Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (BJJI)


Hoofdstuk X

Disciplinaire straffen

Artikel 54 1 Indien een personeelslid of medewerker constateert dat een jeugdige betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de jeugdige mede.
2 De directeur beslist over het opleggen van een disciplinaire straf zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan.
3 Indien de directeur of zijn plaatsvervanger feiten als bedoeld in het eerste lid constateert, blijft het eerste lid buiten toepassing.
4 Een straf kan worden opgelegd dan wel ten uitvoer gelegd in een andere inrichting of afdeling dan waarin het verslag, bedoeld in het eerste lid is opgemaakt.

Artikel 55 1 De directeur kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 54, eerste lid, de navolgende disciplinaire straffen opleggen:
a. opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder;
b. ontzegging van bezoek van een bepaald persoon of bepaalde personen voor ten hoogste vier weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen;
c. uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder;
d. weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof;
e. geldboete tot een bedrag van ten hoogste het zakgeld, bedoeld in artikel 51, derde lid, over één week.
2 De directeur bepaalt bij de oplegging van een geldboete tevens door welke andere straf deze zal worden vervangen, ingeval de boete niet binnen de daartoe door hem gestelde termijn is betaald.
3 De directeur kan voor feiten als bedoeld in artikel 54, eerste lid, meer dan één straf opleggen, met dien verstande dat de in het eerste lid onder a en c genoemde straffen slechts kunnen worden opgelegd voor zover zij te zamen niet langer duren dan vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder.
4 De oplegging van een straf laat onverlet de mogelijkheid voor de directeur om ter zake van de door de jeugdige toegebrachte schade met hem dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een regeling te treffen.
5 Geen straf kan worden opgelegd, indien de jeugdige voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 54, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
6 Indien een straf is opgelegd wordt deze onverwijld ten uitvoer gelegd. De directeur kan bepalen dat een straf niet of slechts ten dele ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 55a 1 De directeur kan, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de jeugdige noodzakelijk is, bepalen dat de jeugdige die in de strafcel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd.
2 Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.

Artikel 56 1 Indien de tenuitvoerlegging van de opsluiting in een strafcel of andere verblijfsruimte in de inrichting of de afdeling waarin zij is opgelegd niet mogelijk is of op ernstige bezwaren stuit, kan zij in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan.
2 Indien de directeur van oordeel is dat de in het eerste lid bedoelde omstandigheid zich voordoet, plaatst hij in overeenstemming met Onze Minister de jeugdige hiertoe over.
3 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de procedure van overplaatsing ingevolge het tweede lid.

Artikel 57 1 Een straf kan geheel of ten dele voorwaardelijk worden opgelegd. De proeftijd bedraagt ten hoogste twee maanden.
2 De directeur stelt in elk geval als voorwaarde dat de jeugdige zich onthoudt van het plegen van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De directeur kan andere voorwaarden aan het gedrag van de jeugdige stellen. De opgelegde voorwaarden worden vermeld in de mededeling, bedoeld in artikel 62, eerste lid.
3 Bij het overtreden van een voorwaarde binnen de proeftijd kan de directeur bepalen dat de opgelegde voorwaardelijke straf geheel of ten dele ten uitvoer wordt gelegd.
4 De directeur kan een onvoorwaardelijke straf geheel of ten dele omzetten in een voorwaardelijke straf.

Artikel 58 1 Van elke strafoplegging dan wel wijziging daarvan houdt de directeur aantekening in een register.
2 Indien een straf ingevolge de hoofdstukken XII, XIII of XIV geheel of ten dele wordt herzien, houdt de directeur hiervan aantekening in een register.
3 De ouders of voogd, stiefouder of pleegouders dan wel de gecertificeerde instelling, worden van het opleggen van een straf, bedoeld in artikel 55, eerste lid, en van de redenen daarvan op de hoogte gesteld. Ten aanzien van jeugdigen van achttien jaar en ouder is de instemming van de jeugdige vereist.
4 De directeur kan van het doen van mededelingen omtrent de redenen voor het opleggen van de straf afzien indien:
a. de ouders, voogd, stiefouder of pleegouders te kennen hebben gegeven niet betrokken te willen worden bij het verblijf van de jeugdige in de inrichting;
b. zwaarwegende belangen van de jeugdige zich tegen het doen van deze mededelingen verzetten.

Artikel 59 1 De jeugdige aan wie de disciplinaire straf van opsluiting, bedoeld in artikel 55, eerste lid, onder a, is opgelegd is uitgesloten van deelname aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 53, derde lid. De directeur kan het contact met de buitenwereld, bedoeld in hoofdstuk VIII, gedurende de opsluiting beperken of uitsluiten.
2 De directeur draagt zorg dat, ingeval de opsluiting in een strafcel ten uitvoer wordt gelegd en langer dan vierentwintig uren duurt, de commissie van toezicht en de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger terstond hiervan in kennis worden gesteld.
3 Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de strafcel. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf in de strafcel aan de jeugdige toekomen.