Wetboek van Strafvordering (Sv)


Vierde Boek

Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard

Titel II

Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen

Tweede afdeling

Strafvordering in zaken betreffende personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt

Artikel 488 1 De bepalingen van dit wetboek zijn van toepassing voor zover deze afdeling geen afwijkende bepalingen bevat.
2 De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op personen die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, voor zover deze Titel geen afwijkende bepalingen bevat.
3 De bepalingen van deze afdeling die betrekking hebben op de ouders of voogd, zijn alleen van toepassing, zolang de verdachte minderjarig is.

Artikel 488a Artikel 94a is van overeenkomstige toepassing op personen die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat inbeslagneming tot bewaring van het recht tot verhaal ten aanzien van jeugdigen mogelijk is in geval van verdenking van onderscheidenlijk verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd.

Artikel 488aa 1 Onverminderd de artikelen 27c en 27ca, wordt aan de verdachte direct wanneer hij is aangehouden mededeling gedaan:
a. dat de ouders of voogd in kennis worden gesteld van zijn vrijheidsbeneming, indien deze wordt bevolen;
b. van het recht vergezeld te worden door de ouders of voogd of een vertrouwenspersoon, buiten het onderzoek op de terechtzitting, bedoeld in artikel 488ab;
c. van de mogelijkheid van audiovisuele registratie van verhoren, bedoeld in artikel 488ac;
d. van het recht op een medisch onderzoek, bedoeld in artikel 489a;
e. van het recht op een advies over zijn persoonlijkheid en zijn levensomstandigheden, bedoeld in artikel 494a.
2 Bij een oproeping om te worden gehoord als bedoeld in artikel 491a, wordt mededeling gedaan van het recht om te worden vergezeld door de ouders of voogd, of een vertrouwenspersoon.
3 Bij een oproeping om te worden gehoord als bedoeld in artikel 493, vierde lid, wordt mededeling gedaan van:
a. het recht op vaststelling van een zo kort mogelijk passende duur van de voorlopige hechtenis, en de mogelijkheid van schorsing van de tenuitvoerlegging van het bevel voorlopige hechtenis, bedoeld in artikel 493, eerste lid;
b. het recht vergezeld te worden door de ouders of voogd of een vertrouwenspersoon;
c. het recht op periodieke toetsing van de voorlopige hechtenis;
d. het recht om bij het ondergaan van voorlopige hechtenis gescheiden van volwassenen te verblijven.
4 Bij de betekening van de dagvaarding wordt mededeling gedaan van:
a. de verplichting om bij het onderzoek op de terechtzitting in persoon te verschijnen, bedoeld in artikel 495a;
b. het recht op behandeling van de strafzaak achter gesloten deuren, bedoeld in artikel 495b;
c. het recht bij het onderzoek ter terechtzitting te worden vergezeld door de ouders of voogd, of een vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 496.
5 De mededeling van rechten wordt gedaan in voor de verdachte eenvoudige en toegankelijke bewoordingen. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan.

Artikel 488ab 1 Bij het verhoor door de opsporingsambtenaar heeft de verdachte het recht te worden vergezeld door de ouders of voogd of een vertrouwenspersoon.
2 De toegang van de persoon tot het verhoor kan worden geweigerd indien de hulpofficier van justitie van oordeel is dat:
a. het niet in het belang van de verdachte is dat hij door de ouder of voogd of vertrouwenspersoon wordt vergezeld, of
b. het belang van het onderzoek zich tegen die aanwezigheid verzet.
3 De beslissing, bedoeld in het tweede lid, kan door de hulpofficier van justitie alleen met toestemming van de officier van justitie worden genomen.

Artikel 488ac Een verhoor door een opsporingsambtenaar wordt audiovisueel geregistreerd wanneer de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft.

Artikel 488b 1 In afwijking van artikel 27e, eerste lid, geeft de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, zo spoedig mogelijk kennis van de vrijheidsbeneming en van de redenen daarvan aan de ouders of voogd. De ouders of voogd ontvangen daarbij zo spoedig mogelijk een mededeling van rechten als bedoeld in artikel 488aa.
2 De mededeling van rechten, bedoeld in het eerste lid, blijft achterwege wanneer:
a. deze in strijd is met de belangen van de verdachte;
b. de mededeling niet mogelijk is omdat de ouders of voogd na redelijke inspanning niet kunnen worden bereikt of onbekend zijn.
3 In het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt de mededeling gedaan aan een vertrouwenspersoon. Wanneer de verdachte geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen, wordt de mededeling gedaan aan de raad voor de kinderbescherming.
4 Indien de omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, ophouden te bestaan, ontvangen de ouders of voogd de mededeling alsnog.

