Wet publieke gezondheid (Wpg)


Hoofdstuk II

Taken publieke gezondheidszorg

§ 4

Infectieziektebestrijding

Artikel 6 1 Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de algemene infectieziektebestrijding, waaronder in ieder geval behoort:
a. het nemen van algemene preventieve maatregelen op dit gebied,
b. het bestrijden van tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen, inclusief bron- en contactopsporing,
c. bron- en contactopsporing bij meldingen als bedoeld in de artikelen 21, 22, 25 en 26.
2 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt zorg voor de voorbereiding op de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, alsmede op de bestrijding van een nieuw subtype humaan influenzavirus, waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.
3 De burgemeester geeft leiding aan de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte, behorend tot groep B1, B2 of C, alsook de directe voorbereiding daarop en draagt zorg voor de toepassing van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V.
4 De voorzitter van de veiligheidsregio draagt zorg voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, of een directe dreiging daarvan, en is dan ten behoeve van deze bestrijding bij uitsluiting bevoegd om toepassing te geven aan de artikelen 34, vierde lid, 47, 51, 54, 55 of 56. Voor zover het gaat om een infectieziekte behorend tot groep A1 is de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van deze bestrijding voorts bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan de artikelen 58e, tweede tot en met vijfde lid, 58j, tweede tot en met vierde lid, 58k, tweede tot en met vierde lid, 58l, 58m, 58s, tweede lid, 58v, tweede en derde lid, 58z, derde en vierde lid, en 58za, eerste lid.
5 Indien de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan, gelet op de mate van beheersing, niet vereist dat de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het vierde lid, laatste zin, plaatsvindt door de voorzitter van de veiligheidsregio, komen die bevoegdheden na een besluit als bedoeld in het zesde lid en zolang een besluit als bedoeld in het zevende lid niet is genomen, bij uitsluiting toe aan de burgemeester. In afwijking van artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s is in die situatie ten behoeve van het bepaalde in paragraaf 8, van hoofdstuk V, voor de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan, in plaats van de voorzitter van de veiligheidsregio, de burgemeester bevoegd toepassing te geven aan de in artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s genoemde artikelen, met uitzondering van de artikelen 5 en 7 van de Wet veiligheidsregio’s.
6 Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, besluit na overleg met de voorzitter van de betrokken veiligheidsregio of sprake is van een situatie als bedoeld in het vijfde lid.
7 Onze Minister kan het in het zesde lid bedoelde besluit, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, na overleg met de voorzitter van de betrokken veiligheidsregio wijzigen als de in dat lid bedoelde omstandigheid zich niet langer voordoet.
8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de taken, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, nader worden uitgewerkt.

Artikel 6a 1 Voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vectoren draagt Onze Minister, in afwijking van artikel 6, eerste tot en met vierde lid, zorg voor maatregelen ter preventie van vestiging van dergelijke vectoren, waaronder het nemen van bestrijdingsmaatregelen.
2 In gevallen waarin een spoedige voorziening krachtens artikel 47a in het belang van de volksgezondheid zo dringend geboden is dat de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid niet kan worden afgewacht, kan bij regeling van Onze Minister een vector als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen.
3 De regeling, bedoeld in het tweede lid, vervalt zes maanden nadat zij in werking is getreden, of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop de maatregel in werking treedt.

Artikel 6b 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt een vaccinatieprogramma vastgesteld, waarin wordt opgenomen welke groepen voor welke vaccinaties in aanmerking komen. Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan een afwijkend aanbod worden opgenomen.
2 Onze Minister draagt via het RIVM zorg voor de regie op en de coördinatie van de uitvoering, alsmede de registratie, bewaking en evaluatie van het vaccinatieprogramma.
3 Het college van burgemeester en wethouders draagt mede zorg voor het deel van het vaccinatieprogramma dat daartoe bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. Het college draagt ervoor zorg dat deze wordt uitgevoerd door de organisatie, of onder verantwoordelijkheid van die organisatie, die voor het college de jeugdgezondheidszorg, bedoeld in artikel 5, uitvoert.
4 Het college van burgemeester en wethouders past bij de uitvoering van het vaccinatieprogramma de vaccins toe die door of vanwege het RIVM worden verstrekt. De vaccins blijven eigendom van het RIVM tot het moment van toediening.
5 Het college van burgemeester en wethouders draagt ervoor zorg dat aan het RIVM ten behoeve van de taken van het RIVM, bedoeld in het tweede lid, wordt gemeld welke organisatie voor de gemeente uitvoering geeft aan de vaccinaties.
6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de kwalitatieve en programmatische uitvoering van het deel van het vaccinatieprogramma, bedoeld in het derde lid. Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen voor de programmatische uitvoering afwijkende regels worden gesteld.
7 De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 6c 1 Het RIVM heeft, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, tot taak om namens Onze Minister werkzaamheden te verrichten bij de bestrijding van infectieziekten.
2 Het RIVM verwerkt de persoonsgegevens waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.
3 Het RIVM verwerkt op grond van het eerste lid slechts persoonsgegevens indien daarop pseudonimisering als bedoeld in artikel 4, onderdeel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming, is toegepast en vervolgens onafgebroken is gecontinueerd.
4 Artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene verordening gegevensbescherming is bij de verwerking door het RIVM niet van toepassing.
5 Voor zover het voor het RIVM noodzakelijk is om voor de taakuitvoering gebruik te maken van een referentielaboratorium zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing op het referentielaboratorium.

