Politiewet 2012


Hoofdstuk 3

Het beleid ten aanzien van de politie en de organisatie van de politie

Afdeling 3.3

De regionale eenheden

Artikel 38 1 De dagelijkse leiding van een regionale eenheid berust bij de politiechef.
2 De politiechef van een regionale eenheid wordt bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen. Over de benoeming worden de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Alvorens het advies wordt uitgebracht, hoort de regioburgemeester de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert.

Artikel 38a 1 Er is ten minste één wijkagent werkzaam per 5 000 inwoners.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven.

Artikel 38b 1 De gemeenteraad stelt ten minste eenmaal in de vier jaar de doelen vast die de gemeente op het terrein van de veiligheid nastreeft door de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening door de politie.
2 Voorafgaand aan de vaststelling van het beleidsplan, bedoeld in artikel 39, eerste lid, hoort de burgemeester van een gemeente in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert, de gemeenteraad van die gemeente over het ontwerpbeleidsplan.

Artikel 38c 1 Onze Minister wijst voor elk gebied waarin een regionale eenheid de politietaak uitvoert voor een periode van vier jaren een regioburgemeester aan. De burgemeesters van de gemeenten in dat gebied worden in de gelegenheid gesteld een gezamenlijke aanbeveling voor de aanwijzing te doen. Onze Minister volgt bij de aanwijzing in beginsel de aanbeveling, tenzij zwaarwegende gronden aanleiding tot afwijking geven. Onze Minister motiveert een afwijking.
2 De burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert, kunnen Onze Minister gezamenlijk verzoeken de regioburgemeester van zijn functie te ontheffen. De derde en vierde volzin van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 38d De regioburgemeester legt over de uitoefening van zijn taken op grond van deze wet en zijn bevoegdheid op grond van artikel 39, tweede lid, verantwoording af aan de overige burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert.

Artikel 39 1 De burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie stellen ten minste eenmaal in de vier jaar, met inachtneming van de doelstellingen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, het beleidsplan en jaarlijks het jaarverslag voor de regionale eenheid vast. Het beleidsplan omvat in ieder geval de verdeling van de beschikbare politiesterkte waaronder de beschikbare wijkagenten, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, over de onderdelen van de regionale eenheid, rekening houdend met het belang van een goede vervulling van de politietaak in alle betrokken gemeenten en de doelen, bedoeld in artikel 38b, eerste lid.
2 Indien het beleidsplan of het jaarverslag niet overeenkomstig de eerste volzin van het eerste lid kunnen worden vastgesteld, stelt de regioburgemeester in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie het beleidsplan respectievelijk het jaarverslag vast.
3 Indien de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over de in het tweede lid bedoelde stukken, legt de regioburgemeester dit verschil van zienswijze schriftelijk voor aan Onze Minister die alsdan beslist. De regioburgemeester brengt de stukken in overeenstemming met de beslissing van Onze Minister.
4 De regioburgemeester zendt het beleidsplan en het jaarverslag aan Onze Minister en de korpschef.
5 Tegen het besluit tot vaststelling van het beleidsplan, bedoeld in het tweede lid, kan de burgemeester van een gemeente in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert beroep instellen bij Onze Minister. Deze beoordeelt of het beleidsplan op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan het belang van een goede vervulling van de politietaak in de betreffende gemeente.
6 De regioburgemeester brengt het beleidsplan in overeenstemming met het besluit van Onze Minister zonder dat hiervoor de instemming van de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie noodzakelijk is.

Artikel 40 1 Onze Minister kan ten aanzien van het beleidsplan, bedoeld in artikel 39, eerste lid, de nodige aanwijzingen geven aan de regioburgemeester, indien naar het oordeel van Onze Minister het beleidsplan niet of onvoldoende verzekert dat de doelstellingen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, kunnen worden verwezenlijkt.
2 De aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid, worden schriftelijk gegeven, gehoord de regioburgemeester.
3 De regioburgemeester brengt, voor zover nodig, het beleidsplan, bedoeld in artikel 39, eerste lid, in overeenstemming met de aanwijzingen, zonder dat hiervoor de instemming van de burgemeesters in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie noodzakelijk is.

Artikel 41 De regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie overleggen regelmatig met de politiechef van een regionale eenheid.