Artikel 489 1 Indien de verdachte is aangehouden, stelt de officier van justitie of de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand direct van zijn aanhouding in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. Deze kennisgeving kan achterwege blijven indien de verdachte een raadsman heeft gekozen en deze of een vervangende raadsman tijdig beschikbaar zal zijn.
2 Artikel 28a is niet van toepassing.
3 Voor het ophouden voor onderzoek kan elke daartoe geschikte plaats worden aangewezen.

Artikel 489a 1 De hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek kan ambtshalve, op verzoek van de verdachte, de raadsman, de ouder of voogd of vertrouwenspersoon bevelen dat de verdachte medisch wordt onderzocht om vast te stellen of deze in staat is een verhoor te ondergaan of te worden onderworpen aan een onderzoekshandeling. Bij een medisch onderzoek wordt de algemene geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de verdachte beoordeeld. Het onderzoek is zo non-invasief mogelijk.
2 Een medisch onderzoek vindt plaats door een arts of onder de verantwoordelijkheid van een arts.
3 Indien de uitkomst van het medisch onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan een verhoor van de verdachte of een onderzoekshandeling die deze moet ondergaan en die is gericht op de bewijsgaring, worden uitgesteld.
4 Van een bevel als bedoeld in het eerste lid, of een beslissing van de hulpofficier van justitie als bedoeld in het derde lid, wordt proces-verbaal opgemaakt. Indien ondanks een daartoe strekkend verzoek geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, vermeldt het proces-verbaal de redenen daarvan. Indien wel een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, vermeldt het proces-verbaal de conclusie daarvan.

Artikel 490 1 In afwijking van artikel 59, vijfde lid, wordt de raad voor de kinderbescherming onverwijld van de inverzekeringstelling van de verdachte in kennis gesteld. De raad voor de kinderbescherming rapporteert zo spoedig mogelijk.
2 Indien een rapportage van de raad voor de kinderbescherming beschikbaar is, slaat de officier van justitie daarop acht alvorens een vordering tot bewaring te doen.
3 Indien de verdachte rechtens zijn vrijheid is benomen en niet is geplaatst in een justitiële jeugdinrichting, is ten aanzien van zijn ouders of voogd artikel 45 van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de beperking van contacten tussen een verdachte en zijn ouders of voogd.

Artikel 490a Vervallen

Artikel 491 1 Onverminderd artikel 489, eerste lid, wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand voor de verdachte die geen raadsman heeft, een raadsman aan, nadat hij er door het openbaar ministerie over in kennis is gesteld dat tegen de verdachte een vervolging, anders dan door een strafbeschikking, is aangevangen wegens een feit waarvan in eerste aanleg de rechtbank, niet zijnde de kantonrechter, kennis neemt. Artikel 40, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2 Indien de officier van justitie voornemens is om in een strafbeschikking ter zake van misdrijf een taakstraf als bedoeld in artikel 77f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen en deze meer dan twintig uren zal belopen, dan wel betalingsverplichtingen uit hoofde van geldboete en schadevergoedingsmaatregel, die afzonderlijk of gezamenlijk meer belopen dan € 115, roept deze de verdachte op om te worden gehoord. Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aan, nadat hij door het openbaar ministerie over dit voornemen is ingelicht. Bij die oproeping wordt tevens medegedeeld dat de verdachte zich door een raadsman kan laten bijstaan.
3 Voor de veroordeelde die geen raadsman heeft, wijst het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aan, indien de veroordeelde diens bijstand behoeft gelet op de aard van een krachtens de artikelen 6:6:3 of 6:6:37, in verband met artikel 6:6:4, derde lid, af te nemen verhoor.
4 De aanwijzing, bedoeld in het derde lid, geschiedt op last van de voorzitter van de rechtbank, onderscheidenlijk, wanneer hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg, door de voorzitter van het gerechtshof.

Artikel 491a 1 Wanneer de verdachte wordt gehoord als bedoeld in artikel 491, tweede lid, heeft deze het recht te worden vergezeld door de ouders of voogd of een vertrouwenspersoon die de officier van justitie geschikt acht.
2 De officier van justitie roept de ouders of voogd, op bij het horen aanwezig te zijn. Aan de verdachte wordt kennis gegeven dat hij zich bij het horen kan laten vergezellen door een vertrouwenspersoon.
3 De toegang van die persoon tot het verhoor kan worden geweigerd indien de officier van justitie van oordeel is dat:
a. het niet in het belang van de verdachte is dat hij door die persoon wordt vergezeld, of
b. het belang van het onderzoek of de behandeling van de zaak zich tegen aanwezigheid van die persoon verzet.

