Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW)


Titel 4

Overgangsbepalingen in verband met Boek 3

Artikel 76 Zaken die tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet onroerend door bestemming waren en als zodanig waren begrepen in een beslag of executie, blijven, indien de wet hen als roerend aanmerkt, ook nadien daaronder begrepen en gelden als onroerend zolang het beslag of de executie duurt, doch slechts tot aan de levering aan de koper.

Artikel 77 Op roerende zaken die tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet onroerend door bestemming waren en als zodanig aan hypotheek waren onderworpen, rust van dat tijdstip af een pandrecht. Het pandrecht komt na dat tijdstip mede te rusten op roerende zaken die als onroerend door bestemming onder het tevoren geldende recht aan die hypotheek zouden zijn onderworpen. Met betrekking tot de zaken, in de eerste en tweede zin genoemd, wordt geacht het in artikel 254 lid 1 van Boek 3 bedoelde beding te zijn gemaakt. Het pandrecht op de in de eerste zin bedoelde zaken werkt tegen de, vóór het in werking treden van de wet ontstane, rechten en vorderingen, waartegen de hypotheek kon worden ingeroepen; met betrekking tot de rangorde geldt het als gevestigd op het tijdstip waarop de zaak met hypotheek werd belast.

Artikel 78 1 Feiten die op het tijdstip van het in werking treden van de wet kenbaar zijn uit de openbare registers voor registergoederen uit een in- of overschrijving voordien of uit een voordien door de bewaarder geplaatste aantekening, gelden voor de toepassing van de wet als feiten die overeenkomstig afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 zijn ingeschreven, tenzij die feiten nadien niet meer hadden kunnen worden ingeschreven.
2 Artikel 21 van Boek 3 heeft geen invloed op de rangorde van rechten die reeds vóór het in werking treden der wet bestonden.
3 De artikelen 24 lid 1, 25 en 26 van Boek 3 worden eerst drie jaren na het tijdstip van het in werking treden van de wet van toepassing met betrekking tot een voor inschrijving vatbaar feit dat vóór dat tijdstip is geschied.
4 Op het ontbreken van de inschrijving van de vóór 1 januari 1950 plaatsgevonden hebbende aanleg van een net als bedoeld in artikel 20 lid 2 van Boek 5 dat op het tijdstip van het in werking treden van die bepaling nog niet is verwijderd en op inschrijfbare feiten die vóór het in werking treden van die bepaling zijn voorgevallen, en die betreffen netten waarvan de aanleg niet uit de openbare registers kenbaar is, is artikel 24 lid 1 van Boek 3 niet van toepassing.
5 Met betrekking tot een net als bedoeld in artikel 20 lid 2 van Boek 5, dat vóór 1 februari 2007 is aangelegd, begint de in het derde lid bedoelde termijn van drie jaren te lopen vanaf het tijdstip waarop artikel 155a in werking is getreden.

Artikel 79 Tenzij anders is bepaald, wordt een rechtshandeling die is verricht voordat de wet daarop van toepassing wordt, niet nietig of vernietigbaar ten gevolge van een omstandigheid die de wet, in tegenstelling tot het tevoren geldende recht, aanmerkt als een grond van nietigheid of vernietigbaarheid.

Artikel 80 1 Een rechtshandeling die vernietigbaar was tot aan het tijdstip waarop de wet op haar van toepassing wordt, kan van dat tijdstip af niet langer worden vernietigd op grond van het gebrek dat haar tevoren aankleefde, indien de wet een zodanig gebrek niet aanmerkt als een grond van vernietigbaarheid.
2 Een rechtshandeling als bedoeld in lid 1, wordt op het daar genoemde tijdstip met terugwerkende kracht nietig, indien de wet een rechtshandeling met hetzelfde gebrek als nietig aanmerkt.

