die verband houden met de verwijdering van asbest of een asbesthoudend product, langs elektronische weg worden verstrekt. Bij of krachtens de maatregel kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.
6 De voorschriften, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, kunnen uitsluitend worden gegeven vanuit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid of milieu.
7 De voordracht voor een krachtens het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 3 1 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, kan worden verwezen naar:
a. normen of delen van normen en
b. kwaliteitsverklaringen.
2 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, vierde lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin Onze Minister conformiteitsbeoordelingsinstanties en conformiteitsbeoordelingsdocumenten kan aanwijzen ten behoeve van het afgeven van conformiteitsverklaringen waarmee kenbaar wordt gemaakt dat gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de hierin genoemde natuurlijk personen of rechtspersonen werkzaamheden uitvoeren volgens kwaliteitseisen die opgenomen zijn in door Onze Minister aangewezen conformiteitsbeoordelingsdocumenten.
3 De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4 Indien een bouwwerk gedeeltelijk wordt vernieuwd, veranderd of vergroot, zijn de voorschriften, bedoeld in artikel 2, voor zover zij betrekking hebben op dat bouwen, slechts van toepassing op die vernieuwing, verandering of vergroting.

Artikel 5 Op de voordracht van Onze Minister wordt een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in overeenstemming gebracht met technische voorschriften omtrent het bouwen van een bouwwerk, die zijn of worden gegeven bij of krachtens een andere algemene maatregel van bestuur.

Artikel 6 1 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, kan worden bepaald dat van een daarbij gegeven voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk bij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk kan worden afgeweken tot een bij dat voorschrift aangegeven niveau of, indien sprake is van het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk dat tevens kan worden aangemerkt als een activiteit met betrekking tot een monument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in het belang van de monumentenzorg.
2 Het bevoegd gezag kan van een bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, gegeven voorschrift omtrent het slopen of het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden ontheffing verlenen, voor zover dat bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur is toegestaan.

Artikel 7 1 Onze Minister kan op verzoek van een aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, gegeven voorschriften omtrent bouwen, met dien verstande dat, indien het verzoek betrekking heeft op voorschriften als bedoeld in artikel 5, hij de ontheffing slechts kan verlenen in overeenstemming met het bij of krachtens de desbetreffende wet daartoe bevoegd verklaarde gezag.
2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring van het bevoegd gezag, dat het de desbetreffende omgevingsvergunning zal verlenen indien ontheffing als bedoeld in dat lid, is verkregen.
3 Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, waarop de voorschriften, waarvan ontheffing wordt verleend, het oog hebben.
4 Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, doet Onze Minister daarvan mededeling aan het bevoegd gezag.
5 De verlening van de verklaring, bedoeld in het tweede lid, en de verlening van ontheffing, bedoeld in het eerste lid, worden geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking hebben.
6 In een geval als bedoeld in het eerste lid, dat betrekking heeft op een tunnel in het trans-Europese wegennet die langer is dan 500 meter kan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde ontheffing slechts verlenen indien dat noodzakelijk is voor het toepassen van innovatieve veiligheidsvoorzieningen of innovatieve veiligheidsprocedures, en de in artikel 14 van richtlijn nr. 2004/54/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet (PbEU L 167, gerectificeerd in PbEU L 201) voorgeschreven procedure is doorlopen en op grond daarvan van rechtswege toestemming is verkregen of door de Europese Commissie toestemming is verleend.
7 In een geval als bedoeld in het zesde lid verzoekt de tunnelbeheerder, bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels, aan Onze Minister om de ontheffing als bedoeld in het eerste lid niet te verlenen dan nadat het voornemen daartoe aan de Europese Commissie is voorgelegd.
8 Het eerste, derde, vierde, zesde en zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing indien voor het bouwen op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist.