Artikel 492 De kinderrechter treedt inzake de toepassing van de voorlopige hechtenis op als rechter-commissaris.

Artikel 493 1 Voorlopige hechtenis wordt voor een zo kort mogelijke passende duur bevolen. Indien de rechter de voorlopige hechtenis van de verdachte beveelt, gaat hij na of de tenuitvoerlegging van dit bevel, hetzij onmiddellijk, hetzij na een bepaald tijdsverloop, kan worden geschorst. De rechter kan daarbij een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet of, indien de verdachte inmiddels de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, opdracht geven toezicht te houden op de naleving van voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
2 In het bevel tot voorlopige hechtenis en tot schorsing daarvan worden zodanige bepalingen opgenomen als voor de juiste uitvoering daarvan nodig worden geoordeeld.
3 Tot het ondergaan van inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis kan elke daartoe geschikte plaats worden aangewezen. Bij het bevel tot voorlopige hechtenis kan worden bepaald dat de verdachte gedurende de nacht in een inrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dan wel op een andere plaats als bedoeld in de eerste volzin verblijft, en gedurende de dag in de gelegenheid wordt gesteld de inrichting of die plaats te verlaten.
4 Een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming kan een termijn van dertig dagen niet te boven gaan indien de rechtbank de verdachte niet heeft gehoord.
5 In de gevallen waarin verlof kan worden verleend op grond van het bepaalde bij of krachtens de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, blijft het in het eerste en tweede lid inzake schorsing bepaalde buiten toepassing.
6 Schorsing van de voorlopige hechtenis vindt steeds plaats onder de algemene voorwaarden, genoemd in artikel 80. De rechter kan, na advies te hebben ingewonnen van de raad voor de kinderbescherming, ook bijzondere voorwaarden aan de schorsing verbinden. De rechter verbindt slechts bijzondere voorwaarden aan de schorsing voor zover de verdachte daarmee instemt. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke bijzondere voorwaarden aan de schorsing kunnen worden verbonden en aan welke eisen de instemming van de verdachte moet voldoen.
7 De rechter slaat acht op de leeftijd en persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.

Artikel 493a 1 Wanneer de verdachte wordt gehoord als bedoeld in artikel 493, vierde lid, heeft deze het recht te worden vergezeld door de ouders of voogd. De ouders of voogd worden hiertoe opgeroepen.
2 Artikel 496, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 494 1 De officier van justitie wint bij de raad voor de kinderbescherming inlichtingen in omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte, tenzij hij aanstonds onvoorwaardelijk van vervolging afziet. Indien de officier van justitie de zaak voor de kantonrechter of bij wijze van strafbeschikking vervolgt, kan hij deze inlichtingen bij de raad inwinnen.
2 Indien de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt of ingevolge artikel 196 in een instelling is opgenomen, geeft de officier van justitie onverwijld bericht aan de raad.
3 De raad kan de officier van justitie ook uit eigen beweging adviseren.
4 De rechter-commissaris kan eveneens bij de raad de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, inwinnen.

Artikel 494a 1 Ter uitvoering van het verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 494 wordt over de verdachte een advies uitgebracht door de raad.
2 Bij het opstellen van het advies wordt melding gemaakt van specifieke kwetsbaarheden zo daarvan blijkt.
3 Van het opstellen van een advies kan worden afgezien indien over de verdachte in de periode van een jaar voorafgaand aan de inverzekeringstelling al een advies is opgesteld.
4 De verdachte, zijn ouders of voogd of een vertrouwenspersoon worden bij het opstellen van het advies betrokken.

Artikel 494b 1 Indien over de verdachte advies is uitgebracht als bedoeld in artikel 494a geeft de strafbeschikking aan op welke wijze daarmee rekening is gehouden bij het opleggen van een straf of bij de keuze voor een aanwijzing betreffende het gedrag.
2 Indien over de verdachte advies is uitgebracht als bedoeld in artikel 494a geeft het vonnis aan op welke wijze met het advies rekening is gehouden.

Artikel 495 1 De zaak wordt bij de rechtbank in eerste aanleg voor de kinderrechter vervolgd.
2 Niettemin geschiedt de behandeling van de zaak door de meervoudige kamer, indien naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie
a. in de zaak een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dan wel een zwaardere hoofdstraf dan vrijheidsstraf van zes maanden dient te worden opgelegd;
b. wegens de ingewikkeldheid van de zaak behandeling door de meervoudige kamer de voorkeur verdient;
c. de zaak, indien deze tevens één of meer verdachten betreft die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, niet voor splitsing vatbaar is.
3 In zaken welke voor een meervoudige kamer der rechtbank worden vervolgd neemt de kinderrechter aan het onderzoek der terechtzitting deel.
4 De kinderrechter is bevoegd kennis te nemen van een strafbaar feit of strafbare feiten die zijn begaan nadat de verdachte de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt indien de vervolging van dat feit of deze feiten gelijktijdig plaatsvindt met de vervolging van verdachte ter zake van een strafbaar feit bedoeld in artikel 488, tweede lid. Het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing.
5 Bij toepassing van het vierde lid kan de rechter recht doen volgens de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
6 Het bepaalde in het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing wanneer het afzonderlijke strafbare feiten betreft die op grond van artikel 263 of artikel 287 gevoegd zijn behandeld.

Artikel 495a 1 De verdachte is verplicht in persoon te verschijnen. Bij de dagvaarding wordt hem kennis gegeven dat, indien hij niet aan deze verplichting voldoet, het gerecht zijn medebrenging kan gelasten.
2 Indien de van misdrijf verdachte in gebreke blijft op de terechtzitting te verschijnen, stelt het gerecht, tenzij aanstonds van nietigheid van de dagvaarding, niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of onbevoegdheid van het gerecht blijkt, het onderzoek tot een bepaalde dag uit en beveelt het tevens de medebrenging van de verdachte. Het gerecht kan echter indien van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is of op grond van bijzondere omstandigheden het geven van een bevel tot medebrenging achterwege laten.
3 Tegen de verdachte die in gebreke blijft op de terechtzitting te verschijnen, wordt tenzij het gerecht de medebrenging tegen een nader tijdstip gelast, verstek verleend. Het onderzoek wordt daarna voortgezet.
4 Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien ten tijde van de terechtzitting de verdachte inmiddels de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.

Artikel 495b 1 De zaak wordt achter gesloten deuren behandeld. De voorzitter van de rechtbank kan tot bijwoning van de besloten terechtzitting bijzondere toegang verlenen. Aan het slachtoffer of de nabestaanden van het slachtoffer wordt toegang verleend, tenzij de voorzitter wegens bijzondere redenen anders beslist.
2 De voorzitter van de rechtbank gelast een openbare behandeling van de zaak indien naar zijn oordeel het belang van de openbaarheid van de zitting zwaarder moet wegen dan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, diens medeverdachte, ouders of voogd.

Artikel 496 1 De ouders of de voogd zijn verplicht tot bijwoning van de terechtzitting. Zij worden daartoe opgeroepen. Bij de oproeping wordt hun kennisgegeven, dat, indien zij niet aan deze verplichting voldoen, het gerecht hun medebrenging kan gelasten.
2 De verdachte heeft het recht te worden vergezeld door een vertrouwenspersoon die door de rechter geschikt wordt geacht, indien de rechter van oordeel is dat:
a. de aanwezigheid van de ouders of voogd in strijd is met de belangen van de verdachte;
b. na redelijke inspanning is gebleken dat de ouders of voogd niet kunnen worden bereikt of onbekend zijn;
c. de behandeling van de zaak zich tegen aanwezigheid van de ouders of voogd verzet.
3 Indien in het geval, bedoeld in het tweede lid, de verdachte geen vertrouwenspersoon heeft aangewezen of wanneer de rechter de aangewezen persoon ongeschikt acht, wordt de verdachte bijgestaan door een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.
4 Indien ouders of voogd op de terechtzitting zijn verschenen, worden zij, nadat de verdachte, een medeverdachte, een getuige of een deskundige zijn verklaring heeft afgelegd, in de gelegenheid gesteld daartegen in te brengen wat tot verdediging kan dienen. In het in artikel 51g, vierde lid, bedoelde geval kunnen de ouders of de voogd vragen stellen aan een getuige of deskundige, maar alleen betreffende de vordering tot schadevergoeding; zij worden in de gelegenheid gesteld verweer te voeren tegen die vordering.
5 Niettemin kan het gerecht ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman bevelen, dat een verhoor van de verdachte, van een getuige of van een deskundige buiten tegenwoordigheid van ouders of voogd geschiedt, tenzij de zaak in het openbaar wordt behandeld. Het gerecht deelt in dat geval de zakelijke inhoud van een en ander aan de ouders of voogd mee, voor zover niet gewichtige redenen zich daartegen verzetten.