Artikel 81 1 Een nietige rechtshandeling wordt op het tijdstip waarop de wet op haar van toepassing wordt, met terugwerkende kracht tot een onaantastbare bekrachtigd, indien zij heeft voldaan aan de vereisten die de wet voor een zodanige rechtshandeling stelt.
2 Een tevoren nietige rechtshandeling geldt van dat tijdstip af als vernietigbaar, indien de wet het gebrek dat haar aankleeft, als grond van vernietigbaarheid aanmerkt. Artikel 73a lid 1 is alsdan niet van toepassing indien het tevoren geldende recht een beroep op de nietigheid niet aan een bepaalde termijn bond.
3 De vorige leden gelden slechts, indien alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op de nietigheid hadden kunnen beroepen, de handeling voordien als geldig hebben aangemerkt. Inmiddels verkregen rechten van derden behoeven aan bekrachtiging niet in de weg te staan, mits zij worden geëerbiedigd.

Artikel 82 Voor de toepassing van artikel 52 lid 1 onder d van Boek 3 wordt onder een bevoegdheid tot inroeping van een vernietigingsgrond begrepen de bevoegdheid tot het inroepen van een soortgelijke vernietigingsgrond, welke iemand reeds toekwam volgens het recht dat vóór het toepasselijk worden der wet gold.

Artikel 83 Artikel 62 lid 2 van Boek 3 wordt één jaar na het tijdstip van het in werking treden van de wet van toepassing op een volmacht die op dat tijdstip bestaat.

Artikel 85 Artikel 81 lid 3 van Boek 3 geldt mede ten aanzien van beperkte rechten die vóór het in werking treden van de wet reeds door afstand en vermenging waren tenietgegaan.

Artikel 86 1 Op het tijdstip van het in werking treden van de wet gaat een goed dat voor verpanding vatbaar is en aan een ander tot zekerheid is overgedragen, over op degene te wiens laste de zekerheid is gesteld, en wordt het belast met pandrecht ten behoeve van de voormalige eigenaar tot zekerheid.
2 Van het in lid 1 genoemde tijdstip af heeft het pandrecht de gevolgen van een pandrecht dat naar zijn strekking overeenkomt met de eigendom tot zekerheid zoals die totdien bestond.
3 Het pandrecht werkt tegen de, vóór het in werking treden van de wet ontstane, rechten op het goed en vorderingen, waartegen de eigendom tot zekerheid kon worden ingeroepen. Het geldt met betrekking tot de rangorde als gevestigd op het tijdstip waarop het goed in eigendom tot zekerheid is overgegaan.
4 De schuldeiser aan wie de rechten uit een levensverzekering met afkoopwaarde tot zekerheid waren overgedragen, kan van het tijdstip van het in werking treden van de wet af als pandhouder die verzekering belenen ter hoogte van zijn opeisbare vordering tot aan die waarde op de bij de verzekeraar gebruikelijke voorwaarden.
5 De leden 1-4 zijn niet van toepassing, indien aan de schuldenaar de uitwinning van het tot zekerheid overgedragen goed was aangezegd. Is de schuldeiser zes maanden na dat tijdstip nog niet tot de uitwinning overgegaan, dan worden die leden alsdan van toepassing. Verkeert de schuldenaar op het genoemde tijdstip in staat van faillissement, dan worden die leden eerst na afloop daarvan toepasselijk, indien de eigendom tot zekerheid is blijven bestaan.
6 Overeengekomen bedingen worden op het pandrecht van overeenkomstige toepassing, ongeacht of zij aan een na het in werking treden van de wet gevestigd pandrecht kunnen worden verbonden, met uitzondering van bedingen die worden uitgesloten door de artikelen 249-253 van Boek 3.
7 Van het in werking treden van de wet af wordt een alsdan bestaande verbintenis strekkende tot overdracht van een voor verpanding vatbaar goed tot zekerheid, aangemerkt als een verbintenis tot vestiging van een pandrecht. Levering bij voorbaat tot de overdracht van een zodanig goed tot zekerheid, die vóór dat tijdstip is geschied, geldt nadien als levering bij voorbaat tot vestiging van pandrecht daarop.
8 De partijen bij een overeenkomst die tot overdracht van goederen tot zekerheid verplicht, zijn desverlangd jegens elkaar gehouden tot medewerking aan aanpassing van die overeenkomst aan de bepalingen van titel 3.9 van Boek 3.

