Wet milieubeheer (MB)


Hoofdstuk 16

Handel in emissierechten

Titel 16.2

Broeikasgassen en broeikasgasemissierechten

Afdeling 16.2.1

Broeikasgasinstallaties

Paragraaf 16.2.1.2

Vergunning

Artikel 16.5 1 Het is verboden zonder vergunning van het bestuur van de emissieautoriteit een broeikasgasinstallatie te exploiteren.
2 Een aanvraag om een vergunning kan naar keuze van de aanvrager betrekking hebben op één of meer broeikasgasinstallaties die worden geëxploiteerd op dezelfde locatie.

Artikel 16.6 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een vergunning moet geschieden, de gegevens en de bescheiden die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag, en de wijze waarop die gegevens moeten worden verkregen.
2 Bij of krachtens de maatregel wordt in ieder geval bepaald dat de aanvrager een monitoringsplan, alsmede de in artikel 12, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel bedoelde ondersteunende documenten bij de aanvraagt indient.
3 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde krachtens het eerste of tweede lid.

Artikel 16.7 Het bestuur van de emissieautoriteit beslist binnen vier maanden op de aanvraag om een vergunning.

Artikel 16.8 1 Het bestuur van de emissieautoriteit zendt het monitoringsplan dat is ingediend bij de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 16.5, aan het bestuursorgaan dat voor de broeikasgasinstallatie waarop de aanvraag betrekking heeft, bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel, in geval voor de broeikasgasinstallatie het in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet vervatte verbod geldt, Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat.
2 Het bestuur van de emissieautoriteit stelt het betrokken andere bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, gedurende vier weken in de gelegenheid advies uit te brengen over het monitoringsplan met het oog op de samenhang tussen dit plan en de betrokken omgevingsvergunning, dan wel de betrokken aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 16.9 Het bestuur van de emissieautoriteit draagt er bij de beslissing op de aanvraag zorg voor dat geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de broeikasgasinstallatie gelden, gesteld bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel of bij of krachtens dit hoofdstuk, hoofdstuk 8 van deze wet of afdeling 2.2, hoofdstuk 4, afdeling 5.1 of hoofdstuk 16 van de Omgevingswet.

Artikel 16.10 De vergunning wordt geweigerd indien het monitoringsplan niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, dit hoofdstuk of, voor zover van toepassing, artikel 24, derde lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten bedoelde verordening zijn gesteld dan wel indien door verlening anderszins strijd zou ontstaan met regels die met betrekking tot de broeikasgasinstallatie gelden, gesteld bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel of bij of krachtens dit hoofdstuk, of indien het bestuur van de emissieautoriteit van oordeel is dat onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager in staat is het monitoringsplan naar behoren uit te voeren.

Artikel 16.11 1 In een vergunning wordt duidelijk aangegeven waarop zij betrekking heeft. De vergunning vermeldt de naam en het adres van de exploitant van de broeikasgasinstallatie, waarop de vergunning betrekking heeft.
2 Het monitoringsplan maakt in ieder geval deel uit van de vergunning. De overige onderdelen van de aanvraag om de vergunning maken deel uit van de vergunning, voorzover dat in de vergunning is aangegeven.

Artikel 16.11a Vervallen

Artikel 16.12 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel en met betrekking tot:
a. de monitoring van emissies;
b. het emissieverslag;
c. andere personen dan de vergunninghouder krachtens artikel 16.5, die bij de uitvoering van het monitoringsplan zijn betrokken.

Artikel 16.13 1 De vergunninghouder wijzigt het monitoringsplan zo spoedig mogelijk, indien:
a. wijziging van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel daartoe aanleiding geeft;
b. de krachtens de artikelen 16.6 of 16.12 gestelde regels daartoe aanleiding geven;
c. het bestuur van de emissieautoriteit daarom verzoekt.
2 De vergunninghouder legt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit de meest actuele versie van het monitoringsplan over.

Artikel 16.13a 1 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van deze paragraaf regels gesteld met betrekking tot het melden aan het bestuur van de emissieautoriteit van:
a. het beëindigen van de werking van een broeikasgasinstallatie;
b. het niveau van in bedrijf zijn van een broeikasgasinstallatie.
2 Bij ministeriële regeling kan ter uitvoering van deze paragraaf worden bepaald dat ook andere handelingen of omstandigheden aan het bestuur van de emissieautoriteit moeten worden gemeld.
3 Bij ministeriële regeling kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het goedkeuren van veranderingen van het monitoringsplan.

Artikel 16.14 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel.

Artikel 16.15 Het bestuur van de emissieautoriteit zendt op verzoek het betrokken andere bestuursorgaan, bedoeld in artikel 16.8, eerste lid, een exemplaar van het voor de betrokken broeikasgasinstallatie opgestelde emissieverslag en het bijbehorende verificatierapport.

