onteigeningswet (OW)


Titel IV

Onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling, van de Volkshuisvesting, van de openbare orde en van de handhaving van de Opiumwet

Artikel 77 1 Onteigening, bedoeld in deze titel kan plaatsvinden:
1°. ten behoeve van de uitvoering van of ter handhaving van de feitelijke toestand overeenkomstig een bestemmingsplan of een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;
2°. ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan, dan wel een plan van werken, geen bouwwerken zijnde, of een plan van werkzaamheden voor het opheffen van ernstig achterstallig onderhoud in het belang van de volkshuisvesting, mits een hierop betrekking hebbend besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 1a, 1b, 7b of 13 van de Woningwet onherroepelijk is geworden;
3°. ten behoeve van de uitvoering van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan is afgeweken;
4°. ten behoeve van de ontruiming van oppervlakten in het belang van de volkshuisvesting;
5°. ten behoeve van de verwijdering van een of meer ontruimde, onbewoonbaar verklaarde woningen of van een of meer niet meer in gebruik zijnde andere gebouwen, indien deze woningen of gebouwen dermate in verval zijn geraakt of verminkt, dat zij de omgeving in ernstige mate ontsieren;
6°. ten behoeve van de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 3.30, 3.33 of 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening, alsmede met voorzieningen die met de uitvoering van zodanig besluit rechtstreeks verband houden;
7°. van een gebouw als bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet ten behoeve van de handhaving van de openbare orde rond dat gebouw of van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in zodanig gebouw, indien de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, geen uitzicht heeft geboden op een duurzaam herstel van de openbare orde rond dat gebouw welke is verstoord door gedragingen in het gebouw, onderscheidenlijk het duurzaam achterwege blijven van een overtreding van artikel 2 of 3 van de Opiumwet in dat gebouw;
8°. van een gebouw, een open erf of een terrein als bedoeld in artikel 17 van de Woningwet ten behoeve van het opheffen van een overtreding als bedoeld in dat artikel, indien de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Woningwet, geen uitzicht heeft geboden op het duurzaam achterwege blijven van een zodanige overtreding.
2 In dit artikel wordt verstaan onder:
1°. bouwplan: een project tot het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen alsmede het vergroten van een of meer bouwwerken;
2°. plan van werken, geen bouwwerken zijnde: een project tot het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen alsmede het vergroten van een of meer werken, geen bouwwerken zijnde;
3°. plan van werkzaamheden: een project tot het verrichten van een of meer werkzaamheden.
3 Een bouwplan kan mede een plan van werken, geen bouwwerken zijnde, of een plan van werkzaamheden omvatten. Een plan van werken, geen bouwwerken zijnde, kan mede een plan van werkzaamheden omvatten.
4 In de in het eerste lid genoemde gevallen geschiedt de onteigening overeenkomstig de volgende artikelen.

Artikel 78 1 Onteigening ten name van een publiekrechtelijk lichaam of van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, toegelaten ingevolge artikel 19 van de Woningwet, heeft op verzoek van het algemeen bestuur van dat lichaam, Onze Minister wie het aangaat of die rechtspersoon, plaats uit kracht van een koninklijk besluit. Alvorens omtrent het verzoek tot onteigening wordt beslist, wordt de Raad van State gehoord. Bij de indiening van het verzoek legt de verzoeker de stukken en gegevens, bedoeld in artikel 79, over aan Onze Minister wie het aangaat.
2 Op de voorbereiding van het besluit tot onteigening is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt in afwijking van artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet gedaan door de burgemeester van de gemeente waar de betrokken onroerende zaken zijn gelegen in het gemeenteblad. De ten behoeve van de terinzagelegging aan te wijzen locatie, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Bekendmakingswet is gelegen binnen de betrokken gemeente. In ieder geval worden ter inzage gelegd de in artikel 79 bedoelde stukken en gegevens.
3 Mondelinge zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht bij Onze Minister wie het aangaat.
4 Alvorens op het verzoek tot onteigening wordt beslist, stelt Onze Minister wie het aangaat degenen die tijdig ingevolge artikel 3:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een zienswijze naar voren hebben gebracht, in de gelegenheid gehoord te worden. Zo nodig kan Onze Minister ook andere belanghebbenden daartoe in de gelegenheid stellen.
5 Bij een koninklijk besluit tot onteigening worden de te onteigenen onroerende zaken en rechten aangewezen door aanhaling van de in artikel 79 bedoelde grondtekeningen en vermelding van:
1°. de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken met vermelding van de grootte volgens de basisregistratie kadaster van elk van de desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;
2°. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten;
3°. de namen volgens de basisregistratie kadaster van de eigenaren van de te onteigenen onroerende zaken en, bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de rechthebbenden op de te onteigenen rechten.
6 Het koninklijk besluit wordt genomen binnen zes maanden na afloop van de termijn gedurende welke het ontwerpbesluit met de bijbehorende stukken ingevolge artikel 3:11, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage heeft gelegen. Het besluit wordt bekendgemaakt aan de verzoeker en aan de in het vijfde lid, onder 3°, bedoelde eigenaren en andere rechthebbenden.
7 Van het besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Terinzagelegging ingevolge artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht vindt tevens plaats binnen de gemeente, bedoeld in het tweede lid. De kennisgeving van de terinzagelegging wordt in afwijking van artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet gedaan door de burgemeester van de betrokken gemeente in het gemeenteblad. In de kennisgeving worden datum en nummer van het koninklijk besluit en van de Staatscourant waarin het is geplaatst, vermeld. Een en ander geschiedt op kosten van hen ten name van wie het werk wordt uitgevoerd.
8 Het koninklijk besluit tot onteigening vervalt, indien de onteigenende partij niet binnen twee jaar na dagtekening van het koninklijk besluit de eigendom bij minnelijke overeenkomst heeft verkregen overeenkomstig artikel 17, of de in het onteigeningsbesluit aangewezen eigenaren voor de rechtbank in het arrondissement waar de betrokken onroerende zaken zijn gelegen, heeft doen dagvaarden overeenkomstig artikel 18.