Artikel 86a Is vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet een goed ter uitvoering van een voorwaardelijke verbintenis geleverd, dan geldt het als onder dezelfde voorwaarde verkregen.

Artikel 87 Op de rechtsverhouding tussen degene die op het tijdstip van het in werking treden van de wet nog voor een bepaalde tijd rechthebbende op een goed is, en hem die na hem verkrijgt, zijn de bepalingen omtrent verbintenissen en bevoegdheden welke uit vruchtgebruik voortvloeien, van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard of inhoud van die rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.

Artikel 88 1 Artikel 86 van Boek 3 geldt gedurende een jaar na het tijdstip van het in werking treden van de wet niet voor zaken als bedoeld in het tevoren geldende artikel 2014 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek welke vóór dat tijdstip waren ontvreemd. Na afloop van dat jaar wordt artikel 86 lid 3 van Boek 3 op die zaken van toepassing; alsdan vervalt de in artikel 2014 tweede lid bedoelde bevoegdheid tot terugvordering van de zaken, genoemd onder a en b van die bepaling. Vóór de ontvreemding op een zaak gevestigde beperkte rechten vervallen door haar overgang op de verkrijger.
2 Artikel 637 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot aan het tijdstip van het in werking treden der wet gold, blijft van toepassing met betrekking tot een ontvreemde of verloren zaak die vóór dat tijdstip door een koper te goeder trouw op een jaar- of een andere markt of op een openbare veiling is verkregen.

Artikel 89 1 Indien vóór het in werking treden van de wet een eigendomsvoorbehoud is bedongen met betrekking tot een zaak die voor verpanding vatbaar is, wordt de eigendom omgezet in een pandrecht overeenkomstig artikel 237 van Boek 3, voor zover het eigendomsvoorbehoud strekt tot zekerheid van voldoening van andere vorderingen dan die genoemd in artikel 92 lid 2, eerste zin, van dat boek.
2 Van het in werking treden van de wet af geldt een alsdan bestaande verbintenis tot levering betreffende goederen onder eigendomsvoorbehoud als een zodanige verbintenis onder voorbehoud van een pandrecht overeenkomstig artikel 237 van Boek 3, voor zover het eigendomsvoorbehoud strekt tot zekerheid van voldoening van andere vorderingen dan die genoemd in artikel 92 lid 2, eerste zin, van dat boek.
3 De leden 2, 3, 5, 6 en 8 van artikel 86 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 90 Levering van een recht als bedoeld in artikel 668 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek zoals dit vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, en voltooid vóór dat tijdstip, werkt jegens een persoon tegen wie het moet worden uitgeoefend en ten aanzien van wie vóór dit tijdstip volgens artikel 668 tweede lid de overdracht nog geen gevolg had, slechts nadat zij hem overeenkomstig artikel 94 van Boek 3 is medegedeeld.

Artikel 91 1 Voor de levering van een registergoed kan in plaats van een notariële akte een onderhandse akte worden gebezigd, indien die akte is opgesteld en mede-ondertekend door een persoon, bedoeld in lid 4, en deze persoon dit in het slot der akte heeft verklaard of dit in een door hem ondertekende verklaring aan de voet van de akte heeft bevestigd.
2 Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de akten, bedoeld in de artikelen 195 lid 1 van Boek 3, 31 lid 1 en 93 lid 2 van Boek 5, 250 en 252 lid 2 van Boek 6 en 800 van Boek 8.
3 Een persoon als bedoeld in lid 4 kan de bevoegdheden uitoefenen en de verplichtingen vervullen die bij de titels 1 en 12 van Boek 7 aan de notaris zijn toegekend of opgedragen.
4 Als een persoon, bedoeld in de leden 1 en 3, geldt degene op wie artikel II van de Wet van 28 juni 1956, Stb. 376, tot aan het in werking treden van de wet van toepassing was.
5 Onze Minister van Justitie kan uit hoofde van het belang van het rechtsverkeer de bevoegdheid van zulk een persoon schorsen en intrekken; schorsing en intrekking worden in de Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt.
6 De voorwaarden en beperkingen, krachtens artikel II tweede lid van de Wet van 28 juni 1956, Stb. 376, destijds bij de ministeriële aanwijzing van een persoon gesteld, blijven van kracht.