Artikel 7a 1 Onze Minister kan met het oog op duurzaam bouwen in een bijzonder geval het bevoegd gezag toestaan door hem voorgestelde nadere voorschriften op te leggen ter voldoening aan de technische voorschriften omtrent bouwen, gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid. Dit toestaan kan ook betrekking hebben op door het bevoegd gezag voorgestelde, uit het oogpunt van milieu op te leggen technische voorschriften omtrent bouwen, waarin een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet voorziet. Een verzoek van het bevoegd gezag geschiedt mede aan de hand van een door Onze Minister ter beschikking gesteld formulier. Het verzoek, alsmede de daarbij voorgestelde op te leggen voorschriften zijn gemotiveerd en van een toelichting voorzien.
2 Onze Minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een verzoek om toestemming. Hij kan die beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen. Indien toestemming wordt verleend, geldt die toestemming alleen voor het geval waarop het verzoek betrekking heeft. Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden.
3 De toestemming op een verzoek van het bevoegd gezag is van rechtswege verleend indien Onze Minister:
a. niet binnen acht weken na ontvangst van het verzoek een beslissing op dat verzoek heeft genomen,
b. niet binnen acht weken na ontvangst van het verzoek heeft besloten de beslissing op dat verzoek te verdagen, of
c. niet binnen de termijn waarmee de beslissing op het verzoek is verdaagd, een beslissing op dat verzoek heeft genomen.
Deze verlening van toestemming wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Afdeling 1a

Kwaliteitsborging voor het bouwen

Paragraaf 1

Instrumenten voor kwaliteitsborging

Artikel 7aa In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. instrument voor kwaliteitsborging: beoordelingsmethodiek die tot doel heeft vast te stellen of er een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het bouwen van een bouwwerk voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, of artikel 120;
b. toelatingsorganisatie: toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw als bedoeld in artikel 7ak;
c. instrumentaanbieder: natuurlijk persoon of rechtspersoon die een aanvraag tot toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen indient bij de toelatingsorganisatie;
d. kwaliteitsborger: natuurlijk persoon of rechtspersoon die met toestemming van de instrumentaanbieder een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging toepast.

Artikel 7ab 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën bouwwerken aangewezen ten aanzien waarvan het bouwen wordt onderworpen aan een instrument voor kwaliteitsborging.
2 De aanwijzing van de categorieën bouwwerken geschiedt met inachtneming van de bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, vastgestelde gevolgklassen voor de verschillende typen bouwwerken.
3 Dit lid is nog niet in werking getreden.
4 Onverminderd artikel 2, worden bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, regels gesteld met betrekking tot het in gebruik nemen van bouwwerken als bedoeld in het eerste lid. Tot die regels behoort in ieder geval de verplichting om voor het in gebruik nemen van het bouwwerk aan het bevoegd gezag een dossier te overleggen dat inzicht geeft of het gerealiseerde bouwwerk voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, of artikel 120.

Artikel 7ac 1 Een instrument voor kwaliteitsborging is gericht op de integrale beoordeling van het bouwen van een bouwwerk aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, of artikel 120, en beschrijft op welke wijze de kwaliteitsborging bij het bouwen dient te worden ingericht en uitgevoerd om ervoor te zorgen dat in overeenstemming met deze voorschriften wordt gebouwd.
2 De instrumentaanbieder ziet erop toe dat de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging plaatsvindt overeenkomstig de in het instrument gestelde eisen aan de beoordeling en de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, en treft de maatregelen die nodig zijn om een onjuiste toepassing van het instrument tegen te gaan.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waaraan de beoordeling en de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, minimaal dienen te voldoen. Deze regels strekken er in ieder geval toe dat in een instrument voor kwaliteitsborging wordt voorgeschreven:
a. op welke wijze de kwaliteitsborger voorziet in de beoordeling, bedoeld in het eerste lid;
b. op welke wijze de kwaliteitsborger waarborgt dat de werkzaamheden in het kader van kwaliteitsborging reproduceerbaar en transparant zijn;
c. in welke gevallen toestemming wordt verleend om het instrument voor kwaliteitsborging als kwaliteitsborger toe te passen;
d. op welke wijze de onafhankelijke uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging wordt gewaarborgd;
e. aan welke minimumeisen voor opleiding en ervaring de personen die de werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging uitvoeren, dienen te voldoen;
f. op welke wijze de verantwoordelijkheid voor de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging is geregeld in de administratieve organisatie van de kwaliteitsborger;
g. welke gegevens en bescheiden beschikbaar moeten zijn voor de toelatingsorganisatie en de instrumentaanbieder in verband met het toezicht op de goede werking en de juiste toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging;
h. welke gegevens en bescheiden bij de afronding van de werkzaamheden in het kader van de kwaliteitsborging aan de opdrachtgever dienen te worden verstrekt;
i. op welke wijze de instrumentaanbieder toeziet op de juiste toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging en welke maatregelen worden getroffen om een onjuiste toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging tegen te gaan.

