Gerechtsdeurwaarderswet (GDW)


Hoofdstuk IV

Toezicht en tuchtrechtspraak

Paragraaf 1

Toezicht

Artikel 30 Het toezicht op de naleving door de gerechtsdeurwaarder, de waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder en kandidaat-gerechtsdeurwaarder van het bepaalde bij of krachtens deze wet, wordt uitgeoefend door het Bureau.

Artikel 30a 1 De bij besluit van het bestuur van het Bureau aangewezen personen die werkzaam zijn bij het Bureau, zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Van dat besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
2 In aanvulling op artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht is een toezichthouder als bedoeld in het eerste lid bevoegd om inzage te vorderen in persoonlijke gegevens en bescheiden, voor zover deze betrekking hebben op de persoonlijke financiële administratie van de gerechtsdeurwaarder.

Artikel 30b 1 Indien het Bureau bij de uitoefening van het toezicht van feiten of omstandigheden blijkt die naar zijn oordeel grond opleveren voor het opleggen van een tuchtmaatregel, kan het een klacht indienen bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders, tenzij toepassing wordt gegeven aan het tweede lid.
2 Het Bureau kan voor de overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, eerste of vijfde lid, 19a, en 31, eerste lid, de overtreder een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opleggen.
3 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag van de geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4 Een bestuurlijke boete wordt niet opgelegd indien tegen de overtreder vanwege dezelfde gedraging een klacht bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders is ingediend.

Artikel 31 1 De gerechtsdeurwaarder is verplicht de in artikel 17, eerste lid, bedoelde stukken, vergezeld van een verslag van het onderzoek daarover van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat voor wat betreft de jaarrekening van het kantoor ten minste een beoordelingskarakter draagt, binnen zes maanden na afloop van elk boekjaar in te dienen bij het Bureau.
2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld betreffende de wijze van indiening en de inhoud van het verslag, bedoeld in het eerste lid, alsmede de inhoud en wijze van verstrekking van overige gegevens aan het Bureau.

Artikel 32 Het Bureau is belast met het doen van elk onderzoek naar de kantoor- en privé-administratie van de gerechtsdeurwaarder waartoe de voorzitter van de kamer van gerechtsdeurwaarders overeenkomstig artikel 34, zesde lid, opdracht geeft.

Artikel 33 1 Het Bureau verschaft aan de Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, desverlangd inlichtingen in verband met het onderzoek van het ondernemingsplan.
2 Het bestuur van de KBvG is verplicht een ieder met een redelijk belang, in verband met het opstellen van een ondernemingsplan als bedoeld in artikel 5, desverlangd inlichtingen te verschaffen over door gerechtsdeurwaarders verrichte ambtshandelingen. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Bureau het bestuur van de KBvG de hiervoor benodigde gegevens verstrekt.

Artikel 33a 1 Indien de continuïteit van de praktijk van een gerechtsdeurwaarder vanwege de wijze van bedrijfsvoering in gevaar dreigt te komen, kan door de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, ambtshalve, naar aanleiding van een klacht, dan wel op verzoek van de KBvG of het Bureau, na verhoor of – bij het niet verschijnen van de gerechtsdeurwaarder – na behoorlijke oproeping daartoe van de gerechtsdeurwaarder, voor een periode van maximaal een jaar een stille bewindvoerder worden benoemd.
2 De stille bewindvoerder geeft de gerechtsdeurwaarder advies en begeleiding bij zijn bedrijfsvoering en is tevens bevoegd om daaromtrent bindende aanwijzingen aan de gerechtsdeurwaarder te geven.
3 Bij de benoeming wordt een honorarium vastgesteld dat ten laste komt van de gerechtsdeurwaarder.
4 De voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders kan instructies geven aan de stille bewindvoerder met betrekking tot de bewindvoering.
5 De voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders kan de bewindvoering te allen tijde opschorten of beëindigen, al dan niet op verzoek van de gerechtsdeurwaarder.