Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJG)


Titel 3b

De verwerking van gerechtelijke strafgegevens

Artikel 51e De gerechten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie, verwerken slechts gerechtelijke strafgegevens voor zover dit noodzakelijk is voor de rechtspraak.

Artikel 51f 1 De artikelen 3, 7, 7a, 7b, 7d tot en met 7f, 15, 16, 16a, 17a, 17b en 20 tot en met 25, zijn van overeenkomstige toepassing op gerechtelijke strafgegevens.
2 Bij de overeenkomstige toepassing van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, wordt in de artikelen waar over «Onze Minister» wordt gesproken «een gerecht als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie» gelezen.
3 De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek binnen vier weken van een gerecht als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie uitsluitsel te krijgen over de al dan niet verwerking van hem betreffende gerechtelijke strafgegevens en, wanneer dat het geval is, om die gerechtelijke strafgegevens in te zien en hierover de informatie, bedoeld in artikel 18, onderdelen a tot en met g, te verkrijgen. Het gerecht doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm over de verwerking van de betrokkene betreffende gerechtelijke strafgegevens, tenzij het gerecht weigert een mededeling te doen. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.

Artikel 51g 1 De gerechtelijke strafgegevens worden verwijderd zodra die voor de gerechten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie, niet langer noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun rechterlijke taken.
2 De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt gerechtelijke strafgegevens ten behoeve van de behandeling van strafzaken, in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 51h 1 De artikelen 26a tot en met 26e, 26g, 26h en 27, eerste en tweede lid, en 39c, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op gerechtelijke strafgegevens.
2 De artikelen 35a, 35b en 35d, van de Wet politiegegevens zijn van overeenkomstige toepassing op gerechtelijke strafgegevens.
3 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd:
a. de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen dat met de voorgenomen verwerkingen waarschijnlijk een inbreuk wordt gemaakt op het bij of krachtens deze wet bepaalde;
b. een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde;
c. een bestuurlijke boete op te leggen indien de verwerkingsverantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen is bepaald bij of krachtens:
– de artikelen 51f, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7, 7a, 7b en 7d in dat lid, en 51h, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 26c, 26g en 26h in dat lid, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 51f, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7e, 17a, 17b, 22 en 24, alsmede artikel 51f, derde lid, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
d. een advies te verstrekken aan de verwerkingsverantwoordelijke naar aanleiding van een voorafgaande raadpleging, bedoeld in artikel 26h;
e. de verwerkingsverantwoordelijke te verplichten een inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden aan de betrokkene.
4 Artikel 27, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5 De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het derde lid, onder c, wordt opgeschort totdat de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt respectievelijk beroep is ingesteld, op het bezwaar respectievelijk het beroep is beslist.
6 De bevoegdheden, bedoeld in het derde lid, onderdelen d en e, gelden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
7 In afwijking van het eerste lid, is de Autoriteit persoonsgegevens niet belast met het toezicht op de verwerking van gerechtelijke strafgegevens door de gerechten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie, in het kader van de uitoefening van hun rechterlijke taken.