Artikel 7ad 1 De toelatingsorganisatie beslist op aanvraag van de instrumentaanbieder over de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om toelating van het instrument voor kwaliteitsborging wordt gedaan, de gegevens die daarbij van de instrumentaanbieder worden verlangd en de termijn waarbinnen de beschikking op de aanvraag wordt gegeven.
2 De toelatingsorganisatie weigert de toelating van het instrument voor kwaliteitsborging, indien:
a. het instrument voor kwaliteitsborging niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 7ac, derde lid, gestelde regels;
b. de instrumentaanbieder in faillissement of surseance van betaling verkeert.
3 Een beschikking tot toelating van het instrument voor kwaliteitsborging vermeldt in ieder geval de gevolgklasse en het type bouwwerk waarop het instrument is gericht.

Artikel 7ae 1 De toelatingsorganisatie trekt de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging in, indien de instrumentaanbieder daarom verzoekt.
2 De toelatingsorganisatie kan de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging intrekken, indien:
a. de gegevens die met het oog op de toelating zijn verstrekt, zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag om toelating een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. het toegelaten instrument voor kwaliteitsborging niet meer voldoet aan de bij of krachtens artikel 7ac, derde lid, gestelde regels;
c. de instrumentaanbieder handelt in strijd met het bepaalde in artikel 7ac, tweede lid, of met een of meer andere uit de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging voortvloeiende verplichtingen;
d. de instrumentaanbieder failliet is verklaard.
3 Indien de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging wordt ingetrokken, blijft het instrument geldig gedurende zes maanden na de datum waarop de beschikking tot intrekking van de toelating is gegeven, in de gevallen waarin de kwaliteitsborging met toepassing van dat instrument voor die datum is aangevangen. De toelatingsorganisatie kan een kortere termijn vaststellen of bepalen dat de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging terstond wordt beëindigd, indien de kwaliteitsborging met toepassing van het betreffende instrument leidt tot strijdigheden met de voorschriften, die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, of artikel 120.

Artikel 7af 1 De toelatingsorganisatie kan de toelating van een instrument voor kwaliteitsborging schorsen voor een door haar vast te stellen termijn.
2 De toelating van een instrument voor kwaliteitsborging wordt in ieder geval geschorst, indien de instrumentaanbieder in surseance van betaling verkeert.
3 De toelatingsorganisatie vermeldt in de beschikking tot schorsing:
a. de reden van schorsing;
b. de termijn waarbinnen geconstateerde tekortkomingen moeten zijn hersteld, en
c. de gevolgen van het achterwege blijven van herstel.
4 Het instrument voor kwaliteitsborging kan gedurende de termijn van schorsing worden toegepast in de gevallen waarin de kwaliteitsborging met toepassing van dat instrument voor de datum waarop de beschikking tot schorsing is gegeven, is aangevangen. De toelatingsorganisatie kan een kortere termijn vaststellen of bepalen dat de toepassing terstond wordt beëindigd, indien de kwaliteitsborging met toepassing van het betreffende instrument leidt tot strijdigheid met de voorschriften, die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, of artikel 120.

Artikel 7ag 1 De toelatingsorganisatie kan de instrumentaanbieder een waarschuwing geven, inhoudende dat door de toelatingsorganisatie geconstateerde tekortkomingen bij de toepassing van het instrument voor kwaliteitsborging worden onderzocht en dat aan de toelatingsorganisatie wordt gerapporteerd over de oorzaken van die tekortkomingen en de wijze waarop deze worden hersteld.
2 In de beschikking tot het geven van de waarschuwing vermeldt de toelatingsorganisatie de termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven.

Artikel 7ah 1 De instrumentaanbieder van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging verstrekt de toelatingsorganisatie de volgende gegevens:
a. aan welke kwaliteitsborgers hij toestemming heeft verleend het instrument toe te passen;
b. welke kwaliteitsborgers een waarschuwing hebben gekregen in verband met tekortkomingen bij de toepassing van het instrument; en
c. ten aanzien van welke kwaliteitsborgers de toestemming om het instrument toe te passen is geschorst of ingetrokken.
2 De instrumentaanbieder van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging informeert de toelatingsorganisatie onverwijld over zijn door de rechtbank uitgesproken faillissement of surseance van betaling.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7ai 1 De toelatingsorganisatie houdt een register bij van:
a. toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging, met vermelding van de gevolgklassen en de typen bouwwerken waarop de instrumenten zijn gericht;
b. instrumentaanbieders van de toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging;
c. door de instrumentaanbieder bij of krachtens artikel 7ah, eerste en derde lid, verstrekte gegevens;
d. aan instrumentaanbieders krachtens artikel 7ag gegeven waarschuwingen;
e. schorsingen van de toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging krachtens artikel 7af;
f. intrekkingen van de toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging krachtens artikel 7ae.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de in het register op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.
3 Het register wordt kosteloos langs elektronische weg ter beschikking gesteld aan een ieder.