Artikel 92 De termijnen genoemd in artikel 99 van Boek 3, lopen bij het toepasselijk worden van dat artikel op goederen die tevoren krachtens artikel 2000 van het Burgerlijk Wetboek niet door verjaring konden worden verkregen, vanaf de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering tot beëindiging van het bezit, indien zulk een stuiting voordien had plaats gevonden.

Artikel 93 Artikel 105 van Boek 3 wordt één jaar na het tijdstip van het in werking treden van de wet van toepassing met betrekking tot degene die alsdan een goed bezit, indien de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van dat bezit is voltooid; hij wordt geacht dat goed niet vóórdien te hebben verkregen.

Artikel 94 Indien een rechthebbende op het tijdstip van het in werking treden van de wet van zijn beperkte recht geen gebruik maakte en de termijn na afloop waarvan het dientengevolge geheel of ten dele teniet kon gaan, nog liep, wordt artikel 106 van Boek 3 een jaar na dat tijdstip van toepassing.

Artikel 95 Bezit en houderschap worden verkregen en verloren op het tijdstip van het in werking treden van de wet, indien de vereisten die de bepalingen van titel 5 van Boek 3 daarvoor stellen, reeds vóór dat tijdstip waren vervuld, doch het toen geldende recht aan de vervulling niet die gevolgen verbond. Op de verplichtingen die uit bezit en houderschap voortvloeien, is van dat tijdstip af, doch alleen voor het vervolg, de wet van toepassing.

Artikel 96 Artikel 122 van Boek 3 vindt mede toepassing met betrekking tot het bezit en het houderschap in het tijdvak dat aan het in werking treden van de wet is voorafgegaan.

Artikel 100 Artikel 177 lid 3 geldt niet voor een recht van pand of hypotheek dat vóór het in werking treden van de wet is gevestigd.

Artikel 101 Van het tijdstip van haar in werking treden af is de wet van toepassing op de handelingen met betrekking tot verdeling van een gemeenschap, voor zover die nog niet is voltooid en uitsluitend voor het vervolg, behalve indien dit zou nopen tot het ongedaan maken van alsdan reeds in overeenstemming met het voordien geldend recht getroffen maatregelen. De wet wordt niet van toepassing ten aanzien van de onderwerpen waaromtrent vóór het in werking treden van de wet een rechterlijke uitspraak is gevraagd.

Artikel 102 Van het tijdstip van het in werking treden der wet af is artikel 181 van Boek 3 van toepassing op een onzijdig persoon die is benoemd krachtens artikel 1117 van het Burgerlijk Wetboek zoals dat voordien gold, evenwel met handhaving van de voor hem geldende beloning.

Artikel 103 Artikel 194 lid 2 van Boek 3 is niet van toepassing op een in artikel 189 lid 2 van Boek 3 bedoelde gemeenschap die op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestaat.

Artikel 104 Artikel 804 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot aan het in werking treden van de wet gold, blijft van toepassing met betrekking tot de verbruikbare zaken, die waren begrepen onder een voordien aangevangen vruchtgebruik.

Artikel 105 Artikel 204 lid 2 van Boek 3 is van toepassing op een bewind dat ten tijde van het in werking treden van de wet bestaat.

Artikel 106 Artikel 221 van Boek 3 is van toepassing op een vruchtgebruik dat op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaat, ook indien op dat tijdstip de vruchtgebruiker reeds in ernstige mate in de nakoming van zijn verplichtingen is tekortgeschoten.

Artikel 108 Artikel 244 van Boek 3 geldt voor een pandrecht dat vóór het tijdstip van het in werking treden der wet is gevestigd zonder beperking tot de daar vermelde termijn van drie jaren. De vorige zin is mede van toepassing op een pandrecht dat overeenkomstig artikel 86 of artikel 89 door omzetting van eigendom is ontstaan.

