Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR)
Hoofdstuk X
Verplichte samenwerking
Artikel 99 1 Op verzoek van het bestuur van een of meer gemeenten kunnen gedeputeerde staten, indien een zwaarwegend openbaar belang dat vereist, gemeenten aanwijzen waarvan de besturen een gemeenschappelijke regeling moeten treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen.2 Een aanwijzing kan ook betreffen de verplichting tot wijziging of opheffing van een bestaande regeling, alsmede de verplichting tot toetreding tot of uittreding uit een bestaande regeling.
3 Alvorens een aanwijzing te geven, plegen gedeputeerde staten overleg met de besturen van de betrokken gemeenten. Bij een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, plegen gedeputeerde staten tevens overleg met het bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan dat bij de betreffende regeling is ingesteld. Het overleg duurt ten hoogste dertien weken, te rekenen vanaf de datum waarop gedeputeerde staten de betrokken besturen tot het voeren van overleg in de gelegenheid hebben gesteld.
4 Bij de aanwijzing stellen gedeputeerde staten een termijn binnen welke een regeling ter kennisneming aan hen dient te worden gezonden. Deze termijn bedraagt ten hoogste zes maanden.
Artikel 99a Vervallen
Artikel 99b Vervallen
Artikel 100 1 Gedeputeerde staten leggen uiterlijk binnen zes maanden na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 99, vierde lid, een regeling op overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in artikel 99, eerste lid, indien geen regeling aan hen is gezonden, of indien uit de ter kennisneming toegezonden regeling blijkt dat aan de aanwijzing onvoldoende gevolg is gegeven.
2 Een oplegging kan ook betreffen de oplegging van een wijziging of opheffing van een bestaande regeling, alsmede de oplegging van een toetreding tot of uittreding uit een bestaande regeling.
3 Alvorens een regeling op te leggen, horen gedeputeerde staten de besturen van de betrokken gemeenten over het ontwerp van de op te leggen regeling. Bij een oplegging als bedoeld in het tweede lid, horen gedeputeerde staten tevens het bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan dat bij de betreffende regeling is ingesteld.
Artikel 101 Indien het een regeling betreft tussen gemeenten die in meer dan een provincie liggen, vindt de toepassing van de artikelen 99 en 100 plaats bij gelijkluidende besluiten van gedeputeerde staten van de betrokken provincies.
Artikel 102 1 Onze Minister wie het aangaat kan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedeputeerde staten uitnodigen tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 99, eerste lid.
2 Een uitnodiging wordt niet gedaan dan nadat Onze Minister wie het aangaat gedeputeerde staten heeft gehoord.
3 Bij de uitnodiging stelt Onze Minister wie het aangaat een termijn binnen welke gedeputeerde staten een aanwijzing dienen te geven.
Artikel 103 Vervallen
Artikel 103a De commissaris van de Koning treedt voor de toepassing van de artikelen 99 tot en met 102 in de plaats van gedeputeerde staten, indien het betreft een regeling uitsluitend tussen burgemeesters.
Artikel 103b De aanwijzing, bedoeld in artikel 99, eerste lid, kan ook betreffen de deelneming van gemeenten aan een regeling als bedoeld in hoofdstuk V en hoofdstuk VIII, voor zover daaraan geen provincies deelnemen. De artikelen 99, derde lid, en 100 tot en met 102 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 103c 1 De aanwijzing, bedoeld in artikel 99, eerste lid, kan ook betreffen de deelneming van gemeenten aan een regeling als bedoeld in de hoofdstukken IV en VI, alsmede VIII, voor zover daaraan provincies deelnemen, met dien verstande dat de aanwijzing wordt gegeven door Onze Minister wie het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Artikel 99, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 Bij de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister wie het aangaat een termijn binnen welke een regeling ter kennisneming aan hem dient te worden gezonden.
3 Bij toepassing van het eerste lid pleegt Onze Minister wie het aangaat tevens overleg met de besturen van de betrokken waterschappen, andere openbare lichamen en rechtspersonen. Bij toepassing van het tweede lid worden deze besturen tevens gehoord.
Artikel 103d Voor de toepassing van de artikelen 103b en 103c wordt onder oplegging van een regeling begrepen de oplegging van een toetreding tot en een uittreding uit een bestaande regeling.
Artikel 103e Voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, is bij de oplegging van een regeling hoofdstuk I, dan wel IV, V, VI of VIII van toepassing.
Artikel 103f Bezwaar of beroep tegen een besluit tot oplegging kan geen grond vinden in bezwaar of beroep tegen het aanwijzingsbesluit.