Artikel 7aj 1 De instrumentaanbieder is een vergoeding verschuldigd voor de kosten die samenhangen met:
a. het behandelen van een aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen als bedoeld in artikel 7ad; en
b. het bijhouden van de gegevens in het register, bedoeld in artikel 7ai, eerste lid, onder a tot en met c.
2 De instrumentaanbieder is een bijdrage verschuldigd in de kosten die verband houden met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 7ac en artikel 7ah.
3 De toelatingsorganisatie stelt de vergoedingen en de bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede de wijze van betaling van deze vergoedingen en bijdrage, vast.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste tot en met derde lid.

Paragraaf 2

Toelatingsorganisatie

Artikel 7ak 1 Er is een toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw.
2 De toelatingsorganisatie heeft de volgende taken:
a. het beslissen op aanvragen om toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen;
b. het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 7ac en artikel 7ah;
c. het geven van waarschuwingen met betrekking tot de toepassing van toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging, het schorsen of het intrekken van toelatingen als bedoeld in onderdeel a;
d. het bijhouden van het register, bedoeld in artikel 7ai;
e. het vaststellen van de vergoedingen en de bijdrage, bedoeld in artikel 7aj, eerste en tweede lid;
f. het geven van voorlichting over de toepassing van de regels met betrekking tot de toelating van instrumenten voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen;
g. het monitoren en evalueren van het functioneren van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede lid, en kunnen aan de toelatingsorganisatie andere taken dan de taken, genoemd in het eerste lid, worden opgedragen.

Artikel 7al 1 De toelatingsorganisatie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste twee andere leden.
2 De leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar en kunnen eenmalig worden herbenoemd.

Artikel 7am Onze Minister stelt ten behoeve van de uitoefening van de in artikel 7ak, tweede lid, bedoelde taken, personeel ter beschikking van de toelatingsorganisatie.

Artikel 7an 1 De kosten van de toelatingsorganisatie die samenhangen met de uitoefening van de in artikel 7ak, tweede lid, onder a en d, bedoelde taken, worden bekostigd uit de vergoedingen, bedoeld in artikel 7aj, eerste lid.
2 De kosten van de toelatingsorganisatie die samenhangen met de uitoefening van de in artikel 7ak, tweede lid, onder b, bedoelde taak, worden deels bekostigd uit de bijdrage, bedoeld in artikel 7aj, tweede lid, en deels bekostigd door Onze Minister, volgens een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen verdeelsleutel.
3 De kosten van de toelatingsorganisatie die samenhangen met de uitoefening van de in artikel 7ak, tweede lid, onder c, f en g, bedoelde taken worden bekostigd door Onze Minister.

Artikel 7ao 1 De toelatingsorganisatie stelt een bestuursreglement vast.
2 In het bestuursreglement worden de hoofdlijnen van de inrichting en de werkwijze van de organisatie van de toelatingsorganisatie vastgesteld.

Artikel 7ap In het jaarverslag, bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, beschrijft de toelatingsorganisatie tevens de wijze waarop het stelsel van de kwaliteitsborging voor het bouwen in dat jaar heeft gefunctioneerd.

