Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WETSS 2008)


Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

(begripsbepalingen)

In deze wet wordt verstaan onder:
a. rechterlijke uitspraak: een onherroepelijke beslissing van een rechter wegens een strafbaar feit;
b. beschikking: een onherroepelijke beslissing van een bestuurlijke autoriteit wegens een strafbaar feit of een feit dat wordt bestraft als vergrijp tegen de voorschriften betreffende de orde, voor zover tegen de beslissing beroep op een met name in strafzaken bevoegde rechter is opengesteld;
c. uitvaardigende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waarin een rechterlijke uitspraak of beschikking is gewezen;
d. uitvoerende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waaraan een rechterlijke uitspraak of beschikking met het oog op tenuitvoerlegging is of wordt toegezonden;
e. sanctie: een bij rechterlijke uitspraak of beschikking opgelegde straf of maatregel;
f. geldelijke sanctie: sanctie houdende de verplichting tot betaling van:
1°. een geldboete;
2°. een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer van het strafbare feit, voor zover deze verplichting is opgelegd door de strafrechter;
3°. een geldbedrag voor een schadefonds of instelling ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten voor zover deze verplichting is opgelegd bij rechterlijke uitspraak of beschikking;
4°. proceskosten.
g. voorwerpen: alle zaken en alle vermogensrechten ten aanzien waarvan de rechter van de uitvaardigende lidstaat heeft beslist dat zij:
1°. de opbrengst zijn van een strafbaar feit dan wel met de gehele of gedeeltelijke waarde van die opbrengst overeenstemmen, of
2°. een hulpmiddel voor dat strafbaar feit vormen, of
3°. vatbaar zijn voor confiscatie door de toepassing, in de uitvaardigende lidstaat, van een van de verruimde confiscatiebevoegdheden in de zin van artikel 3, eerste en tweede lid, van het Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PbEU L 68 van 15 maart 2005), of
4°. vatbaar zijn voor confiscatie op grond van andere rechtsvoorschriften van de uitvaardigende lidstaat betreffende verruimde confiscatiebevoegdheden;
h. opbrengst: elk economisch voordeel dat uit strafbare feiten is verkregen. Dit kunnen alle voorwerpen zijn;
i. hulpmiddelen: alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of bestemd om te worden gebruikt om één of meer strafbare feiten te begaan;
j. cultuurgoederen: cultuurgoederen als bedoeld in artikel 3:86a, eerste lid, BW;
k. beslissing, houdende een geldelijke sanctie: een rechterlijke uitspraak of een beschikking, waarbij een geldelijke sanctie als bedoeld in onderdeel f van dit artikel is opgelegd;
l. beslissing tot confiscatie: een rechterlijke uitspraak die leidt tot het blijvend ontnemen van een voorwerp;
m. veroordeelde: degene aan wie een sanctie is opgelegd;
n. officier van justitie: de ingevolge de artikelen 4 en 5 bevoegde officier van justitie;
o. Onze Minister: Onze Minister van Justitie en Veiligheid;
p. Verordening 2018/1805: Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1);
q. confiscatiebevel: bevel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van Verordening 2018/1805;
r. uitvaardigende autoriteit: autoriteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, subonderdeel b, van Verordening 2018/1805;
s. uitvoerende autoriteit: autoriteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van Verordening 2018/1805.

Artikel 2

(beginsel wederzijdse erkenning buitenlandse sancties)

Rechterlijke uitspraken en beschikkingen gewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie en aan Nederland gezonden worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet in Nederland erkend en ten uitvoer gelegd.

Artikel 3

(beginsel erkenning Nederlandse sancties)

In Nederland gewezen rechterlijke uitspraken en beschikkingen kunnen overeenkomstig de bepalingen van deze wet worden gezonden aan een andere lidstaat van de Europese Unie met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar.

Artikel 4

(bevoegde autoriteiten inkomend)

1 De officier van justitie bij het arrondissement Noord-Nederland is bevoegd tot erkenning van een in een andere lidstaat van de Europese Unie opgelegde beslissing houdende:
a. een geldelijke sanctie;
b. een beslissing tot confiscatie;
c. een confiscatiebevel.
2 Onze Minister is bevoegd tot tenuitvoerlegging van de beslissing of het bevel.

Artikel 5

(bevoegde autoriteiten uitgaand)

Onze Minister is bevoegd tot het verzenden van een in Nederland opgelegde beslissing, houdende een geldelijke sanctie, een beslissing tot confiscatie of een confiscatiebevel, aan een andere lidstaat van de Europese Unie met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar.

