Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WETSS 2008)


Hoofdstuk III

Confiscatie

Afdeling 1

Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen tot confiscatie

Artikel 22

(erkenning en tenuitvoerlegging)

1 Deze afdeling is van toepassing op een beslissing tot confiscatie van een andere lidstaat van de Europese Unie die niet is gebonden door Verordening 2018/1805.
2 Een voor erkenning vatbare beslissing tot confiscatie wordt erkend en ten uitvoer gelegd volgens Nederlands recht. Voor zover de beslissing tot confiscatie:
a. strekt tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, wordt de beslissing ten uitvoer gelegd overeenkomstig de artikelen 6:1:9, 6:4:9, eerste lid, en 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat de rechtbank Noord-Nederland bevoegd is de vordering te behandelen tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling en daarbij artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing is;
b. betrekking heeft op een specifiek voorwerp, wordt de beslissing overeenkomstig artikel 6:5:1 van het Wetboek van Strafvordering ten uitvoer gelegd, tenzij in deze wet anders is bepaald.
3 Indien de beslissing tot confiscatie betrekking heeft op een specifiek voorwerp, kan de officier van justitie met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat overeenkomen, dat de tenuitvoerlegging geschiedt in de vorm van een verplichting tot betaling van een bepaald geldbedrag aan de staat. In voorkomend geval zijn de artikelen 6:1:1, 6:1:2, 6:1:9, 6:4:1 tot en met 6:4:6 en 6:4:8 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4 Een vervangende straf of maatregel wordt slechts ten uitvoer gelegd nadat de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat daartoe toestemming heeft gegeven.

Artikel 23

(samenloop)

1 In geval van samenloop van beslissingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel B beslist de officier van justitie aan welke beslissing tot confiscatie voorrang zal worden gegeven, daarbij rekening houdend met alle feiten en omstandigheden.
2 Indien de betrokkene bewijs levert van gehele of gedeeltelijke confiscatie in een andere staat, raadpleegt Onze Minister de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat. In geval van confiscatie van opbrengsten worden de delen van het bedrag die naar aanleiding van de beslissing tot confiscatie reeds in een andere staat zijn geconfisqueerd, volledig in mindering gebracht op het in Nederland te confisqueren geldbedrag.

Artikel 24

(verplichte weigeringsgronden)

1 De officier van justitie weigert de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie, indien:
a. de beslissing tot confiscatie is genomen naar aanleiding van een feit waarover ten aanzien van degene aan wie die beslissing is opgelegd:
1°. door de Nederlandse rechter reeds onherroepelijk is beslist;
2°. door een andere rechter reeds een straf of maatregel is opgelegd welke ten uitvoer is gelegd;
b. behoudens het bepaalde in het tweede lid, het feit dat ten grondslag ligt aan de strafzaak in verband waarmee de beslissing tot confiscatie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
c. over het feit dat ten grondslag ligt aan de strafzaak in verband waarmee de beslissing tot confiscatie is genomen, naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
d. de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
e. de rechten van belanghebbenden de tenuitvoerlegging van die beslissing tot confiscatie onmogelijk maken;
f. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de beslissing en niet aan het verzoek, bedoeld in artikel 7, tweede lid, is voldaan.
2 De tenuitvoerlegging van een beslissing wordt niet geweigerd op grond van het eerste lid, onderdeel b, indien het feit waarvoor de beslissing tot confiscatie is opgelegd, is vermeld op of valt onder de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijst met feiten en soorten van feiten en het feit in de uitvaardigende lidstaat wordt bedreigd met een maximale vrijheidsstraf van ten minste drie jaren.
3 De erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie worden niet geweigerd op grond van het onderdeel a, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen. Hetzelfde geldt voor een weigering op grond van onderdeel e van het eerste lid, indien er geen rechtsmiddel als bedoeld in artikel 27 is ingesteld.

Artikel 24a

(aanvullende verplichte weigeringsgrond)

1 De officier van justitie weigert de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie, indien uit het certificaat blijkt, dat de veroordeelde niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing tot confiscatie heeft geleid, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
1°. tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing tot confiscatie heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt; of
2°. op de hoogte was van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd; of
3°. nadat de beslissing tot confiscatie aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de beslissing niet betwist of niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend.
2 De tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie wordt niet op grond van het eerste lid geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.