Afdeling 2

De bouwverordening

Artikel 7b 1 Tenzij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden een bouwwerk te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 8, tweede lid.
2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, heeft mede betrekking op het niet voldoen aan de voorschriften met betrekking tot het bouwen, van een bouwwerk, bedoeld in:
a. artikel 8, zesde lid, voor zover deze voorschriften in de bouwverordening zijn opgenomen;
b. artikel 8, zevende lid, indien en voor zover deze voorschriften op grond van het achtste lid van dat artikel rechtstreeks gelden.
3 Tenzij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden een bouwwerk dan wel deel daarvan in stand te laten voor zover bij het bouwen daarvan niet is voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 8 1 De gemeenteraad stelt een bouwverordening vast, die uitsluitend de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met zesde lid, bevat.
2 De bouwverordening bevat voorschriften omtrent het tegengaan van het bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem.
3 De voorschriften, bedoeld in het tweede lid, hebben uitsluitend betrekking op bouwwerken:
a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven,
b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk waarvoor op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een dergelijke vergunning niet is vereist, en
c. 1°. die de grond raken, of
2°. ten aanzien waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
4 De voorschriften, bedoeld in het tweede lid, hebben in elk geval betrekking op:
a. het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem;
b. aard en omvang van het onderzoek, en
c. inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.
5 De bouwverordening bevat tevens voorschriften omtrent de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie. Zij kan bepalen dat er in plaats van een welstandscommissie een stadsbouwmeester wordt aangesteld, in welk geval de bouwverordening voorschriften bevat over de rol en de functie van de stadsbouwmeester. Voorts kan de bouwverordening nadere voorschriften bevatten omtrent de verslagen, bedoeld in artikel 12b, derde lid.
6 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in de bouwverordening voorschriften worden gegeven omtrent andere onderwerpen dan die, genoemd in het tweede en vijfde lid.
7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van eenheid in de bouwverordeningen regelen worden gegeven omtrent de inhoud van de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met zesde lid.
8 De gemeenteraad brengt binnen een jaar na het in werking treden van de krachtens het zevende lid en de krachtens artikel 120 gegeven voorschriften de bouwverordening met die voorschriften in overeenstemming. Zolang de bouwverordening niet met die voorschriften in overeenstemming is gebracht, gelden die voorschriften rechtstreeks.

Artikel 9 Vervallen

Artikel 10 Vervallen

Artikel 11 1 Bij een in de bouwverordening gegeven voorschrift kan worden bepaald, dat daarvan kan worden afgeweken bij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk.
2 Van een voorschrift dat overeenkomstig artikel 8, achtste lid, in de bouwverordening is opgenomen kan slechts worden afgeweken voor zover dat is toegestaan op grond van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8, zevende lid.

Afdeling 3

De welstand

Artikel 12 1 Het uiterlijk van:
a. een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een bouwwerk, niet zijnde een seizoensgebonden bouwwerk, waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen van dat bouwwerk is bepaald dat dit slechts voor een bepaalde periode in stand mag worden gehouden;
b. een te bouwen bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist,
mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b.
2 De gemeenteraad kan besluiten dat, in afwijking van het eerste lid en artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor een daarbij aan te wijzen gebied of voor een of meer daarbij aan te wijzen categorieën van bestaande en te bouwen bouwwerken geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
3 Voor zover de toepassing van de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, leidt tot strijd met het bestemmingsplan, blijven die criteria buiten toepassing.
4 De gemeenteraad betrekt de ingezetenen van de gemeente en belanghebbenden bij de voorbereiding van besluiten krachtens het tweede lid op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

Artikel 12a 1 De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2 Artikel 12, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling of wijziging van de welstandsnota.
3 De criteria, bedoeld in het eerste lid:
a. hebben geen betrekking op bouwwerken, waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen van die bouwwerken wordt bepaald dat deze slechts voor een bepaalde periode in stand mogen worden gehouden, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken;
b. zijn zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheiden categorieën bouwwerken;
c. kunnen verschillen naargelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen.
4 Ter bevordering van de eenheid in welstandsnota's kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent categorieën van bouwwerken als bedoeld in het derde lid en de daarop toe te passen criteria.
5 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 12b 1 De welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester baseert haar onderscheidenlijk zijn advies slechts op de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, doch betrekt daarbij, indien van toepassing, het bepaalde in artikel 12, derde lid. De adviezen van de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester zijn openbaar. Een advies van de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester inhoudende dat een bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, wordt schriftelijk uitgebracht en deugdelijk gemotiveerd.
2 De door de welstandscommissie of stadsbouwmeester gehouden vergaderingen zijn openbaar. Een vergadering of gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Wet open overheid en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in artikel 5.1, tweede en vijfde lid, van die wet genoemde belangen.
3 De welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar onderscheidenlijk hem verrichte werkzaamheden. In het verslag wordt ten minste uiteengezet op welke wijze zij onderscheidenlijk hij toepassing heeft gegeven aan de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
4 Een voorzitter of ander lid van een welstandscommissie kan voor een termijn van ten hoogste drie jaar worden benoemd in een welstandscommissie die in de betreffende gemeente werkzaam is. Zij kunnen eenmaal voor een termijn van ten hoogste drie jaar worden herbenoemd in dezelfde commissie. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing op de stadsbouwmeester.

Artikel 12c Burgemeester en wethouders leggen de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij ten minste uiteenzetten:
a. op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester;
b. in welke gevallen waarin niet is of wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid, zij zijn overgegaan tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom.