Hoofdstuk IV
Toezicht en tuchtrechtspraak
Paragraaf 2Tuchtrechtspraak
Artikel 34 1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet en de Wet kwaliteit incassodienstverlening gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.2 De tuchtrechtspraak wordt in eerste aanleg uitgeoefend door een kamer voor gerechtsdeurwaarders. De kamer voor gerechtsdeurwaarders is gevestigd te Amsterdam. Zij kan ook buiten de vestigingsplaats zitting houden.
3 De tuchtrechtspraak wordt in hoger beroep uitgeoefend door het gerechtshof Amsterdam. Tegen beslissingen van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten, behoudens cassatie in het belang der wet.
4 Een lid dan wel plaatsvervangend lid van de kamer voor gerechtsdeurwaarders die gerechtsdeurwaarder is, wordt ingeval tegen hem een klacht is ingediend onderscheidenlijk een verzoek is gedaan als bedoeld in artikel 37, tweede lid, vervangen door een door de president van het gerechtshof Amsterdam aan te wijzen ander lid dan wel plaatsvervangend lid, door Onze Minister benoemd op grond van artikel 35, derde lid.
5 Degene die op grond van artikel 51 is geschorst of op grond van artikel 52 is ontslagen, dan wel degene van wie de toevoeging is beëindigd, blijft aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten als bedoeld in het eerste lid, gedurende de tijd dat hij werkzaam was als gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder of toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding.
6 De voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders kan, indien hij zulks in het belang van het onderzoek wenselijk acht, het Bureau opdragen een onderzoek in te stellen en hem van zijn bevindingen verslag uit te brengen.
Artikel 34a 1 De kamer voor gerechtsdeurwaarders stelt jaarlijks een jaarverslag op alsmede een begroting van de in het daaropvolgende jaar te verwachten inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en daaruit voortvloeiende werkzaamheden op het terrein van de tuchtrechtspraak. De begrotingsposten worden van een toelichting voorzien.
2 Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar waarmee Onze Minister heeft ingestemd.
3 De kamer voor gerechtsdeurwaarders zendt de begroting voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip voorafgaande aan het begrotingsjaar ter instemming aan Onze Minister.
4 Onze Minister stemt niet in met de begroting dan nadat de KBvG is gehoord. De instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingeval van gebleken strijdigheid wordt instemming niet onthouden dan nadat de kamer voor gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid is gesteld de begroting aan te passen, binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn.
5 Wanneer Onze Minister niet met de begroting heeft ingestemd vóór 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft, kan de kamer voor gerechtsdeurwaarders, in het belang van een juiste uitvoering van zijn taak, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste drie twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen in de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.
6 Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de kamer voor gerechtsdeurwaarders daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak en de verwachte omvang van de verschillen.
7 De kamer voor gerechtsdeurwaarders zendt het jaarverslag voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip aan Onze Minister.
8 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de inrichting van de begroting en de inhoud van het jaarverslag.
Artikel 35 1 De kamer voor gerechtsdeurwaarders bestaat uit vijf leden, onder wie de voorzitter, en tien plaatsvervangende leden, onder wie twee of meer plaatsvervangend voorzitters.
2 Onze Minister benoemt drie leden, onder wie de voorzitter, alsmede zes plaatsvervangende leden, onder wie de plaatsvervangend voorzitters, uit voor het leven benoemde leden van de rechterlijke macht.
3 Onze Minister benoemt, de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders gehoord, twee leden en vier plaatsvervangende leden uit de in artikel 56 genoemde leden van de KBvG, met uitzondering van degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, op aanbeveling van de KBvG. De aanbeveling omvat voor iedere benoeming ten minste drie namen.
4 De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor vier jaren; zij zijn bij hun aftreden eenmaal herbenoembaar.
5 Het lidmaatschap van de kamer voor gerechtsdeurwaarders is onverenigbaar met het lidmaatschap van het bestuur van de KBvG.
6 De daartoe door het bestuur van de rechtbank Amsterdam aangewezen gerechtsambtenaren, rechters in opleiding, senior gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs verrichten de werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de secretaris zijn opgedragen. Voor het verrichten van deze werkzaamheden kan hij zich met toestemming van de voorzitter doen vervangen door een andere door het bestuur van de rechtbank Amsterdam aangewezen gerechtsambtenaar, rechter in opleiding, senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur.
7 De reis- en verblijfskosten van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris komen ten laste van de Staat.
Artikel 36 1 De voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris van de kamer voor gerechtsdeurwaarders zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
2 Het bepaalde in de artikelen 46c, onderdelen b en c, 46ca, eerste lid, onderdeel d, 46d, tweede lid, 46f, 46i met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden en de plaatsvervangende leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.
3 Het lidmaatschap van de kamer voor gerechtsdeurwaarders van leden en plaatsvervangend leden vervalt van rechtswege indien zij ophouden te voldoen aan de vereisten voor benoeming.
4 De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden en de plaatsvervangende leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
Artikel 37 1 Aan de behandeling en de beslissing van tuchtzaken wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door ten minste twee leden of plaatsvervangende leden, onder wie de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter, door Onze Minister benoemd op grond van artikel 35, tweede lid, en een lid of plaatsvervangend lid, door Onze Minister benoemd op grond van artikel 35, derde lid. Indien de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een op grond van artikel 35, tweede lid, door Onze Minister benoemd lid of plaatsvervangend lid.
2 De kamer voor gerechtsdeurwaarders neemt een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar in behandeling hetzij op verzoek van Onze Minister, hetzij op een bij de kamer ingediende klacht. Een verzoek van Onze Minister of een klacht wordt schriftelijk en met redenen omkleed ingediend bij de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Indien de klager daarom verzoekt, is de secretaris hem behulpzaam bij het op schrift stellen van de klacht. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
3 Voordat een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar in behandeling wordt genomen op grond van een bij de kamer ingediende klacht, heft de secretaris van de kamer voor gerechtsdeurwaarders een griffierecht van € 50. Het griffierecht komt ten bate van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.
4 De secretaris wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
5 Indien het griffierecht niet binnen de in het vierde lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer, dan wordt de klacht niet- ontvankelijk verklaard.
6 Indien een klacht in der minne is geschikt ingevolge het tiende lid, kan als onderdeel van de minnelijke schikking door partijen worden bepaald dat het door de klager betaalde griffierecht wordt vergoed door de betrokken gerechtsdeurwaarder.
7 Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de betrokken gerechtsdeurwaarder.
8 In afwijking van het derde lid, wordt geen griffierecht geheven indien het verzoek of de klacht afkomstig is van:
a. Onze Minister;
b. het Bureau; of
c. de KBvG.
9 Onze Minister kan het in het derde lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
10 Indien de voorzitter van oordeel is dat een klacht onderscheidenlijk een verzoek vatbaar is voor minnelijke schikking, roept hij de klager onderscheidenlijk Onze Minister en de betrokken gerechtsdeurwaarder op ten einde een zodanige schikking te beproeven.
11 Indien de klacht zich naar het oordeel van de voorzitter daartoe leent en uit de klacht blijkt dat deze nog niet is voorgelegd aan de geschillencommissie, bedoeld in artikel 57, derde lid, kan de voorzitter besluiten de behandeling van de klacht te schorsen, en de klager in de gelegenheid stellen het geschil voor te leggen aan de geschillencommissie. Tegen de beslissing is geen voorziening toegelaten.
12 Indien de klacht onderscheidenlijk het verzoek, bedoeld in het derde lid, niet in der minne wordt opgelost en het geschil, bedoeld in het vierde lid, niet naar tevredenheid van beide partijen wordt opgelost, brengt de voorzitter de klacht ter kennis van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.
13 De leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders kunnen zich verschonen en kunnen worden gewraakt, indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. in plaats van het openbaar ministerie en de verdachte Onze Minister, de gerechtsdeurwaarder en de klager een verzoek om wraking kunnen doen;
b. deze voordracht mondeling of schriftelijk uiterlijk bij de aanvang van de behandeling moet worden gedaan, tenzij de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen eerst in de loop van de behandeling ontstaan of bekend worden en
c. degene die met de andere leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders over wraking zal beslissen, wordt aangewezen uit de niet met de behandeling van de zaak belaste leden en plaatsvervangende leden van de kamer.
Artikel 38 1 De kamer voor gerechtsdeurwaarders is bevoegd, al dan niet op verzoek van Onze Minister, het bestuur van de KBvG of het Bureau, een gerechtsdeurwaarder tegen wie een ernstig vermoeden is gerezen dat hij een van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen heeft gepleegd, in afwachting van een beslissing hierover te schorsen voor een periode van ten hoogste zes maanden. Zij kan deze periode eenmaal verlengen voor ten hoogste zes maanden of totdat een beslissing tot voordracht tot ontslag onherroepelijk is geworden. De kamer voor gerechtsdeurwaarders kan steeds de schorsing opheffen.
2 De secretaris van de kamer voor gerechtsdeurwaarders stelt Onze Minister, het bestuur van de KBvG of het Bureau en de betrokken gerechtsdeurwaarder onverwijld in kennis van een schorsing als bedoeld in het eerste lid en van een beslissing tot verlenging dan wel de opheffing daarvan.
3 Over het voornemen tot schorsing wordt de betrokken gerechtsdeurwaarder gehoord.
4 Ingeval de kamer voor gerechtsdeurwaarders naar aanleiding van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen beslist tot het opleggen van een schorsing gedurende een bepaalde termijn, kan zij de periode van schorsing ingevolge het eerste lid in mindering brengen op die termijn.
5 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien tegen een gerechtsdeurwaarder een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf is ingesteld en het misdrijf mede het uitoefenen van het ambt van gerechtsdeurwaarder raakt.
6 Binnen dertig dagen na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister, het bestuur van de KBvG, het Bureau of de betrokken gerechtsdeurwaarder daartegen bij met redenen omkleed beroepschrift beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam. Het beroep schorst de beslissing waartegen het is gericht niet.
Artikel 39 1 De voorzitter kan zonder nader onderzoek door de kamer voor gerechtsdeurwaarders kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, bij met redenen omklede beslissing afwijzen. Van de beslissing van de voorzitter doet de secretaris onverwijld mededeling aan de klager en aan de betrokken gerechtsdeurwaarder. Het afschrift van de beslissing gaat vergezeld van de mededeling van de termijn waarbinnen en de wijze waarop verzet kan worden gedaan. Tegen de terkennisbrenging van de klacht staat geen rechtsmiddel open.
2 Tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht kan de klager binnen veertien dagen na verzending van de kennisgeving schriftelijk verzet doen bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders.
3 Ten gevolge van het verzet vervalt de beslissing, tenzij de kamer voor gerechtsdeurwaarders het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart. De kamer voor gerechtsdeurwaarders kan het verzet niet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren dan na de klager en, zo nodig, de betrokken gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.
4 De beslissing op het verzet is met redenen omkleed. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open. Van de beslissing wordt schriftelijk kennis gegeven aan de klager en aan de betrokken gerechtsdeurwaarder.
Artikel 40 1 Indien artikel 39, eerste lid, geen toepassing vindt of het verzet gegrond is verklaard, zendt de secretaris zo spoedig mogelijk een afschrift van het klaagschrift en de daarbij gevoegde bescheiden aan de betrokken gerechtsdeurwaarder.
2 Binnen een maand na dagtekening van de verzending van de in het eerste lid bedoelde bescheiden kan de betrokken gerechtsdeurwaarder een verweerschrift indienen; de voorzitter kan deze termijn op verzoek verlengen. De secretaris zendt afschrift van dit geschrift aan de klager.
3 De voorzitter is bevoegd aan de betrokken gerechtsdeurwaarder te vragen binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te verschaffen en onder hem berustende of te zijner beschikking staande bescheiden, al dan niet in gewaarmerkt afschrift, en voorwerpen in te zenden.
Artikel 41 1 De voorzitter bepaalt het tijdstip voor de behandeling ter zitting van de zaak. De secretaris roept de betrokken gerechtsdeurwaarder en de klager ten minste tien dagen van tevoren schriftelijk op voor het tijdstip van behandeling.
2 Wordt op de zitting de behandeling van de zaak voor een bepaalde tijd uitgesteld of geschorst, dan wordt geen nieuwe kennisgeving als bedoeld in het eerste lid gedaan.
3 De behandeling ter zitting van de kamer voor gerechtsdeurwaarders geschiedt in het openbaar. De kamer voor gerechtsdeurwaarders kan om gewichtige redenen bevelen, dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.
4 De betrokken gerechtsdeurwaarder en de klager kunnen zich doen bijstaan of zich doen vertegenwoordigen door een gemachtigde.
5 De kamer voor gerechtsdeurwaarders kan weigeren bepaalde personen, die geen advocaat zijn, als raadsman toe te laten. Bij zodanige weigering houdt de kamer de zaak tot een volgende zitting aan.
6 De secretaris van de kamer voor gerechtsdeurwaarders stelt de betrokken gerechtsdeurwaarder en de klager, alsmede hun gemachtigden dan wel degenen die hen bijstaan, tijdig tevoren in de gelegenheid om van de op de zaak betrekking hebbende stukken kennis te nemen. Met betrekking tot de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen en met betrekking tot kosteloze verstrekkingen is het terzake bepaalde bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing.
7 Aan de betrokken gerechtsdeurwaarder en de klager of hun gemachtigden en aan degenen die hen bijstaan wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en hun standpunt toe te lichten.
Artikel 42 1 De kamer voor gerechtsdeurwaarders kan getuigen en deskundigen oproepen en horen. Het horen van getuigen en deskundigen kan ook aan één der leden van de kamer worden opgedragen. Ieder die als getuige of deskundige is opgeroepen, is verplicht aan de oproeping gevolg te geven. Hij is voorts verplicht op de gestelde vragen te antwoorden, onderscheidenlijk de van hem gevorderde diensten te verlenen.
2 Op verzoek van de kamer voor gerechtsdeurwaarders doet de officier van justitie hen dagvaarden. De betrokkene is verplicht na dagvaarding te verschijnen.
3 Verschijnt een getuige of een deskundige op de dagvaarding niet, dan doet de officier van justitie op verzoek van de kamer hem andermaal dagvaarden, desverzocht met bevel tot medebrenging. Artikel 6:1:5 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
4 De artikelen 290 en 292, eerste en vierde lid, onderscheidenlijk 299 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het horen van een getuige onderscheidenlijk een deskundige.
5 Ten aanzien van getuigen en deskundigen zijn de artikelen 217 tot en met 219 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
6 De getuigen en deskundigen ontvangen indien zij dit wensen op vertoon van hun oproeping of dagvaarding schadeloosstelling, door de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te begroten overeenkomstig het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde.
Artikel 43 1 De beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders betreffende een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar strekt tot niet-ontvankelijkverklaring, ongegrondverklaring of gegrondverklaring van het bezwaar. De beslissing is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken, alles op straffe van nietigheid.
2 Indien de kamer voor gerechtsdeurwaarders het bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, kan zij de navolgende maatregelen opleggen:
a. een waarschuwing;
b. een berisping;
c. een geldboete;
d. de ontzegging van de bevoegdheid tot het aanwijzen van een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder, voor bepaalde of onbepaalde duur;
e. de schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van ten hoogste één jaar;
f. de ontzetting uit het ambt.
3 De kamer voor gerechtsdeurwaarders kan het bezwaar ook gegrond verklaren zonder oplegging van een maatregel.
4 De maatregel van een geldboete kan gelijktijdig worden opgelegd met een andere maatregel. Bij de beslissing tot oplegging van een maatregel als bedoeld in het tweede lid kan worden bepaald dat deze wordt openbaar gemaakt op een daarbij voorgeschreven wijze, indien enig door artikel 34, eerste lid, beschermd belang dat vordert.
5 Tot de tenuitvoerlegging van een maatregel wordt eerst overgegaan na het onherroepelijk worden van de beslissing of op een in de beslissing bepaald later tijdstip.
6 De geldboete, bedoeld het tweede lid, onderdeel c, bedraagt ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Een beslissing tot oplegging van een geldboete bepaalt de termijn waarbinnen deze moet zijn voldaan. Op verzoek van de gerechtsdeurwaarder kan de voorzitter de termijn verlengen. Wordt de boete niet binnen de gestelde termijn voldaan, dan kan de kamer voor gerechtsdeurwaarders ambtshalve beslissen de gerechtsdeurwaarder, na hem in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord, op deze grond een of meer maatregelen als bedoeld in het tweede lid op te leggen. De opgelegde boete komt ten bate van de Staat.
7 De secretaris van de kamer voor gerechtsdeurwaarders zendt haar beslissing onverwijld schriftelijk aan Onze Minister, het bestuur van de KBvG, het Bureau, de betrokken gerechtsdeurwaarder en de klager. De kamer kan in haar beslissing bepalen, dat aan de klager slechts kennis wordt gegeven van dat deel van de beslissing dat voor hem van belang is.
8 In het geval waarin de kamer voor gerechtsdeurwaarders de ontzetting uit het ambt gelast, bepaalt zij tevens de termijn waarbinnen betrokkene niet tot waarnemer kan worden benoemd of aan een gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd. Deze termijn bedraagt maximaal tien jaren.
9 Artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Artikel 43a 1 Indien een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 43, tweede lid, kan de uitspraak tevens inhouden een veroordeling van de gerechtsdeurwaarder in:
a. de kosten die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken; en
b. de overige kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt.
2 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing voor zover de klacht is ingediend door Onze Minister, het Bureau of de KBvG.
3 In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ten behoeve van de klager een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van die kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de klager zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door beklaagde. In geval ten behoeve van de klager geen toevoeging is verleend, worden de kosten betaald aan de klager.
