Penitentiaire beginselenwet (PBW)


Hoofdstuk III

Bestemming

Artikel 8 1 Onze Minister bepaalt de bestemming van elke inrichting of afdeling ingevolge de artikelen 9 tot en met 14 en stelt regels voor de plaatsing en overplaatsing van de gedetineerden.
2 Onze Minister kan delen van een inrichting als afdeling met een aparte bestemming aanwijzen.

Artikel 9 1 Inrichtingen zijn te onderscheiden in huizen van bewaring, gevangenissen en inrichtingen voor stelselmatige daders. Onze Minister kan een inrichting aanwijzen tot zowel huis van bewaring of gevangenis als inrichting voor stelselmatige daders. In bijzondere gevallen kan Onze Minister een inrichting aanwijzen tot zowel huis van bewaring als gevangenis.
2 Huizen van bewaring zijn bestemd voor de opneming van:
a. personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven en die in afwachting zijn van berechting in eerste aanleg;
b. personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven en aan wie de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging is opgelegd, maar die niet tevens tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld, dan wel aan wie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd, voor zolang het opleggen van die maatregel niet onherroepelijk is;
c. personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf plaatsvindt en die in afwachting zijn van plaatsing in een gevangenis of deelname aan een penitentiair programma;
d. personen in vreemdelingenbewaring;
e. gegijzelden;
f. ter beschikking gestelden ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht of artikel 6:6:10, eerste lid, onder e, van het Wetboek van Strafvordering is gegeven voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is;
g. personen aan wie de maatregel is opgelegd tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht indien opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is;
h. alle anderen aan wie krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking of door het openbaar gezag rechtens hun vrijheid is ontnomen, voor zover geen andere plaats voor hen is bestemd of voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is.
3 Onze Minister wijst in elk arrondissement ten minste één inrichting of afdeling aan als huis van bewaring.

Artikel 10 1 Gevangenissen zijn bestemd voor de opneming van personen die, al dan niet onherroepelijk, tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld. Tot gevangenisstraf veroordeelden aan wie tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, kunnen na het einde van de vrijheidsstraf in een gevangenis verblijven, zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is.
2 In bijzondere gevallen kan gijzeling als bedoeld in de artikelen 6:4:20 en 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in een gevangenis ten uitvoer worden gelegd.
3 Gevangenissen kunnen volgens regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden onderscheiden naar de lengte van de straf of het strafrestant van de daarin op te nemen tot vrijheidsstraf veroordeelden.

Artikel 10a Inrichtingen voor stelselmatige daders zijn bestemd voor de opneming van personen aan wie een maatregel als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.

Artikel 11 1 Mannelijke en vrouwelijke gedetineerden worden gescheiden ondergebracht.
2 Onze Minister wijst inrichtingen of afdelingen aan die uitsluitend zijn bestemd voor de onderbrenging van vrouwelijke gedetineerden.
3 Onze Minister kan inrichtingen of afdelingen aanwijzen waarin van het eerste lid wordt afgeweken vanwege hun bestemming als inrichting of afdeling voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 14.
4 De directeur kan gedetineerden van verschillend geslacht die in dezelfde inrichting verblijven in de gelegenheid stellen gezamenlijk aan activiteiten deel te nemen.

Artikel 12 1 Onze Minister wijst de inrichtingen of de afdelingen aan waarin kinderen tot een in de aanwijzing aangegeven leeftijd kunnen worden ondergebracht.
2 Indien een gedetineerde een kind in de inrichting of afdeling, bedoeld in het eerste lid, wil onderbrengen teneinde het aldaar te verzorgen en op te voeden, behoeft hij de toestemming van de directeur. De directeur kan deze toestemming geven, voor zover dit verblijf zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
3 De directeur kan aan de toestemming voorwaarden verbinden met het oog op een belang als bedoeld in het tweede lid.
4 De directeur kan over een door hem voorgenomen onderbrenging van een kind in de inrichting of afdeling het advies inwinnen van de Raad voor de Kinderbescherming.
5 De directeur kan de toestemming intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het tweede lid of indien de gedetineerde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Indien de directeur een nader onderzoek nodig oordeelt, kan hij de medewerking van de Raad voor de Kinderbescherming inroepen.
6 De directeur is verplicht de toestemming in te trekken, indien de onderbrenging van het kind in de inrichting in strijd komt met enige op het gezag over het kind betrekking hebbende beslissing.
7 In de huisregels worden nadere regels gesteld omtrent het verblijf van kinderen in de inrichting.
8 De kosten van de verzorging van het kind komen voor rekening van het Rijk, voor zover de gedetineerde niet zelf in die kosten kan voorzien.

Artikel 13 1 Inrichtingen of afdelingen daarvan zijn naar de mate van beveiliging als volgt te onderscheiden en aan te duiden:
a. beperkt beveiligd;
b. normaal beveiligd;
c. uitgebreid beveiligd;
d. extra beveiligd.
2 Onze Minister bepaalt ten aanzien van elke inrichting of afdeling de mate van beveiliging, bedoeld in het eerste lid.
3 Onze Minister bepaalt de criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een inrichting of een afdeling als bedoeld in het eerste lid in aanmerking te komen.

Artikel 14 1 Inrichtingen of afdelingen daarvan kunnen door Onze Minister worden bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven.
2 De bijzondere opvang, bedoeld in het eerste lid, kan verband houden met de leeftijd, de persoonlijkheid, de lichamelijke of de geestelijke gezondheidstoestand van de gedetineerden, de geneeskundige behandeling van de geestelijke gezondheidstoestand als bedoeld in artikel 46d, onder a alsmede met het delict waarvoor zij zijn gedetineerd.
3 Onze Minister bepaalt de criteria waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in een inrichting of een afdeling als bedoeld in het eerste lid in aanmerking te komen.
4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen in een inrichting of afdeling voor de geneeskundige behandeling van de geestelijke gezondheidstoestand als bedoeld in artikel 46d, onder a. In elk geval worden nadere regels gesteld omtrent de beschikbaarheid van een psychiater en een verpleegkundige ten dienste van deze inrichting of afdeling.