Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WETSS 2008)


Hoofdstuk II

Beslissingen, houdende een geldelijke sanctie

Afdeling 1

Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen, houdende een geldelijke sanctie

Artikel 11

(erkenning en tenuitvoerlegging)

1 Een voor erkenning vatbare beslissing, houdende een geldelijke sanctie, wordt erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6:1:1, 6:1:2, 6:1:9, 6:4:1, 6:4:3, 6:4:4, 6:4:5, 6:4:6 en 6:4:8 van het Wetboek van Strafvordering, tenzij in deze wet anders is bepaald.
2 Indien de ten uitvoer te leggen beslissing is opgelegd bij beschikking en betrekking heeft op gedragingen in strijd met de verkeersregels, met inbegrip van overtredingen van de rij- en rusttijdenwetgeving en van de wetgeving inzake gevaarlijke goederen zijn, in voorkomend geval, de artikelen 28 tot en met 30 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement Noord-Nederland bevoegd is de vordering tot het verlenen van de machtiging tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling te behandelen.
3 De officier van justitie en Onze Minister kunnen de tenuitvoerlegging opschorten gedurende de periode die nodig is om de ten uitvoer te leggen beslissing te laten vertalen.
4 Behoudens de in artikel 12 genoemde gevallen blijft de hoogte van de opgelegde geldelijke sanctie ongewijzigd.

Artikel 12

(verlaging van het verschuldigde bedrag)

1 Ingeval de beslissing, houdende de geldelijke sanctie, strekt tot betaling van een geldboete die hoger is dan het wettelijke strafmaximum waarmee het desbetreffende feit naar Nederlands recht is bedreigd, verlaagt de officier van justitie de hoogte van het bedrag tot dat strafmaximum, indien het desbetreffende feit buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd en daarover naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend.
2 Indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat reeds betalingen zijn verricht ter voldoening van de geldelijke sanctie, raadpleegt Onze Minister de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hierover.
3 Reeds geïnde bedragen worden geheel in mindering gebracht op het verschuldigde bedrag.
4 Wordt de hoogte van het verschuldigde bedrag op grond van het eerste of derde lid aangepast, dan stelt de officier van justitie respectievelijk Onze Minister de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.

Artikel 13

(verplichte weigeringsgronden)

1 De officier van justitie weigert de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing, houdende een geldelijke sanctie, indien:
a. de geldelijke sanctie is opgelegd naar aanleiding van een feit waarover ten aanzien van degene aan wie de geldelijke sanctie is opgelegd:
1°. door de Nederlandse rechter reeds onherroepelijk is beslist;
2°. door een andere rechter reeds een straf is opgelegd welke ten uitvoer is gelegd;
b. behoudens het bepaalde in het tweede lid, het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
c. over het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot uitvoering van de geldelijke sanctie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
d. de tenuitvoerlegging van de beslissing, houdende de geldelijke sanctie, onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
e. de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
f. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de beslissing en niet aan het verzoek, bedoeld in artikel 7, tweede lid, is voldaan.
2 De tenuitvoerlegging van een beslissing wordt niet geweigerd op grond van het eerste lid, onderdeel b, indien het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd, is vermeld op of valt onder de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijst met feiten en soorten van feiten.
3 De tenuitvoerlegging van de beslissing houdende een geldelijke sanctie wordt niet geweigerd op grond van het eerste lid, onderdeel c, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.

Artikel 13a

(aanvullende verplichte weigeringsgrond)

1 De officier van justitie weigert de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing houdende een geldelijke sanctie, indien uit het certificaat blijkt, dat
a. de veroordeelde, indien de geldsanctie bij beschikking is opgelegd, niet in overeenstemming met het recht van de uitvaardigende lidstaat in persoon of via een naar het nationale recht bevoegde vertegenwoordiger in kennis is gesteld van zijn recht om de zaak te betwisten, alsmede van de termijnen waarbinnen dat rechtsmiddel moet worden aangewend; of
b. de veroordeelde niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing, houdende een geldelijke sanctie heeft geleid, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, overeenkomstig de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:
1°. tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing, houdende een geldelijke sanctie heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt; of
2°. op de hoogte was van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd; of
3°. nadat de beslissing, houdende een geldelijke sanctie aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de beslissing niet betwist of niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of
c. de veroordeelde niet in persoon is verschenen, tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, na uitdrukkelijk te zijn geïnformeerd over de behandeling ter terechtzitting en over de mogelijkheid om in persoon ter terechtzitting aanwezig te zijn, uitdrukkelijk heeft verklaard afstand te doen van zijn recht op een mondelinge behandeling en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de zaak niet betwist.
2 De tenuitvoerlegging van de beslissing, houdende een geldelijke sanctie wordt niet op grond van het eerste lid geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.

Artikel 14

(facultatieve weigeringsgronden)

De officier van justitie kan de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing, houdende een geldelijke sanctie, weigeren indien:
a. het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd:
1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig te zijn gepleegd; of
2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd;
b. de hoogte van de geldelijke sanctie 70 euro of minder bedraagt.

Artikel 14a

(mededeling)

Indien de officier van justitie op grond van een van de in de artikelen 13, 13a en 14 genoemde gronden de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie weigert, stelt hij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat daarvan onverwijld, schriftelijk en met redenen omkleed in kennis.

Artikel 15

(rechtsmiddelen)

1 De veroordeelde kan zich tegen het nemen van verhaal verzetten. Artikel 6:4:5, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing, met dien verstande dat het bezwaarschrift wordt ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland.
2 Ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op voorwerpen waarop verhaal wordt genomen, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

Artikel 16

(vervangende hechtenis)

1 Indien de geldelijke sanctie is opgelegd bij rechterlijke uitspraak waarbij tevens een tot vervangende hechtenis strekkende sanctie is opgelegd, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot tenuitvoerlegging van die vervangende hechtenis verlenen. De vordering wordt slechts ingesteld indien de veroordeelde niet aan de verplichting tot betaling van de geldelijke sanctie voldoet, volledig verhaal op grond van de artikelen 6:4:4 tot en met 6:4:6 van het Wetboek van Strafvordering op diens inkomsten of vermogen niet mogelijk is gebleken en de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat met de tenuitvoerlegging van die vervangende hechtenis heeft ingestemd.
2 De vordering wordt ingesteld bij en behandeld door de raadkamer van de rechtbank Noord-Nederland.
3 De officier van justitie roept de veroordeelde op voor de behandeling van de vordering. De behandeling vindt plaats in het openbaar.
4 De vordering wordt niet toegewezen indien het feit waarvoor de sanctie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn.
5 Bij de beoordeling van de vordering houdt de raadkamer rekening met gedeeltelijke betalingen die door de veroordeelde zijn verricht en het verhaal dat reeds ingevolge de artikelen 6:4:4 tot en met 6:4:6 van het Wetboek van Strafvordering is genomen.
6 Bij toewijzing van de vordering bepaalt de raadkamer de duur van de vervangende hechtenis. Artikel 24c, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:4:7 van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing. De duur wordt niet hoger bepaald dan het maximum dat door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat is aangegeven.
7 De beslissing van de raadkamer wordt aan de veroordeelde betekend. De artikelen 6:1:6 en 6:1:15 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
8 De tot vervangende hechtenis strekkende sanctie kan te allen tijde worden beëindigd door de officier van justitie. De hechtenis eindigt indien de veroordeelde alsnog volledig voldoet aan de verplichting tot betaling van de geldboete.
9 Indien de vordering wordt toegewezen en de tot vervangende hechtenis strekkende sanctie ten uitvoer wordt gelegd, stelt Onze Minister de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.