Artikel 16.16 1 Het bestuur van de emissieautoriteit kan uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar waarin het emissieverslag overeenkomstig artikel 68 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel moet worden ingediend, vaststellen dat dit verslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij genoemde verordening of bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld. Het bestuur van de emissieautoriteit kan de beslissing voor ten hoogste drie maanden verdagen. Van de verdaging wordt voor het in de eerste volzin genoemde tijdstip schriftelijk mededeling gedaan aan degene die het emissieverslag heeft ingediend. De mededeling omvat de reden voor de verdaging.
2 Het bestuur van de emissieautoriteit kan na het tijdstip, genoemd in het eerste lid, onderscheidenlijk, indien toepassing is gegeven aan de tweede volzin van dat lid, na het tijdstip dat met toepassing van die volzin is vastgesteld alsnog vaststellen dat het emissieverslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel of bij of krachtens dit hoofdstuk zijn gesteld, indien:
a. degene die overeenkomstig artikel 68 van de genoemde verordening bij het bestuur van de emissieautoriteit een emissieverslag heeft ingediend, in dat verslag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens zou hebben geleid tot de vaststelling van een andere jaarvracht,
b. het betrokken emissieverslag anderszins onjuist was en de betrokken persoon dit wist of behoorde te weten.
3 De bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, vervalt tien jaren na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 16.17 Voordat het bestuur van de emissieautoriteit toepassing geeft aan artikel 70, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, stelt het degene, die ingevolge artikel 68 van genoemde verordening het emissieverslag heeft ingediend of had moeten indienen, in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen, tenzij de ambtshalve vaststelling plaatsvindt conform de door de exploitant van de broeikasgasinstallatie aangeleverde gegevens.

Artikel 16.18 1 Het bestuur van de emissieautoriteit geeft desgevraagd aan een ieder kosteloos inzage in en verstrekt tegen vergoeding van ten hoogste de kosten een exemplaar van een emissieverslag dat bij hem is ingediend.
2 Het bestuur van de emissieautoriteit geeft vooraf kennis van de mogelijkheid tot inzage in en van de verkrijgbaarheid van het emissieverslag. De kennisgeving wordt gedaan op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt.

Artikel 16.19 1 Een voor een broeikasgasinstallatie verleende vergunning geldt voor een ieder die de broeikasgasinstallatie exploiteert. Deze draagt ervoor zorg dat het monitoringsplan wordt nageleefd.
2 De vergunninghouder meldt aan het bestuur van de emissieautoriteit een verandering van exploitant van de broeikasgasinstallatie en een verandering van naam of adres van de vergunninghouder of, indien dit een ander is, van de exploitant van de broeikasgasinstallatie.

Artikel 16.20 1 Het bestuur van de emissieautoriteit kan de vergunning wijzigen of aanvullen, de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, aanvullen of intrekken of voorschriften aan de vergunning verbinden, indien dit naar zijn oordeel nodig is in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten.
2 Met betrekking tot de beslissing ter zake zijn de artikelen 16.7, 16.8, 16.9 en 16.11 van overeenkomstige toepassing.
3 In een geval als bedoeld in artikel 16.19, tweede lid, wijzigt het bestuur van de emissieautoriteit de vergunning overeenkomstig de melding.

Artikel 16.20a 1 Op aanvraag van de vergunninghouder kan het bestuur van de emissieautoriteit de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, aanvullen of intrekken of voorschriften aan de vergunning verbinden.
2 Met betrekking tot de beslissing ter zake, met uitzondering van het besluit tot intrekking van de emissievergunning, zijn de artikelen 16.6 tot en met 16.12 van overeenkomstige toepassing. Op het besluit tot intrekking van de emissievergunning zijn de artikelen 16.6, 16.7 en 16.9 tot en met 16.12 van overeenkomstige toepassing.
3 De verplichting tot het indienen van een emissieverslag als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel blijft, voor wat betreft het kalenderjaar waarin de beschikking tot intrekking van de vergunning van kracht is geworden, na intrekking van de vergunning op de laatste houder daarvan rusten, totdat aan die verplichting is voldaan, tenzij in het gehele jaar van intrekking geen broeikasgasinstallatie aanwezig is.

Artikel 16.20b Vervallen

Artikel 16.20c 1 Het bestuur van de emissieautoriteit kan een vergunning intrekken, indien:
a. met betrekking tot de broeikasgasinstallaties de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit is ingetrokken;
b. deze afdeling niet meer op de broeikasgasinstallatie van toepassing is.
2 Met betrekking tot de beslissing ter zake is artikel 16.20a, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16.21 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot broeikasgasinstallaties waarvoor het in artikel 16.5, vervatte verbod geldt en die behoren tot een bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel aangewezen categorie, regels worden gesteld, die nodig zijn in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten. Bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel kan worden bepaald dat bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
2 Bij of krachtens de maatregel kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen worden bepaald dat het bestuur van de emissieautoriteit bij het verlenen of wijzigen van de vergunning daaraan voorschriften kan verbinden. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald dat de voorschriften van de bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel gestelde regels kunnen afwijken. Bij of krachtens de maatregel kan tevens worden bepaald in welke mate de voorschriften van die regels kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

Artikel 16.22 Vervallen