Artikel 109 Artikel 248 leden 1 en 3 van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing op verzuim van een pandgever die niet tevens de schuldenaar is, in de nakoming van de verplichtingen die hij vóór het in werking treden van de wet op zich heeft genomen, voor zover niet artikel 233 van Boek 3 van toepassing is.

Artikel 110 De artikelen 249-252 van boek 3 zijn niet van toepassing op de uitwinning van een pand, indien vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet aan de pandgever de uitwinning van het pand reeds was aangezegd. Artikel 253 van Boek 3 is van toepassing, indien eerst na dit tijdstip het pand wordt verkocht of aan de pandhouder verblijft.

Artikel 111 Artikel 1205, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, blijft van toepassing ten aanzien van schulden die op dat tijdstip bestaan.

Artikel 112 De houders van certificaten als bedoeld in artikel 259 van Boek 3, welke op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestaan, verkrijgen op dat tijdstip een pandrecht overeenkomstig de leden 2 en 3 van dat artikel.

Artikel 113 Indien op het tijdstip van het in werking treden van de wet sinds de overschrijving in de openbare registers van een leveringsakte wegens koop of een akte van scheiding nog geen acht vrije dagen zijn verstreken, blijven de artikelen 1227 en 1228 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die voordien golden, van toepassing.

Artikel 114 Artikel 1229 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, blijft van toepassing op bedongen rente over een vordering tot zekerheid waarvan vóór dat tijdstip hypotheek was gevestigd.

Artikel 114a De artikelen 264, 267, 267a en 268, zoals gewijzigd of ingevoerd bij de Wet van 1 oktober 2014 (Stb. 2014, 352), zijn niet van toepassing op de executie van een registergoed, een aandeel daarin of een beperkt recht daarop, waarvan de aanzegging overeenkomstig artikel 544 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 115 1 Op een beding als bedoeld in het tevoren geldende artikel 1230 van het Burgerlijk Wetboek dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet is gemaakt, zijn de leden 4-8 van artikel 264 van Boek 3 gedurende een termijn van drie jaren niet van toepassing.
2 Artikel 266 van Boek 3 is gedurende een termijn van drie jaren van het tijdstip van het in werking treden van de wet af niet van toepassing op een hypotheek die vóór dat tijdstip is gevestigd.

Artikel 116 Indien een hypotheekhouder vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet aan een notaris opdracht heeft gegeven tot de voorbereiding van een openbare verkoop overeenkomstig artikel 1223 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek zoals dat voordien luidde, blijft het toen geldende recht op die verkoop van toepassing; zo alsdan de toewijzing ingevolge verkoop na dit tijdstip geschiedt, zijn de artikelen 270-273 van Boek 3 echter wel van toepassing.

Artikel 117 1 De bepalingen van de wet omtrent de rangorde waarin vorderingen uit de opbrengst van een goed moeten worden voldaan, gelden, behoudens het elders bepaalde, mede met betrekking tot vorderingen die op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaan.
2 De wet is niet van toepassing op de rangorde bij de verdeling van de opbrengst van een goed dat op het tijdstip van haar in werking treden reeds ten behoeve van het verhaal is verkocht, noch op die bij de verdeling van hetgeen op een vordering op dat tijdstip reeds is geïnd.
3 Het in werking treden van de wet heeft voor de dan bestaande vorderingen geen gevolg ten aanzien van de werking van een surséance van betaling, die voordien aan de schuldenaar voorlopig is verleend.
4 De wet is niet van toepassing op de rang van vorderingen op een in staat van faillissement verklaarde schuldenaar, indien zij in werking treedt nadat de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 108 der Faillissementswet de dag heeft bepaald waarop die vorderingen uiterlijk ter verificatie moeten zijn ingediend.

Artikel 118 Artikel 283 van Boek 3 is niet van toepassing met betrekking tot een vordering tot vergoeding die op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaat.

