onteigeningswet (OW)


Titel I

Over onteigening in gewone gevallen

Hoofdstuk IV

Over de betaling van de schadeloosstelling

Artikel 55 1 Een vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37, vervalt, wanneer niet binnen drie maanden, nadat het kracht van gewijsde heeft verkregen, de schadeloosstellingen zijn betaald, of, in de gevallen waarin dit volgens deze wet kan geschieden, zijn geconsigneerd.
2 Een vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 54i, dat niet is ingeschreven binnen de in artikel 54m genoemde termijn, vervalt, wanneer niet binnen drie maanden, nadat het vonnis, als bedoeld in artikel 54t, tweede lid, houdende uitspraak over de schadeloosstellingen kracht van gewijsde heeft verkregen, die schadeloosstellingen zijn betaald, of, in de gevallen waarin dit volgens deze wet kan geschieden, zijn geconsigneerd. Bij verval van dit vonnis van onteigening vervalt tevens het vonnis waarbij overeenkomstig artikel 54i uitsluitend voorschotten zijn bepaald.
3 Onder een schadeloosstelling is de wettelijke rente daarvan begrepen. De wettelijke rente loopt te rekenen van de dag van het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37 of van de dag van het vonnis, bedoeld in artikel 54t.
4 Indien het vonnis van onteigening niet wordt ingeschreven in de openbare registers, is de onteigenende partij schadeplichtig en hebben de wederpartij en de derde belanghebbenden de keuze een vaste schadeloosstelling of volledige schadevergoeding te vorderen.
5 De vaste schadeloosstelling, bedoeld in het voorgaande lid, is gelijk aan tien ten honderd van de voor ieder door de rechtbank bij het vonnis van onteigening overeenkomstig artikel 37 of artikel 54t vastgestelde of vermelde schadeloosstellingen.
6 Wordt volledige schadevergoeding gevorderd, dan worden onder de schade mede begrepen de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand, alsmede de wettelijke rente van het bedrag der schadevergoeding van de dag, waarop het vonnis van onteigening is gewezen.
7 Tot kennisneming der vordering is de rechtbank bevoegd, bij welke het geding van onteigening aanhangig is gemaakt.

Artikel 56 Wanneer hij aan wie de schadeloosstelling is toegewezen, weigert haar te ontvangen, en bij deurwaardersexploit deswege in gebreke is gesteld, kan de onteigenaar zodra tien dagen zijn verstreken overgaan tot consignatie overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.

Artikel 57 1 Wanneer de schadeloosstelling of het voorschot, bedoeld in artikel 54i, is betaald dan wel consignatie overeenkomstig de Tweede Afdeling van de Vierde Titel van het Vierde Boek van het Burgerlijk Wetboek daarvan heeft plaats gevonden, wordt de onteigenende partij, op bevelschrift van de voorzitter van de rechtbank, desnoods door middel van de sterke arm, in het bezit van het onteigende gesteld.
2 Bij haar verzoek moet de onteigenende partij aan die voorzitter overleggen een afschrift van het vonnis tot onteigening, een verklaring van de griffier, dat het vonnis gezag van gewijsde heeft verkregen, alsmede een afschrift van het proces-verbaal van de opneming door de deskundigen, indien deze opneming heeft plaats gevonden overeenkomstig artikel 54j, eerste of derde lid.
3 Ook het bewijs, dat de schadeloosstelling of het voorschot, bedoeld in artikel 54i, is betaald dan wel het bewijs van consignatie in de gevallen van de artikelen 3, 58 en 59, moet worden overgelegd.

Artikel 58 Wanneer onder de onteigenende partij beslag op de schadeloosstelling of het voorschot is gelegd, doet zij het bedrag dat zij zonder het beslag aan de beslagene had moeten uitbetalen consigneren overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.

