Wetboek van Strafvordering (Sv)


Tweede Boek

Strafvordering in eersten aanleg

Titel I

Het opsporingsonderzoek

Eerste afdeeling

Algemeene bepalingen

Artikel 139 Vervallen

Artikel 140 Het College van procureurs-generaal waakt voor de richtige opsporing van de strafbare feiten waarvan de rechtbanken en de gerechtshoven kennis nemen. Het geeft daartoe de nodige bevelen aan de hoofden van de parketten.

Artikel 140a Het College van procureurs-generaal stemt vooraf en schriftelijk in met een bevel als bedoeld in artikel 126ff, onderscheidenlijk een overeenkomst als bedoeld in de tweede afdeling van titel Va van het Eerste Boek en als bedoeld in artikel 126zu, een wijziging of een verlenging daarvan.

Artikel 141 Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
a. de officieren van justitie;
b. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
c. de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee;
d. de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

Artikel 142 1 Met de opsporing van strafbare feiten zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar belast:
a. de personen aan wie door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal een akte van opsporingsbevoegdheid is verleend;
b. de meerderjarige personen, behorend tot door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën of eenheden;
c. de personen die bij of krachtens bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast, met uitzondering van de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, of die bij of krachtens verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, een en ander voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd.
2 De opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, strekt zich uit tot de in de akte of aanwijzing aangeduide strafbare feiten. De akte of aanwijzing kan daartoe verwijzen naar een bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid vastgesteld domein. Een domein kan alle strafbare feiten omvatten.
3 Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan bepalen dat voor door hem aan te wijzen categorieën of eenheden van de in het eerste lid, onder c, genoemde buitengewone opsporingsambtenaren, de opsporingsbevoegdheid zich mede uitstrekt over andere strafbare feiten; het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de verlening van de akte en het doen van de aanwijzing, het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt, de beëdiging en de instructie van de buitengewoon opsporingsambtenaren, het toezicht waaraan zij zijn onderworpen en de wijze waarop Onze Minister van Veiligheid en Justitie de opsporingsbevoegdheid van afzonderlijke personen kan beëindigen. Voorts kunnen regels worden gegeven over de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid waaraan zij moeten voldoen.
5 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder b, of derde lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 143 Vervallen

Artikel 144 Vervallen

Artikel 145 Vervallen

Artikel 146 1 De bevoegdheid van ambtenaren met de opsporing van strafbare feiten belast, is beperkt tot het grondgebied waarvoor zij zijn aangesteld of waar zij in overeenstemming met de bepalingen van de Politiewet 2012 buiten dat grondgebied hun taak vervullen.
2 Zij hebben het recht in de uitoefening hunner ambtsverrichtingen de hulp in te roepen van de politie en de Koninklijke marechaussee.

Artikel 146a Ter plaatse waar en binnen de grenzen binnen welke zij bevoegd zijn tot opsporing, zijn hulpofficier van justitie:
a. de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
b. de officieren van de Koninklijke marechaussee;
c. de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen onderofficieren van de Koninklijke marechaussee;
d. de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en buitengewone opsporingsambtenaren.

Artikel 147 1 Naar regelen, te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur, kan het openbaar ministerie in het belang van het onderzoek in strafzaken de medewerking inroepen van personen en lichamen, welke op het gebied der reclasseering of op dergelijk gebied werkzaam zijn, en aan deze de noodige opdrachten geven.
2 De personen of lichamen, belast met de uitvoering van de opdrachten, stellen de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, tenzij de opdrachten in een inrichting worden uitgevoerd.