Artikel 7 1 In de situatie, bedoeld in artikel 6, vierde en vijfde lid, geeft Onze Minister leiding aan de bestrijding en kan Onze Minister de voorzitter van de veiligheidsregio opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen, waaronder begrepen het opdragen tot het toepassen van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V.
2 In afwijking van artikel 6, derde lid, geeft Onze Minister leiding aan de bestrijding van een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2, indien de burgemeester van een gemeente die het aangaat daartoe verzoekt. Onze Minister kan dan de burgemeester opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen, waaronder begrepen het opdragen tot het toepassen van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V.
3 Onze Minister kan de burgemeester opdragen om, ter uitvoering van de aanbevelingen, bedoeld in de artikelen 15 en 16 van de Internationale Gezondheidsregeling, toepassing te geven aan de maatregelen, bedoeld in de artikelen 51, 54 en 55, alsook om de maatregelen, bedoeld in artikel 22a van de Wet op de lijkbezorging, toe te passen.
4 Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste, tweede of derde lid, voert Onze Minister een bestuurlijk afstemmingsoverleg waarbij in ieder geval Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en de veiligheidsregio’s of gemeenten die het aangaat, worden betrokken.
5 Zodra toepassing wordt gegeven aan het eerste of tweede lid, informeert Onze Minister Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
6 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste, tweede of derde lid, verstrekt de voorzitter van de veiligheidsregio of de burgemeester aan Onze Minister, indien deze daarom verzoekt, de gegevens die Onze Minister nodig heeft ter uitoefening van die taak.

Artikel 8 1 Ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, past het bestuur van de veiligheidsregio de maatregelen toe die door Onze Minister worden opgedragen, indien het gaat om de voorbereiding op de bestrijding van:
a. infectieziekten behorende tot groep A1 of A2, of
b. een nieuw subtype humaan influenzavirus, waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.
2 Het bestuur van de veiligheidsregio beschrijft in het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, de organisatie, de taken en bevoegdheden in het kader van de bestrijding van en de voorbereiding op de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, alsmede de voorbereiding op de bestrijding van een nieuw subtype humaan influenzavirus waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.
3 Het deel van het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, dat betrekking heeft op bestrijding van en de voorbereiding op de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, alsmede de voorbereiding op de bestrijding van een nieuw subtype humaan influenzavirus waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat, wordt vastgesteld in overeenstemming met het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 9 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie bepalen dat, in daarbij aangewezen gevallen, een andere burgemeester de taak, dan wel een bepaald deel van de taak, bedoeld in artikel 6, derde lid, dient te vervullen.

Artikel 10 Onverminderd artikel 7, eerste, tweede en derde lid, kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld betreffende de door de burgemeester te treffen maatregelen ter bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep B1, B2 of C.

Artikel 11 1 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie, kunnen regels worden gesteld over de verdeling van vaccins en therapeutische farmaproducten, indien er een beperkte beschikbaarheid is van deze middelen en ten behoeve van de bestrijding van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 prioriteiten moeten worden gesteld voor de verdeling ervan.
2 Onze Minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld op de hoogte van de vastgestelde regeling.

Artikel 12 Onze Minister draagt ervoor zorg dat aan de informatieverplichtingen, voortvloeiende uit de Internationale Gezondheidsregeling, wordt voldaan.