Artikel 25

(facultatieve weigeringsgronden)

1 De officier van justitie kan de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie weigeren indien het feit waarvoor de beslissing tot confiscatie is opgelegd:
1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd.
Indien de strafprocedure die leidde tot de beslissing tot confiscatie zowel betrekking had op een gronddelict als op het witwassen van geld, wordt onder «het feit» voor de toepassing van dit lid het gronddelict verstaan.
2 Tevens kan de officier van justitie de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie weigeren indien hij van oordeel is dat die beslissing is gegeven met toepassing van verruimde confiscatiebevoegdheden zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 4°.
3 De erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie worden niet geweigerd op grond van dit artikel, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.

Artikel 26

(opschorting)

1 De tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie kan worden opgeschort indien:
a. de beslissing tot confiscatie een geldsom betreft die tevens aan een of meer andere lidstaten is gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar en Onze Minister van oordeel is dat het risico bestaat dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging hoger is dan het in de beslissing tot confiscatie bepaalde bedrag;
b. het belang van een lopend strafrechtelijk onderzoek zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing;
c. vertaling van de beslissing tot confiscatie nodig wordt geacht;
d. de beslissing tot confiscatie betrekking heeft op een specifiek voorwerp en met betrekking tot dit voorwerp reeds een procedure tot confiscatie loopt.
2 Onze Minister geeft de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat onverwijld schriftelijk kennis van de opschorting van de tenuitvoerlegging. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met e, doet hij dit onder vermelding van de gronden en zo mogelijk van de verwachte duur van de opschorting.
3 Zodra de gronden voor opschorting zijn vervallen, wordt de beslissing ten uitvoer gelegd. De autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat worden hiervan onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 27

(rechtsmiddelen)

1 De veroordeelde, alsmede belanghebbenden, kunnen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie beroep instellen bij de rechtbank Noord-Nederland. Het beroep wordt ingesteld uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag dat de veroordeelde of belanghebbende kennis heeft gekregen van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging. De artikelen 21 tot en met 25 van het Wetboek van Strafvordering zijn van toepassing. Een ingesteld beroep heeft schorsende werking.
2 Ten aanzien van belanghebbenden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op voorwerpen die op grond van deze wet in beslag zijn genomen, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
3 Indien een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie, wordt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan in kennis gesteld.
4 Artikel 15 is van toepassing.

Artikel 28

(verdeling van geconfisqueerde voorwerpen)

1 Indien het geldbedrag dat uit de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie wordt verkregen, hoger is dan € 10 000,–, wordt van de totale opbrengst de helft aan de uitvaardigende lidstaat overgedragen. Indien het geldbedrag dat uit de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie wordt verkregen, lager is dan of gelijk is aan € 10 000,–, valt de gehele opbrengst toe aan de Staat. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de wijze waarop deze verdeling plaatsvindt.
2 Onze Minister kan beslissen dat specifieke voorwerpen, verkregen door de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie:
a. worden verkocht, waarna de opbrengst van de verkoop overeenkomstig het eerste lid wordt verdeeld;
b. aan de uitvaardigende lidstaat worden overgedragen;
c. worden vernietigd.
3 De voorwerpen worden niet verkocht of teruggegeven, indien het cultuurgoederen zijn die deel uitmaken van het Nederlandse culturele erfgoed.
4 Indien de voorwerpen met toepassing van artikel 6:4:3, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn verkregen, worden deze niet aan de uitvaardigende lidstaat overgedragen, dan nadat deze daarvoor toestemming heeft gegeven.
5 Onze Minister kan met de uitvaardigende lidstaat overeenkomen dat de geconfisqueerde voorwerpen anders worden verdeeld dan volgens het eerste en tweede lid.

Artikel 29

(mededelingen)

1 Indien de officier van justitie op grond van de artikelen 24, eerste lid, 24a, eerste lid, of 25, eerste lid, de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie weigert, stelt hij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis.
2 Indien de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie niet, of niet geheel slaagt, stelt de officier van justitie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld met redenen omkleed in kennis.
3 Van de toepassing van een vervangende straf of maatregel stelt de officier van justitie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat onverwijld in kennis.
4 Indien tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie onmogelijk blijkt, zulks nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat door de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat in de gelegenheid is gesteld nadere gegevens met betrekking tot het voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft te verstrekken, wordt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat daarvan onverwijld schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 30

(inbeslagneming)

1 Voorwerpen ten aanzien waarvan de uitvaardigende lidstaat een beslissing tot confiscatie aan Nederland heeft gezonden met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging, alsmede voorwerpen die kunnen dienen om het recht tot verhaal te bewaren, kunnen door de officier van justitie in beslag worden genomen.
2 Inbeslagneming overeenkomstig het eerste lid vindt slechts plaats in gevallen waarin gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat de beslissing tot confiscatie op korte termijn in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.