Politiewet 2012


Hoofdstuk 5

Bijstand

§ 5.1

Bijstand aan de politie

Artikel 56 1 Indien naar het oordeel van het gezag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, een eenheid bijstand behoeft van andere eenheden, dan richt de politiechef een verzoek daartoe aan de korpschef.
2 Behoudens in spoedeisende gevallen wordt het verzoek, bedoeld in het eerste lid, niet gedaan dan nadat het gezag de regioburgemeester in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze over het verzoek te geven.
3 De korpschef bepaalt of en op welke wijze bijstand wordt verleend en stelt het gezag hiervan in kennis. Indien bijstand wordt geleverd, stelt de korpschef de regioburgemeesters van de bijstand ontvangende en bijstand leverende eenheden hiervan in kennis.
4 Indien het in het eerste lid bedoelde verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, kan het gezag Onze Minister verzoeken de korpschef op te dragen alsnog in de gevraagde bijstand te voorzien.
5 Behoeft een eenheid bijstand van andere eenheden voor een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister of en op welke wijze bijstand wordt verleend. Indien bijstand wordt geleverd, stelt hij de regioburgemeesters van de bijstand ontvangende en bijstand leverende eenheden hiervan in kennis.

Artikel 57 1 De Koninklijke marechaussee kan bijstand verlenen aan de politie.
2 Behoeft de politie bijstand van de Koninklijke marechaussee, dan richt het gezag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, een verzoek daartoe aan Onze Minister.
3 Onze Minister bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend en stelt het gezag hiervan in kennis.
4 Behoeft de politie bijstand van de Koninklijke Marechaussee voor een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend.

Artikel 58 1 In bijzondere gevallen kunnen andere onderdelen van de krijgsmacht bijstand verlenen aan de politie. Daarbij kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, nadere regels of beleidsregels worden gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet.
2 Behoeft de politie bijstand van andere onderdelen van de krijgsmacht, dan richt het gezag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, een verzoek daartoe aan Onze Minister.
3 Onze Minister bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend en stelt het gezag hiervan in kennis.
4 Behoeft de politie bijstand van andere onderdelen van de krijgsmacht voor een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend.

Artikel 59 1 Er zijn een of meer bijzondere bijstandseenheden bestaande uit personeel van de politie, de Koninklijke marechaussee of andere onderdelen van de krijgsmacht. Deze bijzondere bijstandseenheden worden belast met bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Defensie aangewezen bijzondere onderdelen van de politietaak.
2 Behoeft de politie, de rijksrecherche of de Koninklijke marechaussee bijstand van een bijzondere bijstandseenheid als bedoeld in het eerste lid, dan richt het gezag als bedoeld in artikel 12, eerste lid of artikel 14, tweede lid, door tussenkomst van het College van procureurs-generaal, een verzoek daartoe aan Onze Minister.
3 Indien bijstand door een bijzondere bijstandseenheid als bedoeld in het eerste lid nodig is, bepaalt Onze Minister of en op welke wijze die bijzondere bijstandseenheid wordt ingezet. Onze Minister stelt Onze Minister van Defensie onverwijld in kennis van de inzet.
4 Behoeft de politie of de Koninklijke marechaussee bijstand van een bijzondere bijstandseenheid als bedoeld in het eerste lid voor de uitoefening van een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister of en op welke wijze de bijzondere bijstandseenheid wordt ingezet. Onze Minister kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan het personeel, bedoeld in het eerste lid, dat de bijstand verleent. Onze Minister stelt Onze Minister van Defensie onverwijld in kennis van de inzet.
5 Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Defensie kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het tweede, derde en vierde lid, alsmede de organisatie van de bijzondere bijstandseenheden.
6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Defensie kunnen regels worden gesteld over de bewapening, de uitrusting en de bekwaamheid van het personeel van de bijzondere bijstandseenheden.