Artikel 6

(voor erkenning en tenuitvoerlegging vatbare sancties)

1 Vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland zijn:
A. beslissingen, houdende een geldelijke sanctie genomen in een andere lidstaat van de Europese Unie:
1°. bij rechterlijke uitspraak;
2°. bij beschikking;
3°. bij onherroepelijke rechterlijke beslissing genomen in beroep tegen een beschikking.
B. beslissingen tot confiscatie genomen in een andere lidstaat van de Europese Unie en strekkende tot:
1°. betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;
2°. verbeurdverklaring, waarbij de rechter heeft bepaald op welke voorwerpen deze sanctie ten uitvoer moet worden gelegd.
C. confiscatiebevelen.
2 Het eerste lid is van toepassing in het geval de veroordeelde een natuurlijke persoon is, voor zover deze inkomsten of vermogen of zijn vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft dan wel in het geval de veroordeelde een rechtspersoon is, voor zover deze inkomsten of vermogen of zijn statutaire zetel in Nederland heeft, dan wel indien het specifieke voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie of het confiscatiebevel betrekking heeft zich op Nederlands grondgebied bevindt.

Artikel 7

(toezending aan bevoegde autoriteit)

1 De beslissingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, en het ingevulde certificaat, dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model, worden door de officier van justitie in behandeling genomen. Wanneer deze documenten niet aan hem zijn gezonden, worden ze door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden. De geadresseerde stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. De officier van justitie bevestigt de ontvangst van een aan hem doorgezonden verzoek aan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.
2 Indien het certificaat ontbreekt, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de beslissing, bedoeld in artikel 6, eerste lid, verzoekt de officier van justitie de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat alsnog over te leggen, aan te vullen of te verbeteren.
3 De officier van justitie kan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat verzoeken een gewaarmerkt afschrift van de beslissing of het origineel van het certificaat over te leggen.

Artikel 8

(wisselkoers)

Indien een beslissing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is uitgedrukt in vreemde valuta, bepaalt de officier van justitie de hoogte van het bedrag in euro’s volgens de wisselkoers die gold op het tijdstip waarop de beslissing werd genomen.

Artikel 9

(voltooiing en beëindiging van tenuitvoerlegging)

1 De tenuitvoerlegging van de beslissing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt gestaakt, zodra een daartoe strekkende kennisgeving van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat is ontvangen.
2 Zodra de tenuitvoerlegging van de beslissing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is voltooid, stelt Onze Minister de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld in kennis.

Artikel 10

(vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat)

1 Vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van de Europese Unie zijn beslissingen, houdende een in Nederland:
a. bij rechterlijke uitspraak of beschikking opgelegde geldboete;
b. bij rechterlijke uitspraak of beschikking opgelegde verplichting tot betaling aan de staat van een geldsom ten behoeve van het slachtoffer;
c. door de bevoegde autoriteiten bij beschikking opgelegde administratieve sanctie als bedoeld in artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
d. genomen beslissing tot confiscatie, betreffende een geldbedrag;
e. genomen beslissing tot confiscatie, betreffende een specifiek voorwerp;
f. uitgevaardigd confiscatiebevel;
g. door de bevoegde autoriteiten bij beschikking opgelegde bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet voor zover het overtredingen betreft van hoofdstuk 2 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer;
g. door de bevoegde autoriteiten bij beschikking opgelegde bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 174a, 174b of 174c van de Wegenverkeerswet 1994 voor zover het overtredingen betreft van de artikelen 20b, de krachtens artikel 29 genoemde artikelen en de artikelen 20ga, 29a, 30, 30a34, 34a en 35 van die wet;
h. door de bevoegde autoriteiten bij beschikking opgelegde bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet vrachtwagenheffing of als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15.
2 Onze Minister kan een beslissing als bedoeld in het eerste lid aan een andere lidstaat van de Europese Unie zenden met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien de veroordeelde in die andere lidstaat inkomsten of vermogen of zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft dan wel, in het geval de veroordeelde een rechtspersoon is, deze aldaar inkomsten of vermogen of zijn statutaire zetel heeft.
3 Onverminderd de bepaling van het tweede lid, kan Onze Minister een beslissing als bedoeld in onderdeel e van het eerste lid met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging aan de lidstaat zenden, waarvan hij het redelijke vermoeden heeft dat dat voorwerp zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt.