Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJG)
Titel 3
De persoonsdossiers
Artikel 40 1 Onze Minister verwerkt persoonsgegevens in persoonsdossiers in de documentatie persoonsdossiers met als doel de bevordering van een juiste toepassing van het strafrecht.2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de wijze bepaald waarop de rapporten die het persoonsdossier vormen worden verkregen.
3 De artikelen 3, 7, 7a, 7b, 7d tot en met 7f en 39c, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op persoonsgegevens in persoonsdossiers.
Artikel 41 1 Een rapport in een persoonsdossier wordt verwijderd na verloop van tien jaren. De termijn vangt aan op de dag van sluiting van het rapport.
2 Indien de straf of maatregel de duur van tien jaren te boven gaat, is de termijn, bedoeld in het eerste lid, gelijk aan de duur van de aan de betrokken persoon in de strafzaak waarop het rapport betrekking heeft, opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel krachtens het strafrecht.
Artikel 42 1 Onze Minister kan afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten gebruiken ten behoeve van de behandeling van een gratieverzoek of met het oog op het onderzoek, bedoeld in artikel 28.
2 Onze Minister verstrekt ten behoeve van een goede rechtspleging, de vervolging en berechting van strafbare feiten, de tenuitvoerlegging van straffen of maatregelen en het geven van advies over een gratieverzoek desgevraagd afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten aan Nederlandse rechterlijke ambtenaren.
3 Onze Minister verstrekt ten behoeve van de selectie of bejegening desgevraagd afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten aan de selectiefunctionarissen en de hoofden van de inrichtingen waar de aan een persoon opgelegde straf of maatregel wordt ten uitvoer gelegd.
4 Onze Minister verstrekt ten behoeve van het voorbereiden van enig rapport of het uitoefenen van enig toezicht desgevraagd afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten aan:
a. de directeuren van de stichting en de reclasseringsinstellingen, bedoeld in artikel 1, onder b en c van de Reclasseringsregeling 1995;
b. de reclasseringswerkers, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995;
c. de directeur of ressortsdirecteur van de raad voor de kinderbescherming.
5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere personen of instanties worden aangewezen aan wie ten behoeve van een juiste toepassing van het strafrecht afschriften van rapporten uit een persoonsdossier kunnen worden verstrekt. Daarbij kan tevens worden bepaald van welke rapporten afschriften worden verstrekt. Tevens kunnen nadere voorschriften worden gegeven in verband met de verstrekking.
6 Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 42a 1 Onze Minister kan met overeenkomstige toepassing van artikel 16, afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten ter beschikking stellen aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie of aan organen of instanties die zijn opgericht krachtens de hoofdstukken 4 en 5 van titel V van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die zijn belast met taken van rechtshandhaving, voor zover dat voortvloeit uit een rechtsinstrument op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2 Onze Minister kan met overeenkomstige toepassing van artikel 16a, afschriften van de in een persoonsdossier opgenomen rapporten doorgeven aan rechterlijke ambtenaren dan wel aan een andere bevoegde autoriteit in een derde land of aan een internationale organisatie, ten behoeve van de strafrechtspleging.
Artikel 42b 1 Onze Minister maakt ten minste de volgende informatie toegankelijk voor betrokkene:
a. de identiteit en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de functionaris voor gegevensbescherming;
b. de doelen van de verwerking waarvoor de verwerking van de betrokkene betreffende rapporten in persoonsdossiers zijn bestemd;
c. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
d. de rechten van betrokkene, bedoeld in de artikelen 43, eerste lid, en 46, eerste lid.
2 Artikel 17b is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43 1 De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek binnen vier weken van Onze Minister uitsluitsel te krijgen over de al dan niet verwerking van hem betreffende rapporten in de persoonsdossiers in de documentatie persoonsdossiers en, wanneer dat het geval is, om die rapporten in te zien en hierover de informatie, bedoeld in artikel 18, onderdelen a tot en met g, te verkrijgen.
2 Onze Minister doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm, tenzij hij weigert een mededeling te doen. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.
Artikel 44 1 Elke verstrekking van afschriften van rapporten uit persoonsdossiers, overeenkomstig artikel 41 wordt vastgelegd en tenminste vier jaar bewaard.
2 Indien een verzoek als bedoeld in artikel 43 zich uitstrekt tot het verkrijgen van informatie over de verstrekking van afschriften uit persoonsdossiers, deelt Onze Minister binnen vier weken aan verzoeker mede of hem betreffende afschriften van rapporten uit de persoonsdossiers in het jaar voorafgaande aan het verzoek overeenkomstig artikel 42 en 42a zijn verstrekt.
Artikel 45 Op de behandeling van verzoeken als bedoeld in het eerste lid van artikel 43 is artikel 20 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 46 1 Degene aan wie overeenkomstig artikel 43 uitsluitsel is gegeven van hem betreffende rapporten, heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van Onze Minister rectificatie van de hem betreffende persoonsgegevens in deze rapporten te verkrijgen, en rekening houdend met het doel van de verwerking onvolledige persoonsgegevens te laten aanvullen. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2 De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende persoonsgegevens in persoonsdossiers te verkrijgen, indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of een wettelijk voorschrift tot vernietiging verplicht.
3 In plaats van vernietiging draagt de verwerkingsverantwoordelijke zorg voor het afschermen van rapporten uit een persoonsdossier als:
a. de juistheid van die rapporten door de betrokkene wordt betwist en de juistheid of onjuistheid niet kan worden geverifieerd, in welk geval de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene informeert voordat de afscherming wordt opgeheven, of
b. de persoonsgegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal.
4 De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen vier weken schriftelijk in kennis met betrekking tot de opvolging van zijn verzoek.
5 Artikel 22, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 46a 1 Indien de betrokkene verzoekt om inzage op grond van artikel 43, eerste lid, of rectificatie, bedoeld in artikel 46, eerste lid, wordt hij schriftelijk in kennis gesteld van de ontvangst van het verzoek, de termijn voor uitsluitsel en de mogelijkheid om naar aanleiding daarvan een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens.
2 Artikel 21, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 47 1 Een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 43 of 46 geldt als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2 Artikel 23, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 48 Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing op rapporten uit een persoonsdossier.
Artikel 49 1 De verstrekking van de informatie, bedoeld in de artikelen 43, eerste lid, en 46, eerste lid geschiedt kosteloos.
2 In het geval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, met name vanwege de geringe tussenpozen tussen opéénvolgende verzoeken, kan Onze Minister weigeren gevolg te geven aan het verzoek.
Artikel 50 1 Degene over wie één of meer persoonsgegevens in persoonsdossiers zijn verwerkt kan bij Onze Minister verzet hiertegen aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden.
2 Onze Minister beoordeelt, gehoord het openbaar ministerie en de instelling die het rapport heeft opgemaakt, binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is, beëindigt hij terstond de verwerking.
3 Artikel 49 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 51 1 De artikelen 26a tot en met 26h en 27, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op persoonsgegevens in persoonsdossiers.
2 De artikelen 35a, 35b en 35d, van de Wet politiegegevens zijn van overeenkomstige toepassing persoonsgegevens in persoonsdossiers.
3 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd:
a. de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen dat met de voorgenomen verwerkingen waarschijnlijk een inbreuk wordt gemaakt op het bij of krachtens deze wet bepaalde;
b. een last onder bestuursdwang op te leggen ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde;
c. een bestuurlijke boete op te leggen indien de verwerkingsverantwoordelijke handelt in strijd met hetgeen is bepaald bij of krachtens:
– de artikelen 40, derde lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7, 7a, 7b en 7d in dat lid, en 51, eerste lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van de artikelen 26c, 26f, 26g en 26h in dat lid, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de vijfde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
– de artikelen 40, derde lid, voor wat betreft de overeenkomstige toepassing van artikel 7e in dat lid, 42b, 43, 46, en 48, van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
d. een advies te verstrekken aan de verwerkingsverantwoordelijke naar aanleiding van een voorafgaande raadpleging, bedoeld in artikel 26h, over een voorgenomen verwerking van persoonsgegevens in een persoonsdossier;
e. de verwerkingsverantwoordelijke te verplichten een inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden aan de betrokkene.
4 Artikel 27, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5 De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het derde lid, onder c, wordt opgeschort totdat de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt respectievelijk beroep is ingesteld, op het bezwaar respectievelijk het beroep is beslist.
6 De bevoegdheden, bedoeld in het derde lid, onderdelen d en e, gelden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.