Artikel 79 Het besluit tot indiening van een verzoek tot onteigening vervalt indien het niet uiterlijk drie maanden na het nemen van dat besluit aan Ons is voorgedragen, vergezeld van:
1°. een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten en met grondtekeningen waarop de te onteigenen onroerende zaken, en bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten, met vermelding van hun kadastrale aanduiding zijn aangewezen;
2°. een lijst van de te onteigenen onroerende zaken aangeduid met hun kadastrale aanduiding met vermelding van:
a. de grootte volgens de basisregistratie kadaster van elk van de desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;
b. de namen van de eigenaren van deze zaken, volgens de basisregistratie kadaster;
c. de kadastrale uittreksels ten tijde van het verzoek;
3°. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, een lijst van de te onteigenen rechten met vermelding van de kadastrale aanduiding van de zaken waarop zij rusten, en de namen van de rechthebbenden op die rechten volgens de basisregistratie kadaster;
4°. een zakelijke beschrijving ter onderbouwing van het verzoek;
5°. een overzicht van het gevoerde minnelijk overleg met bewijsstukken;
6°. een lijst van de belanghebbenden;
7°. de kaart of de kaarten behorend bij het bestemmingsplan, het inpassingsplan, of de wijziging of uitwerking daarvan, dan wel van de omgevingsvergunning ter uitvoering waarvan onteigend wordt, met daarop geprojecteerd de grondplantekening;
8°. andere documenten waaruit kan blijken welke wijze van uitvoering de verzoeker voor ogen staat.

Artikel 80 De artikelen 2, 3, 4, 17 tot en met 20, 22 tot en met 61, en 64b, tweede en derde lid, zijn op onteigeningen als bedoeld in deze titel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. wanneer de onteigening geschiedt ten name van een publiekrechtelijk lichaam of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 78, eerste lid, dat lichaam of die rechtspersoon als eisende partij optreedt;
b. het verzoek, bedoeld in artikel 54a, kan worden gedaan, zodra de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht heeft plaats gehad en bij het verzoekschrift, in plaats van de in artikel 54a, tweede lid, onder a tot en met d, genoemde stukken en gegevens een afschrift van het koninklijk besluit moet worden overgelegd.

Artikel 81 1 Indien het te onteigenen gebouw onbewoonbaar is verklaard, wordt de waarde vergoed van de grond en van de bouwmaterialen, ingeval het gebouw voor geen enkel doeleinde kan worden gebruikt. Indien het gebouw voor een ander doeleinde dan bewoning kan worden gebruikt, wordt de waarde vergoed van de grond en van de bouwmaterialen, vermeerderd met zodanig bedrag als billijk kan worden geacht in verband met het voordeel dat de eigenaar uit dat andere gebruik zou kunnen trekken.
2 Indien slechts een gedeelte van het te onteigenen gebouw onbewoonbaar is verklaard, wordt daarmee rekening gehouden bij de bepaling van de waarde van het geheel. Daarbij wordt gelet op de geschiktheid of ongeschiktheid van het onbewoonbaar verklaarde deel voor andere doeleinden dan bewoning.

Artikel 82 1 Indien aan een besluit als bedoeld in artikel 13 van de Woningwet, strekkende tot het treffen van bepaalde voorzieningen aan een gebouw of een daartoe strekkend besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom wegens niet-naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 1a, 1b, 7b of 13 van de Woningwet geen gevolg wordt gegeven, wordt vergoed de waarde die het gebouw zou hebben in het geval zodanige voorzieningen waren getroffen, met aftrek van de kosten van het treffen van die voorzieningen.
2 Indien het gebouw door een groter aantal personen wordt bewoond dan volgens plaatselijke verordening geoorloofd is, wordt bij het bepalen van de werkelijke waarde geen rekening gehouden met de vermeerdering van huurprijs die uit die overschrijding voortvloeit.

Artikel 83 Vervallen

Artikel 84 Vervallen

Artikel 85 Vervallen

Artikel 86 Vervallen

Artikel 87 Vervallen

Artikel 88 Vervallen

Artikel 89 Vervallen

Artikel 90 Vervallen

Artikel 91 Vervallen

Artikel 92 Vervallen

Artikel 93 Vervallen

Artikel 94 Vervallen

Artikel 95 Vervallen

Artikel 95a Vervallen

Artikel 96 Vervallen