Crisis- en herstelwet (Chw)


Hoofdstuk 5

Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 1

Algemeen

Artikel 5.1 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, kunnen regels worden gegeven gericht op:
a. een versnelling van de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten, en
b. een goede uitvoering van deze wet.
2 Het bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bepaalde is slechts van toepassing op:
a. de projecten en categorieën van projecten, genoemd in de bijlagen I en II bij deze wet;
b. de projecten waar deze wet bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 1.2 op van toepassing is verklaard;
c. bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die bestemmingsplannen betrekking hebben vereiste besluiten en de voor de uitvoering van maatregelen of werken als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onderdelen b en c, vereiste besluiten, en
d. projectuitvoeringsbesluiten als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid.

Artikel 5.2 Tegen toevoeging als bedoeld in artikel 1.2 van categorieën van ruimtelijke en infrastructurele projecten aan bijlage I of van ruimtelijke en infrastructurele projecten aan bijlage II bij deze wet alsmede tegen de aanwijzing van een ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2, een verklaring als bedoeld in artikel 2.3, negende lid, of een aanwijzing van een project op grond van artikel 2.18 staat geen beroep open.

Artikel 5.2a De voordracht voor een krachtens de artikelen 1.2, 2.2, 2.4, 2.9, 2.18 of 5.1 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.