Artikel 59 1 Het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37, kan slechts worden ingeschreven nadat het in kracht van gewijsde is gegaan. Ter inschrijving van het in de vorige zin bedoelde vonnis worden de bewijzen van betaling van de schadeloosstelling overgelegd. Ter inschrijving van het vonnis, bedoeld in artikel 54i, dat niet is ingeschreven binnen de in artikel 54m bedoelde termijn, worden overgelegd het vonnis bedoeld in artikel 54t, tweede lid, een verklaring van de griffier houdende dat laatstgenoemd vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en de bewijzen van betaling der schadeloosstelling.
2 Voor de toepassing van deze wet wordt met een bewijs van betaling gelijkgesteld een bewijs, dat de som der schadeloosstelling – of ingeval Afdeling 2 van Hoofdstuk IIIa toepassing heeft gevonden, de som van het voorschot – ten laste van de onteigenende partij is overgeschreven op een rekening van de tot ontvangst gerechtigde bij een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen ingevolge de Wet op het financieel toezicht. Tevens geldt als bewijs van betaling - indien niet genoegzaam bekend is aan wie moet worden betaald, of consignatie heeft plaatsgevonden ten gevolge van de artikelen 3, 56 of 58 - een bewijs van consignatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op de consignatie van gelden.
3 In geval van onteigening van een onroerende zaak gaat door inschrijving van het vonnis de eigendom op de onteigenaar over, vrij van alle met betrekking tot de zaak bestaande lasten en rechten. In geval van onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, vervallen door de inschrijving de lasten en rechten welke bestaan met betrekking tot de zaak, waarop het onteigende recht rust. Aldus waardeloos geworden inschrijvingen van hypotheken en beslagen worden ambtshalve doorgehaald. Alleen erfdienstbaarheden kunnen op de zaak gevestigd blijven. Zij dienen daartoe in het vonnis te worden opgenomen; indien zij niet door vestiging zijn ontstaan, worden de kadastrale aanduiding van het heersende erf en een omschrijving van de inhoud van de erfdienstbaarheid opgenomen.

Artikel 60 Waterschaps- en soortgelijke lasten en alle belastingen, hoe ook genaamd, waarmede het onteigende goed is bezwaard of die daarvan worden betaald, gaan van de dag, waarop de in artikel 59 bedoelde inschrijving heeft plaats gehad, op de onteigenende partij over.

Artikel 61 1 Indien tengevolge van oorzaken die de onteigenende partij in staat was uit de weg te ruimen, met het werk waartoe werd onteigend niet binnen drie jaar nadat het vonnis van onteigening kracht van gewijsde heeft gekregen, een aanvang is gemaakt, of de arbeid meer dan drie jaren mocht zijn gestaakt, of indien uit andere omstandigheden is aan te tonen dat het werk blijkbaar niet tot stand zal worden gebracht, biedt de onteigenende partij aan de onteigende partij de mogelijkheid om het onteigende teruggeleverd te krijgen in de toestand waarin het zich alsdan bevindt, onder gehoudenheid om in evenredigheid tot de terugontvangen waarde de schadeloosstelling terug te geven.
2 Indien de onteigende te kennen geeft geen gebruik te maken van de ingevolge het eerste lid aangeboden mogelijkheid, kan hij een vordering indienen tot uitkering van een door de rechter naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling boven de reeds ontvangen schadeloosstelling.
3 Indien de onteigenende partij niet binnen drie maanden na verloop van de in het eerste lid bedoelde termijn een aanbod tot teruglevering heeft gedaan, kan de onteigende partij, naar haar keuze, hetzij bij de rechter het afgestane terugvorderen in de toestand waarin het zich alsdan bevindt, onder gehoudenheid om in evenredigheid tot de terugontvangen waarde de schadeloosstelling terug te geven, hetzij een vordering indienen tot uitkering van een door de rechter naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling boven de reeds ontvangen schadeloosstelling.
4 Onder werk waartoe werd onteigend als bedoeld in het eerste lid worden mede verstaan: niet ingrijpende aanpassingen of aanpassingen van geringe omvang van het werk ten behoeve waarvan onteigend wordt dan wel aanpassingen van het werk die passen binnen het kader ter uitvoering waarvan tot onteigening wordt overgegaan.