4 Op een veroordeling in de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is het bepaalde in artikel 43, zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
5 De vergoeding van de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt in mindering gebracht op de in artikel 78 bedoelde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak.
Artikel 43b 1 De beslissing tot het opleggen van een geldboete of een proceskostenveroordeling levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.
2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 44 De artikelen 40 tot en met 43b zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van een bezwaar tegen een gerechtsdeurwaarder op verzoek van Onze Minister.
Artikel 45 1 Tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders inzake een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar kan door Onze Minister, de betrokken gerechtsdeurwaarder of de klager binnen dertig dagen na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 43, zevende lid, bij met redenen omkleed beroepschrift, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.
2 Het beroepschrift wordt ingediend bij de griffier van het gerechtshof tezamen met een afschrift van de beslissing waartegen het beroep is gericht.
3 Het beroep wordt behandeld door een kamer van het gerechtshof, belast met de behandeling van burgerlijke zaken.
4 De leden van het gerechtshof kunnen zich verschonen en kunnen worden gewraakt, indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:
a. in plaats van het openbaar ministerie en de verdachte Onze Minister, de gerechtsdeurwaarder en de klager een verzoek om wraking kunnen doen;
b. deze voordracht mondeling of schriftelijk uiterlijk bij de aanvang van de behandeling moet worden gedaan, tenzij de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen eerst in de loop van de behandeling ontstaan of bekend worden en
c. degene die met de andere leden van het gerechtshof over wraking zal beslissen, wordt aangewezen uit de niet met de behandeling van de zaak belaste leden en plaatsvervangende leden van het hof.
5 Door het beroep wordt de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel geschorst.
6 Artikel 38 is van overeenkomstige toepassing gedurende de behandeling van het hoger beroep.
Artikel 46 1 De griffier geeft zo spoedig mogelijk kennis van het beroep onder toezending van een afschrift van het beroepschrift, aan de kamer voor gerechtsdeurwaarders alsmede aan Onze Minister onderscheidenlijk de gerechtsdeurwaarder of de klager, voor zover het beroep niet door hem is ingesteld.
2 De kamer voor gerechtsdeurwaarders doet binnen drie weken na ontvangst van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, de stukken die op de zaak betrekking hebben, toekomen aan het gerechtshof.
Artikel 47 Op de behandeling van het hoger beroep is het bepaalde bij en krachtens de artikelen 37, derde tot en met vijfde lid en zevende tot en met negende lid, 40, tweede en derde lid, en 41 tot en met 43b van overeenkomstige toepassing.
Artikel 48 1 Het gerechtshof bevestigt de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing, hetgeen de kamer voor gerechtsdeurwaarders had behoren te doen. De beslissing van het gerechtshof is met redenen omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken, alles op straffe van nietigheid.
2 Indien het gerechtshof een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders tot niet-ontvankelijkheid vernietigt, wordt de zaak ter verdere behandeling teruggezonden aan de kamer voor gerechtsdeurwaarders.
3 Indien alleen de betrokken gerechtsdeurwaarder hoger beroep heeft ingesteld, kan het gerechtshof alleen met eenparigheid van stemmen de opgelegde maatregel verzwaren.
4 De griffier zendt onverwijld afschrift van de beslissing van het gerechtshof aan de kamer voor gerechtsdeurwaarders, aan Onze Minister, het bestuur van de KBvG, het Bureau, de betrokken gerechtsdeurwaarder en aan de klager.
5 De griffier zendt zo spoedig mogelijk afschrift van een beslissing als bedoeld in het tweede lid, aan de kamer voor gerechtsdeurwaarders, onder medezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Artikel 49 1 Het bepaalde in dit hoofdstuk ten aanzien van een gerechtsdeurwaarder is van overeenkomstige toepassing op een:
a. waarnemend gerechtsdeurwaarder met dien verstande dat, ingeval jegens hem een bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, hij tevens als waarnemer in de uitoefening van het ambt kan worden geschorst voor bepaalde duur.
b. een toegevoegd gerechtsdeurwaarder of een kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, met dien verstande dat, ingeval jegens hem een bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, de tuchtmaatregelen als bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdelen a, b en c, kunnen worden opgelegd, alsmede de tuchtmaatregel van ontzegging van de bevoegdheid om als toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder op te treden.
2 Bij de beslissing waarin de ontzegging van de bevoegdheid om als toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder op te treden wordt gelast, wordt tevens de termijn waarbinnen betrokkene niet tot waarnemer kan worden benoemd of aan een gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd bepaald. Deze termijn bedraagt maximaal tien jaren.