Artikel 119 Afschaffing van voorrechten op bepaalde goederen door het in werking treden van de wet heeft geen gevolg voor een voorrecht dat voordien reeds krachtens artikel 1185 onder 3° van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tevoren gold, aan een vordering was verbonden. De voordien geldende artikelen 1190 en 1192a van het Burgerlijk Wetboek blijven van toepassing. Het voorrecht heeft voorrang boven een pandrecht dat is gevestigd overeenkomstig artikel 237 van Boek 3, of dat, ingevolge artikel 86 lid 2 of 89 lid 1, de gevolgen van een zodanig pandrecht heeft.

Artikel 119a 1 In afwijking van artikel 68a en artikel 74, leden 2 tot en met 4, blijven voor een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen als bedoeld in de artikelen 305a tot en met 305d van Boek 3, zoals die golden tot de inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten, en die is ingesteld voor [datum inwerkingtreding wet] de voorwaarden van toepassing die golden voor die datum.
2 In afwijking van artikel 68a, blijven voor een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen als bedoeld in de artikelen 305a tot en met 305d van Boek 3, zoals die golden tot de inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten, en die is ingesteld op of na [datum inwerkingtreding wet] de voorwaarden van toepassing die golden voor die datum voor zover de rechtsvordering betrekking heeft op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016.
3 De wijzigingen of invoegingen van de artikelen 305a, 305c en 305e van Boek 3 door de Implementatiewet richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten zijn niet van toepassing op rechtsvorderingen die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn ingesteld. Op deze rechtsvorderingen blijven de voor die datum geldende artikelen 305a en 305c van Boek 3 van toepassing.

Artikel 119b 1 Ter zake van de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van verontreiniging van lucht, water of bodem, eindigt de termijn van vijf jaren bedoeld in artikel 310 lid 1 van Boek 3 niet vóór 1 januari 1997.
2 In afwijking van artikel 73 is artikel 310 lid 2 van Boek 3 van toepassing vanaf het tijdstip waarop het in werking treedt.
3 Wat voor de gebeurtenissen bedoeld in artikel 310 lid 3 van Boek 3 is bepaald, geldt ook indien de gebeurtenis is aangevangen of voorgevallen vóór het tijdstip waarop dat lid in werking treedt.

Artikel 119c Artikel 310 lid 5 van Boek 3 is van toepassing op schadeveroorzakende gebeurtenissen die vanaf 1 februari 2004 hebben plaatsgevonden.

Artikel 120 Over het tijdvak vóór het in werking treden van de wet wordt een verjaring waarop de wet van toepassing is, geacht te zijn gestuit door een oorzaak die volgens het tevoren geldende recht stuiting tot gevolg had.

Artikel 121 1 In afwijking van artikel 73 worden aanvang en duur van een verjaringstermijn door de wet bepaald in de gevallen waarin de verjaring overeenkomstig artikel 320 van Boek 3 bij of binnen een jaar na het in werking treden van de wet wordt verlengd.
2 De artikelen 2023-2029 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die tot aan het in werking treden van de wet golden, blijven gedurende een jaar nadien van toepassing op de gevallen waarin zij totdien toepasselijk waren, tenzij er een grond tot verlenging der verjaring overeenkomstig artikel 321 van Boek 3 bestaat. Na afloop van dat jaar wordt de verjaring geacht nimmer geschorst te zijn geweest.

Artikel 122 Van het tijdstip van het in werking treden der wet af geldt artikel 323 leden 1 en 2 van Boek 3, voor zover een pand- of hypotheekrecht niet reeds eerder teniet was gegaan.

Artikel 123 Vanaf een jaar na het verstrijken van het tijdstip van het in werking treden der wet gelden de artikelen 324 en 325 van Boek 3 mede, indien de in artikel 324 bedoelde rechterlijke of arbitrale uitspraak vóór dat tijdstip is gevallen.

Artikel 124 Artikel 2010 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tevoren gold, blijft van toepassing indien na het in werking treden van de wet een beroep wordt gedaan op verjaring ingevolge een van de tevoren geldende artikelen 2005 tot en met 2008 van het Burgerlijk Wetboek.