Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra)


Hoofdstuk 6A

Disciplinaire maatregelen, schorsing en ontslag

§ 6A.3

Schorsing als ordemaatregel

Artikel 46f 1 Een rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad geschorst, indien en voor zolang:
a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsstraf dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft.
2 Een rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden geschorst, indien:
a. hij wordt vervolgd wegens een misdrijf;
b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld tot een andere straf dan een vrijheidsstraf;
c. aan hem een nog niet onherroepelijke strafbeschikking is opgelegd wegens het plegen van een misdrijf;
d. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld;
e. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van artikel 46h, 46i of 46k, zouden kunnen leiden.
3 Een schorsing als bedoeld in het tweede lid eindigt na drie maanden, met dien verstande dat de Hoge Raad de schorsing telkens voor ten hoogste drie maanden kan verlengen.
4 De Hoge Raad beëindigt een schorsing als bedoeld in het tweede lid zodra de grond hiervoor is vervallen.

Artikel 46fa 1 In de gevallen bedoeld in artikel 46f, eerste en tweede lid, kan een daartoe aangewezen enkelvoudige kamer van de Hoge Raad de rechterlijk ambtenaar in verband met onverwijlde spoed buiten functie stellen.
2 De rechterlijk ambtenaar wordt niet buiten functie gesteld dan nadat het in artikel 46d, eerste lid, bedoelde gezag, een verzoek als bedoeld in artikel 46o, tweede lid, heeft ingediend tot vordering van schorsing van de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 46f. Bij het verzoek tot schorsing kan een verzoek tot buitenfunctiestelling worden gedaan. De buitenfunctiestelling kan ook ambtshalve door de procureur-generaal worden gevorderd.
3 Artikel 46o, derde lid en vierde lid, tweede volzin, zijn niet van toepassing op de procedure tot buitenfunctiestelling.
4 De buitenfunctiestelling op grond van het eerste lid heeft tot gevolg dat de rechterlijk ambtenaar gedurende die periode zijn werkzaamheden niet mag verrichten.
5 De buitenfunctiestelling op grond van het eerste lid eindigt na dertig dagen, of zo veel eerder als door de Hoge Raad op de vordering tot schorsing is beslist.

Artikel 46g 1 De Hoge Raad kan bij de beslissing, waarbij de rechterlijk ambtenaar wordt geschorst, bepalen dat tijdens de duur van de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk zal worden ingehouden.
2 Indien de schorsing anders dan door ontslag eindigt, kan de Hoge Raad beslissen dat de niet genoten bezoldiging alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald. Op de alsnog uit te betalen bezoldiging worden in mindering gebracht de inkomsten, die de rechterlijk ambtenaar heeft genoten uit arbeid die hij tijdens de schorsing heeft verricht, tenzij zulks naar het oordeel van de Hoge Raad onredelijk of onbillijk is.