Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van niet-digitaal procederen) (Rv)


Eerste Boek

De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad

Elfde titel

Cassatie

Tweede afdeling

De termijn van beroep in cassatie in vorderingsprocedures en de schorsende kracht daarvan

Artikel 402 1 Het beroep in cassatie moet - behoudens in de gevallen waarin de wet een kortere cassatietermijn voorschrijft - worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak.
2 In de gevallen, waarin de wet voor het hoger beroep een kortere termijn heeft voorgeschreven, wordt ook de termijn voor het beroep in cassatie verkort en gesteld op het dubbele van de termijn in die gevallen voor het hoger beroep bepaald.
3 Indien in de vorige instantie een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het beroep in cassatie daarvan open tot het moment dat in de hoofdzaak in cassatie het verweerschrift is ingediend.

Artikel 403 1 Bij overlijden van de in het ongelijk gestelde partij gedurende de loop van de cassatietermijn vangt voor de erfgenamen of rechtverkrijgenden een nieuwe termijn aan op de dag na die van het overlijden.
2 In ieder geval kan het beroep in cassatie nog worden ingesteld binnen vier weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 185 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 404 Buiten de gevallen, waarin de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging heeft toegestaan, heeft het beroep in cassatie schorsende kracht.

Artikel 405 Vervallen

Artikel 406 1 De artikelen 30c, vierde lid, 30h, 30i, 30p en 30q zijn niet van toepassing op de procedure in cassatie.
2 De Hoge Raad kan een mondelinge behandeling gelasten, waarop de artikelen 30j en 30k van overeenkomstige toepassing kunnen zijn.