Artikel 496a 1 Indien de ouders of voogd van een van misdrijf verdachte minderjarige in gebreke blijven op de terechtzitting te verschijnen beveelt het gerecht de aanhouding van de zaak tegen een bepaalde dag en beveelt het tevens hun oproeping. Het gerecht stelt voorafgaand aan zijn beslissing de verdachte, de officier van justitie en het slachtoffer dat ter terechtzitting aanwezig is, in de gelegenheid zich uit te laten over de wenselijkheid van aanhouding.
2 Het gerecht kan bij het bevel tot oproeping een bevel tot medebrenging verlenen, indien het de aanwezigheid van een of beide ouders dan wel de voogd bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting noodzakelijk acht. Het gerecht kan dit bevel ook geven in het geval van de behandeling van de zaak van een van overtreding verdachte minderjarige.
3 Het gerecht kan slechts bevelen dat het onderzoek niet wordt aangehouden, en dat een bevel tot medebrenging niet wordt verleend indien:
a. het aanstonds een van de uitspraken bedoeld in artikel 349, eerste lid, doet,
b. de ouders of voogd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, of
c. de aanwezigheid van een of beide ouders niet in het belang van de minderjarige wordt geacht.

Artikel 496b Vervallen

Artikel 496c Vervallen

Artikel 496d Vervallen

Artikel 496e Vervallen

Artikel 496f Vervallen

Artikel 497 1 Het gerecht kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman bepalen, dat vragen betreffende de persoonlijkheid of de levensomstandigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld en dat het openbaar ministerie of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte daarover het woord zal voeren.
2 Het tweede lid van artikel 300 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 498 Indien het gerecht het noodzakelijk oordeelt dat alsnog een onderzoek naar de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de minderjarige verdachte wordt ingesteld, kan het nadere inlichtingen bij de raad voor de kinderbescherming inwinnen.

Artikel 498a Vervallen

Artikel 499 1 Op het rechtsgeding voor de kinderrechter zijn de Vijfde Titel en de Zesde Titel van het Tweede Boek van overeenkomstige toepassing, voor zover in deze Titel niet anders wordt bepaald en met dien verstande, dat de kinderrechter tevens de bevoegdheden bezit, die aan de voorzitter van een meervoudige kamer toekomen.
2 De artikelen 370 en 376 tot en met 381 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter de zaak tevens naar de meervoudige kamer verwijst, indien naar zijn oordeel de toepassing van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht in overweging behoort te worden genomen.

Artikel 500 1 Op het rechtsgeding voor de kantonrechter zijn de artikelen 495b, 496, 497 en 498 van overeenkomstige toepassing.
2 Indien de zaak door oproeping aanhangig is gemaakt, wordt in de oproeping van de ouders of de voogd het ten laste gelegde feit opgenomen. In het geval, bedoeld in de aanhef van artikel 390, is dat artikel van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de wijze van oproeping van ouders of voogd, en zo nodig van intrekking van deze oproeping.

Artikel 501 In geval van hoger beroep bij het gerechtshof of bij de rechtbank zijn de artikelen 495a tot en met 498 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 502 1 Indien de verdachte die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een raadsman heeft, komen alle bevoegdheden, hem in dit wetboek of in het Wetboek van Strafrecht toegekend, eveneens toe aan zijn raadsman.
2 Tegen het instellen, intrekken of afstand doen door de raadsman van enig rechtsmiddel kan, in het geval van het eerste lid, de verdachte of diens wettelijke vertegenwoordiger binnen drie dagen nadat de termijn voor het instellen daarvan is verstreken, een bezwaarschrift indienen bij de voorzitter van het gerecht in feitelijke aanleg, voor hetwelk de zaak wordt vervolgd of het laatst is vervolgd. De voorzitter beslist ten spoedigste. De verdachte, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de raadsman worden gehoord, althans, op de wijze door de voorzitter te bepalen, opgeroepen. Indien het bezwaarschrift gegrond wordt bevonden, loopt de termijn voor het instellen of intrekken van het rechtsmiddel alsnog gedurende drie dagen.

Artikel 503 1 Voor zover niet anders is bepaald, worden alle dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere schriftelijke mededelingen aan de minderjarige verdachte of veroordeelde tevens ter kennis gebracht van zijn ouders of voogd, alsmede van zijn raadsman.
2 Alle dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere mededelingen aan ouders of voogd vinden enkel plaats indien deze een bekende verblijfplaats binnen Nederland hebben. Aan samenwonende ouders wordt slechts één stuk uitgereikt.

Artikel 503a Vervallen

Artikel 504 Vervallen

Artikel 505 Vervallen

Artikel 506 Vervallen

Artikel 507 Vervallen

Artikel 508 Vervallen

Artikel 509 Vervallen